Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005 (2007)

Informatie terzijde

Titelpagina van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005
Afbeelding van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005Toon afbeelding van titelpagina van De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.03 MB)

ebook (3.45 MB)

XML (1.52 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005

(2007)–Wim Rutgers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 6
Interculturele man-vrouw-relaties
Adriaan Hulshoff
Ben van Grevenbroek
Steven de Recht
Henk van Teylingen
Joost Zwagerman
Dolf de Vries

‘Ja, ja, blanken in de tropen; het is hollen of stilstaan. De meesten staan stil.’ (Ben van Grevenbroek: Papieren huizen 1952: 189)

 

In Het patroon van de oude Curaçaose samenleving (1958) schetste H. Hoetink het traditionele Curaçao, zijn dominante bevolkingsgroepen en hun onderlinge relaties. Tussen de Protestanten en de Joden bestond een verticale religieuze, culturele en economische barrière (het woord is van Hoetink). De eersten vormden immers het bestuur, waren veelal landhuisbezitters en richtten hun culturele oriëntatie op het moederland; de tweeden domineerden de handel en waren vanuit hun Portugese en Spaanse taal veel meer regio-gericht. De Protestanten onderling kenden nog weer een sociaal-economische standengrens tussen de hogere en de lagere Protestanten. Deze drie bevolkingsgroepen gezamenlijk werden door een ‘kleur-barrière’ van de overgrote meerderheid van de gekleurde en de zwarte bevolking gescheiden. De kleurklassen in deze groepen, het verschil tussen stadsnegers en plattelandsnegers en tussen de zwarten van Band'ariba en Band'abao ontging de Caribisch-Nederlandse auteurs inzake de interculturele man-vrouw-relaties volledig. Daar werd dan ook niet over geschreven. Na de komst van de olie-industrie werd het witte segment versterkt met talrijke nieuwkomers uit Europa die in de marine, het bestuur, de ambtenarij, de raffinaderij en het onderwijs een functie vonden. Ze stonden als tijdelijk op het eiland verblijvende passanten over het algemeen ver af van elke geboren Curaçaonaar. Zowel Adriaan Hulshoff's Dorstig paradijs (1949) als Ben van Grevenbroeks Papieren huizen (1952) beschrijft de relaties tussen deze Nederlandse macamba-passanten en de rijke welvarende gekleurde bovenlaag van de Curaçaose samenleving.

Nederlandse Antillen

In de na-oorlogse Nederlandse euforie van saamhorigheid en restauratie, van Nederland in de West, van het Sticusa-ideaal en van ‘Ons Koninkrijk in Amerika’, van Ronde Tafel Conferenties op zoek naar nieuwe koninkrijksverhoudingen die het echec van Indonesië en de koloniale oorlog zo niet zouden uitwissen dan toch wat draaglijker maken, van hooggestemde verwachtigen vanuit Europa en verholen of uitgesproken wantrouwen daartegenover uit de Caribische landen zelf, viel als een steen in een vijver, een dikke roman van een geheel onbekende Adriaan Hulshoff die op zure wijze alle optimisme onderuithaalde en vervolgens de schuld van de slechte relaties tussen kolonisator en gekoloniseerde volkomen bij de Curaçaonaar legde. In Dorstig paradijs leven Nederlander en Curaçaoënaar niet met elkaar maar staan ze tegenover elkaar in wederzijds onbegrip en kritiek. Ook de eilandelijke bevolkingsgroepen onderling, zoals de verarmde witte protestantse plantagehouder en de welvarende joodse handelaar, kunnen elkaars bloed wel drinken.

De joodse pater familias wordt als een tiran afgeschilderd en nagenoeg elke Curaçaose man als macho en overspelige echtbreker die zijn vrouw jaloers bewaakt in een huis zo afgeschermd van de buitenwereld als een gevangenis. Trouwens, het hele ‘Paradijs Curaçao was een door zee ommuurde gevangenis’. (185)

Adriaan Hulshoff schreef haar verhaal op tegenstellingen: ‘Curaçao heeft met Suriname niets te maken. En het ligt er ook niet vlak bij, zoals iedereen hier schijnt te menen, maar er zover vandaan als Rome van Amsterdam. Suriname is het land van arme tobbers, maar in Curaçao is voorspoed en overvloed; het is een klein paradijs, het is de parel van de Caribische Zee.’ (9) Maar de mensen op het materieel welvarende eiland lijden aan geestelijke droogte en dorheid: ‘Wie zijn hele leven op Curaçao slijt, verdort (...) en wordt steriel. Zoals de bomen hier in de Knoehoekoe verdorren en geen vruchten meer dragen, omdat ze niet volop met hun wortels in het water staan, zo staan de mensen hier niet diep genoeg in het werkelijke leven.’ (80)

Op Curaçao deed het boek dan ook veel stof opwaaien. Terwijl er tot dan toe nog nauwelijks van enige recensietraditie op het eiland sprake was, regende het nu ingezonden stukken in de plaatselijke dagbladen Beurs-en Nieuwsberichten, Amigoe en La Prensa. De klap kwam des te harder aan omdat er eind jaren veertig nog nauwelijks passantenliteratuur voorkwam. Ondanks of dankzij de kritiek kende het boek groot succes.

Het is november 1946. Anderhalf jaar na de Tweede Wereldoorlog is het in Nederland nog maar een armoedige bedoening als de blonde 21-jarige studente Nederlandse Taal en Letteren, freule Evelien van Eerdhuysen, kleindochter van de gouverneur-generaal van Oost-Indië en dochter van de gouverneur van Midden-Java, haar donker exotische Edgardo Morena de Castello, dertig jaar en student in de rechten, zoon van Alexander Morena, president van de Kamer van Koophandel en Statenlid, horend tot de rijke handelselite en de nét niet de blanke top van bestuurders en de oude Hollands-Curaçaose families, ontmoet. De clichékast staat wijd open.

Vader en moeder Van Eerdhuysen hebben in een kamp gezeten, terwijl de zusjes Evelien en Mary in Nederland waren. De vader is invalide gerepatrieerd en het eens zo rijke en deftige gezin is in armoe vervallen en leeft een triest leven op de tweede verdieping van een bovenhuis in een koude-aardappelen-buurt, waar tijdens de oorlog een NSB'er woonde.

Tegenover dit armoedige, behoeftige Nederland is Curaçao na de oorlog rijk en welvarend en van alles voorzien. Na korte tijd trouwen Evelien en Edgardo, en ze gaan naar Curaçao om daar te wonen. Maar wat begint als een sprookje loopt in korte tijd faliekant af, omdat het énerzijds een huwelijk is om aan de grauwe armoede-situatie van het Nederland na de Tweede Wereldoorlog te ontkomen en ánderzijds een huwelijk om te pronken met een blonde adellijke schoonheid. Het verhaal beslaat de tijd van begin 1946 tot einde 1947.

Vanaf het moment dat Evelien arriveert ondergaat ze een heftige cultuurschok. De eilandelijke man-vrouw-relatie is totaal anders dan ze in Nederland gewend was. Ze begrijpt en accepteert het machismo, de jaloezie, bezitsdrang en ontrouw van Edgardo met Louella O'Flaherty niet, ze haat het clanleven in de extended family en wil een eigen huis: ‘Weet je dan heus niet dat een huwelijk tussen een protestantse Hollandse Cu-raçaoenaar en een katholieke Spaans-Joodse Curaçaose een onmogelijkheid is?’ (335-336) Edgardo's ontrouw opent de weg wijd voor de clichébeschrijving van de vurige mulattin en het hete zwartje.

Oppervlakkig mag het leven op het eiland een voortdurende picknick lijken, tussen macamba en Curaçaoenaar heerst er voortdurende verkapte vijandschap, waar ook Edgardo last van ondervindt, ‘een vijandschap die merkbaar groter was geworden sinds hij een Hollands meisje, een meisje uit hún kring had getrouwd.’ Nederlanders koesteren slechts minachting voor de Morenos de Castellos die wel veel geld bezitten maar te weinig aristocratie demonstreren. Die minachting heeft een duidelijk raciale ondertoon: ‘Alle beschaving is maar een vernisje, schat. Het hunne is nog veel dunner dan het onze, want een goede halve eeuw geleden waren ze nog slaven.’ (87)

De spaarzaam gemeubelde huizen van Scharloo met hun kale tuinen staan tegenover de weelde van het groene, Hollands-gezellige Emmastad. Maar de echte Curaçaose natuur is toch alleen op oude plantages als Sint Paulus te vinden, waar de oude aristocraat van de geest, de plantagehouder Shon Jacob Schalkwijck woont met zijn grote bibliotheek. Daar werkt Feike Staatsma die Europa en de dreiging van een derde wereld-oorlog ontvlucht is. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat hij in het verzet, daarna werd hij nihilist en cultuurpessimist. Evelien en haar zusje woonden tijdens de oorlog bij Feikes moeder en zo kent ze hem van vroeger. Hij lijkt nu wel een landloper, in dienst van de oude Schalkwijck, die de erfvijand van de Morena's is. Evelien valt voor hem en besluit liever een arme, rooie Hollander dan een schatrijke, knappe Curaçaoenaar te willen.

Deze intermenselijke drama's spelen tegen een decor van hitte en droogte die elk mens uitputten, en waar pas aan het einde van het verhaal een einde aan komt door het welkome reinigende hemelwater.

De Nederlanders in deze roman putten grenzeloos uit een vanzelfsprekend superioriteitsbesef ten opzichte van de Curaçaose mensen. Evelien weigert Papiamento te leren, een taal die al haar ‘klassieke gevoelens beledigt’ en ze kan dan ook niet verstaan wat men haar naroept: ‘Toen Evelien langs reed, schreeuwde een van hen wat in Papiamento waar de anderen gierend om lachten; de betekenis viel niet moeilijk te raden. Wàt een land, dacht ze woedend, waar je je zoiets van die zwarte kerels moest laten welgevallen. In Zuid-Amerika werd een neger gelyncht als hij een blanke vrouw beledigde en in vroeger tijd zouden ze hem hier met een van hun grote zwepen...’ (186) Evelien staat volkomen buiten de maatschappij, begrijpt er niets van en wil er ook niets van begrijpen. Als de auteur zèlf een enkele keer Papiamento gebruikt, lijkt dat trouwens nergens op, zoals in het onbegrijpelijke: ‘Anita, bo mester wat dor mei hord cu cuminda.’ (180)

Politiek staat het verhaal volkomen negatief tegenover politicus doktoor Da Costa Gomez, diens zwarte kiezersaanhang, hun autonomie en het algemeen kiesrecht. Laat Suriname maar onafhankelijk worden. De oude Moreno zou Curaçao liever bij Venezuela zien. Macamba's denken meer aan eigenbelang dan aan het algemene. Dit soort opmerkingen is trouwens niet al te talrijk in dit boek. Het gaat meer om de interraciale en interculturele contacten van de personages.

 

Wie was de auteur van Dorstig Paradijs die zich achter het mannelijke pseudoniem Adriaan Hulshoff verborg? De gissingen waren niet van de lucht, maar leidden uiteindelijk algemeen tot Jo van Ammers-Küller aan wie wegens haar Nazi-sympathieën na de oorlog een publikatieverbod was opgelegd. Het is daarom interessant na te gaan wat er in de roman over de Tweede Wereldoorlog geschreven wordt. De familie van Evelien woont in een huis van een ex-NSB'er, dat heel wat minder luxe is dan de meesten veronderstellen. Suriname is een zieke op krukken en zou daarom door Nederland op de been geholpen moeten worden door er een strafkolonie voor NSB'ers van te maken (119). Na de oorlog is de zwarte handel nog erger dan tijdens de oorlogsjaren (144). De illegaliteit wordt gekritiseerd. Na de oorlog waren de NSB'ers opgesloten in een kamp: ‘Het was hetzelfde, alleen waren nu de anderen de beulen...’ (277) De oorlog heeft alle mensen tot beulen gemaakt, getuige de wraak van de zegevierende geallieerden op individuen en weerloze steden als Oldenburg. Feike vindt het waanzin te praten over oorlogsrecht, de Nederlanders zijn ook in Indonesië tekeergegaan (281)

Ben van Grevenbroek

Een paar jaar later, in 1952, verscheen er een pendant van Dorstig paradijs. De auteur van Papieren huizen was de leraar Nederlands en criticus Ben van Grevenbroek, die van 1946 tot 1954 in het middelbaar onderwijs op het Peter Stuyvesant College in Willemstad werkte. De door hem geschreven ‘Curaçaose episode uit een gewoon mensenleven’ gaat ook uit van de als normaal gevonden superioriteit van de Nederlander op een eiland waarin iedereen alles van iedereen weet. Jan Diepe, amanuensis en 23 jaar oud, solliciteert naar Curaçao en krijgt - net als de auteur - een baan op het Peter Stuyvesant College. Jan wordt beschreven als een onervaren, gewone Hollandse jongen die voor het eerst in de grote wereld komt, als een doodgewone burgerman die wegvlucht uit een keurige familie, uit het ‘kleine bekrompen kaal en koude landje’. Hij is ongetrouwd, heeft zelfs geen vriendin, geen relaties op Curaçao, maar wel diploma's en vakkennis.

Als gebruikelijk opent het verhaal met de bootreis en de diverse passagiers. Het valt jonge Jan niet zo moeilijk zich op het eiland aan te passen, waar hij al spoedig het meisje Conchita Lopez de Morla ontmoet met wie hij zich verlooft. Door deze relatie met een dochter van een rijke handelaar brengt Jan het van amanuensis tot reparateur en zelfs zakenman, waarbij hij zich natuurlijk veel handiger betoont dan de traditionele handelaar: ‘Blanke brains en zwarte werkkracht; ideale combinatie.’ (43) Om aan de toch wel knellende banden van Conchita en haar uitgebreide familie te ontkomen neemt Jan Diepe een baan bij de KLM aan. Hij krijgt ruzie met zijn aanstaande schoonvader, Shon Manchi. De vader ziet in hem alleen een schoonzoon omdat hij zo'n goedkope en willige arbeidskracht voor de familiezaak is.

Als Jan een avontuurtje heeft met de aantrekkelijke Jamaicaanse Piper Cummings, de verpersoonlijking van de knappe en vurige mulattin, wordt dat natuurlijk meteen bekend. De beschrijving van Piper Cummings voldoet aan alle clichés: ‘Ze was een tenger gebouwd slank meisje. Zo'n figuurtje dat zelfs de pin-up tekenaar niet aandurft, omdat het publiek 't onaannemelijk vindt. Veulenlange benen, hoge jongensachtig slanke heupen, een taille die men die naam niet meer geeft. Als speciale attractie bij zo'n tengere gestalte sterk ontwikkelde borsten, hooggeheven, mooi belijnd. (...) Ze had iets roofdierachtig moois. (...) Scherpe, levendige, goudbruine ogen... Een pietsie gekleurd bloed zou er wel inzitten. Dat maakte haar juist zo exotisch.’ (165-168) De vergelijking van gekleurde meisjes met dieren komt vaak voor.

Maar arme Jan wordt door een zus van Conchita betrapt, waarop hij de toch al bekoelde relatie met Conchita verbreekt. Het contact tussen Nederlandse Jan en Curaçaose Conchita is mislukt: ‘Hij [Jan] zal onze gewoonten en onze etiquette toch nooit begrijpen. (...) Jij [Conchita] bent gebonden aan familietradities van een halve eeuw geleden op z'n minst.’ (202-203) En zo krijgt Curaçaose en daarom ouderwetse Conchita toch nog de schuld.

 

Curaçao wordt getekend als een kosmopolitisch eiland, dat allerlei wereldsferen bindt, maar waar de handelselite een zeer gesloten samenleving vormt, waar je als buitenstaander, die je als buitenlander bent, niet tussenkomt: ‘Alleen de landskinderen hebben hier rechten...’ Er valt weinig over taal en cultuur te lezen. Het gebruik van het Papiamento is minder gewenst omdat het geen cultuurtaal is, maar Jan Diepe leert dat ‘rare taaltje’ zo snel mogelijk. Nederlands wordt gesproken uit noodzaak, maar nooit vrijwillig, maar het Papiamento dat ter versterking van de couleur locale gebruikt wordt zit vol fouten. Over de cultuur heet het: ‘Dat was nu Curaçaose gezelligheid... Zo was meer dan een eeuw geleden iets eigens gegroeid op Curaçao, op Trinidad, op Haïti, op Cuba, op al die eilanden waar meesters en slaven op de plantages een geïsoleerde gemeenschap vormden.’ (43-44) Het traditionele Curaçao van de oude landhuizen met hun verstilde glorie als symbolen van de feodale macht is er niet meer. Met de autonomie zoekt men ‘in de nieuwe politiek naar een evenwicht tussen de gekleurde broeder en zijn vroegere blanke overheerser’, zegt een oude wijze plantagehouder.

 

In beide romans mislukken de interculturele relaties en beide Caribisch-Nederlandse auteurs gaven van die mislukking zonder meer de schuld aan de Curaçaose mensen met hun van Europa afwijkende leefwijze en gewoontes, kortom hun cultuur. De op Curaçao als kind van een Shell-employé opgegroeide Andries van der Wal (1945) groef, op zoek naar het mislukken van interraciale relaties, in een aantal gedichten en een verhaal veel dieper. In 1973 dichtte Andries van der Wal in zijn bundel Verwaaiend op de passaat .....en andere gedichten ‘negers waren / jubilarissen in het olieblad / de ezelman / de kwitantieloper van de krant // de rest was / tegen wie de hond niet blafte’ - daarmee de scheiding en het volstrekte gebrek aan contact tussen de witte bovenlaag die bij de Shell emplooy vond en de gekleurde mensen van het eiland aangevend. Ook in het verhaal Hoogstens wat kaktusnaalden in je knie (1975) kwam Van der Wal op dat thema terug. Voor de Shell-mens was er de wereld binnen het hek en de wereld daarbuiten: ‘Erachter leek vroeger alles ongeregeld... Daar was je niet thuis.’ (9) Als de hoofdpersoon veel later op vakantiebezoek op het eiland is, ontmoet hij de vroegere schoolgenote Eleonora, in welke onvervulde relatie de scheiding van hoofdpersoon en eiland gepersonifieerd wordt: ‘In zijn mislukking leek het op zijn houding ten opzichte van het eiland. Hij was aangespoeld als willekeurige toerist en vertrok als niets meer. Was het eiland meer dan het verschoten decor van een jeugd? (...) Hij had in de afgelopen weken vluchtig naar vroeger gereikt, maar niet veel wezenlijks geraakt.’ (15) Hier is een mislukte interraciale relatie metafoor voor het niet op het eiland geworteld zijn van de blanke hoofdfiguur. Zoals de slanke Eleonora met haar volle boezem de mannen aantrekt om haar fysiek en niet om haar geest, zo voelen ook de Shell-mensen zich wel uiterlijk met het eiland verbonden maar niet innerlijk. Men leefde ‘met de rug naar de stad, op de springplank naar de komende verlofperiode’. (13) Het eiland van geboorte is voor de hoofdfiguur van de geborgenheid van het thuis tot een vluchtige vakantiebestemming geworden. Waar het kind deel van dacht uit te maken, blijkt de volwassene onherroepelijk van gescheiden te zijn. Op vakantie komt het volwassen besef in feite altijd kind van buiten het eiland te zijn geweest.

 

Het mislukken van interraciale en interculturele relaties is eveneens thema van enkele Nederlands-Caribische auteurs als Boeli van Leeuwen en Tip Marugg. In De rots der struikeling (1959) mislukt het leven van de blanke Curaçaose jongen Eddy Lejeune omdat hij naar Europa gestuurd wordt als hij op Curaçao werkelijk verliefd wordt op een gekleurd meisje. In Weekendpelgrimage (1957) heeft de witte Curaçaose hoofdfiguur de mogelijkheid om een relatie aan te gaan met een wit Europees meisje en een zwart meisje van Curaçao. Beide relaties worden al bij voorbaat niet gerealiseerd omdat hij noch met een Europees meisje wil omgaan wegens haar andere cultuur, noch met een Curaçaos meisje omdat hij haar wegens haar ras toch niet zal kunnen trouwen. In beide romans was het onherroepelijke gevolg voor de hoofdfiguren, dat ze volstrekt vereenzaamden.

Suriname

Ook de Surinaamse samenleving kende een sterke stratificatie. Socioloog R. van Lier Samenleving in een grensgebied; een sociaal-economische studie van Suriname (1949) noemde naast de autochtone Indianen, de blanke meesters, de Joodse bevolking, de vrije kleurlingen, de gemanumitteerden en de kleurlingen en de slaven. Voor en na de emancipatie van 1863 kwamen daar nog Chinezen (1853), en later de Brits-Indiërs (1873) en Javanen (1890) bij om slechts de belangrijkste bevolkingsgroepen te noemen. Het twintigste eeuwse taal- en cultuurbeleid heeft als belangrijkste taak gezien deze verscheidenheid tot eenheid te brengen en over het resultaat daarvan wordt nog zeer verschillend gedacht.

Twee Caribisch-Nederlandse auteurs bespreken interculturele relaties tussen Nederlanders en Surinamers in twee romans die rond de onafhankelijkheid op 25 november 1975 spelen. Nederlandse ontwikkelingswerkers en Nederlandse journalisten waren in die tijd prominent in Suriname aanwezig.

Steven de Recht

Steven de Recht's Bakravrouw en koeliemeid (1978) vertelt het verhaal van twee naar Suriname uitgezonden Nederlanders die de Surinaamse overheid over het een of andere vage project moeten adviseren en die daarvoor natuurlijk een dik rapport dienen te produceren. ‘Het is een impressie van een tropenland, opgetekend door een Hollander, die daar voor zijn werk naar toe moest,’ meldde de achterflap. Het is begin jaren zeventig, de tijd net voor de onafhankelijkheid toen de ontwikkelingsgelden nog kwistig stroomden.

De 52-jarige John Molenaar is de in ontwikkelingshulp ervaren techneut die zijn vak uitstekend verstaat maar die geen voeling heeft met land en volk. Tegenover deze traditionele ontwikkelingswerker staat de jonge hoofdfiguur die het verhaal vertelt. Hij is de good guy, iemand die zich in het land van verblijf aanpast, die Sranan Tongo leert, die populair is en het helemaal maakt omdat hij ‘beter’ cultureel geacclimatiseerd is dan zijn collega's die pure Hollanders blijven. Maar dat wil nog niet zeggen dat daarmee het boek veel diepte krijgt. Het verslag van de good guy over vier maanden Suriname gaat voornamelijk over dansen, eten, feestjes en cultuur met een snufje obia en winti, en heel veel aandacht voor het talrijke vrouwelijke schoon dat natuurlijk versierd dient te worden, zoals bijvoorbeeld de nieuwe secretaresse die wordt aangenomen omdat ze een goed figuur heeft en niet omdat ze kan typen. In haar persoontje treffen we een variant op de mooie, vurige mulattin: ‘Ze was klein, licht mahoniebruin en haar haar was ravenzwart. Twee krullen vielen langs haar oren, waar gouden ringen aan hingen. Ze keek me met twee gitzwarte ogen uitdagend aan...’ (35) Joyce Jamaloodin is een wonderschone hindostaanse, die zich echter moeizaam veroveren laat. Dan is Hollandse Barbara heel wat gewilliger, waar de hoofdfiguur dan ook graag gebruik van maakt. Joyce en Barbara zijn dus de bakravrouw en koeliemeid van de titel. Het spreekt voor zich dat Joyce toch wordt veroverd en de goeie Nederlandse lobbes neemt haar zelfs mee naar zijn vaderland als het rapport af is en aan minister-president Henck Arron aangeboden.

Het oppervlakkig verhaal is slordig uitgegeven, met ongeveer net zo veel tikfouten als Joyce gemaakt zou hebben. Dat is dus wel functioneel! Hier en daar is het verhaal wel geestig, het is in elk geval vlot verteld. Verder ben ik Steven de Recht nergens meer tegengekomen. Het lijkt erop dat hij met deze Surinaamse roman al zijn literaire kruit verschoten had.

Henk van Teylingen

In De huilspiraal, verhalen uit de hitte (1996) schrijft de hoofdpersoon-verteller Henk Bavink reportages over Suriname aan de vooravond van de onafhankelijkheid. Dat is exact wat Henk van Teylingen gedaan had met Bedek je schande: Suriname van binnen uit (1972). Een kwart eeuw later zou hij dit gegeven nogmaals oppakken in negen verhalen die samen De huilspiraal vormen. De Nederlandse journalist, correspondent van het welvaartsperiodiek ‘Tango’ en nog wat bladen, leeft in Suriname samen met zijn vriendin Wonnie Sardjoe, schrijfster van een creools kookboek en haar twee dochters. Hij kan niet tegen het drietal op en wordt constant in het verdomhoekje gedrukt. De kritische journalist met zijn scherpe pen delft voortdurend het onderspit bij de mooie maar humeurige creoolse wegens zijn geslachtsdrift en zijn problemen daarmee. Hij is in feite naar Suriname gereisd om bij Wonnie te zijn, beter gezegd: om met haar te kunnen vrijen. Als het met de liefde gedaan is, blijft toch nog de lust. De sleetse liefde van zijn huwelijk en zijn dochtertje heeft hij in Nederland achtergelaten.

Henk Bavink schrijft zijn stukjes, maar is verder voornamelijk de slaaf van het vrouwelijke drietal en hun nukken en kuren. Dat wordt heel humoristisch beschreven. Tussen al dat vermaak lezen we overigens heel wat over Surinaamse ‘toestanden’. Als de hoofdfiguur op bevel van Wonnie de oude schurftige huishond door de dierenarts laat afmaken, blijkt het met de relatie onherroepelijk mis te gaan, zoadat Henk Bavink besluit te repatriëren en zijn dochtertje in Nederland weer op te zoeken - als deze hem nog wil zien tenminste.

Wonnie Sardjoe wordt beschreven als een lastige, veeleisende tante die nooit tevreden te stellen is en die altijd kritiek heeft, zodat Hendrik Bavink voortdurend de underdog is. Een wel aardig beeld omdat honden in de verhalen een grote rol spelen. Met de titel, de huilspiraal, wordt het nachtelijke hondenconcert aangeduid dat zich over heel de stad Paramaribo en omstreken uitstrekt en voortzet. De hilarische verhalen vol ironisch zelfbeklag over de interculturele relatie spelen werden pas midden jaren negentig gepubliceerd, maar ze spelen tegen de achtergrond van het Suriname aan de vooravond van de onafhankelijkheid - de tijd dat Hendrik van Teylingen in Suriname verbleef.

 

Joost Zwagerman beschreef in De buitenvrouw (1994) een interculturele relatie tussen een Nederlandse leraar Nederlands en een Surinaamse gymlerares in Nederland. Omdat dit boek zich niet in het Caribisch gebied maar in Nederland afspeelt komt het in hoofdstuk elf aan de orde.

Een toegift: Nederlanders onderling

Bij de tot nu toe besproken auteurs ging het steeds om de relatie tussen Nederlanders enerzijds en Surinamers of Antillianen anderzijds. In Een muur van blauw (1973) beschreef Dolf de Vries de relatieproblematiek van een Nederlands echtpaar dat tijdelijk op Aruba woont waar hun huwelijk veel problemen ondervindt wegens de cultuurschok. Dolf de Vries werkte begin jaren zeventig als door de Sticusa uitgezonden regisseur op Aruba. In Een muur van blauw verwerkte hij zijn Arubaanse ervaringen. Ingenieur Sjoerd van der Veen tekent een tweejarig contract om te werken aan de verlenging van start-en landingsbaan van het Arubaanse vliegveld zonder zijn vrouw erin te kennen en zonder te overleggen. De roman is het verslag van een dubbel mislukt contact omdat twee huwelijkspartners na veertien jaar huwelijk uit elkaar gedreven zijn én omdat de vrouw zich niet thuisvoelt op het eiland. Ligt dat aan het eiland of aan de hoofd-figuren zelf? Christine en Sjoerd praten niet genoeg met elkaar. Ze gaan elk op in geheel verschillende activiteiten, waarbij de man zich in zijn werk verliest, terwijl de vrouw zich in ledigheid verveelt. Ook hun kinderen brengen hen niet dichter tot elkaar.

Maar dat is voor dit stel geen probleem van vandaag of zelfs maar van gisteren. Verpleegster Christine raakte haar ouders vroeg kwijt. Ze is eigenlijk een gevoelige vrouw die haar emoties onder ruwheid camoufleert. Ze verlaat de veiligheid van haar thuis en is eigenlijk bang voor het grote onbekende. In flash backs wordt de jeugd van Sjoerd en het losse leven van Christine onthuld, hun huwelijk en het vertrek naar Aruba. Christien blijkt nogal versekst te zijn. Ze heeft vele avontuurtjes die steevast in bed eindigen en zegt: ‘langer dan een maand heb ik het nooit met iemand kunnen uithouden’ (14)

Het verhaal is het verhaal van zovele andere passanten-auteurs. De eerste indruk op het eiland is die van hitte, van felle kleuren en veel lawaai - standaard in vele verhalen - en de kleinheid van het eiland. De man werkt en heeft het naar zijn zin omdat hij in de kleine gemeenschap een belangrijke figuur gevonden wordt - grote vis in een kleine vijver - maar de vrouw verveelt zich en heeft heimwee. Christine geniet wel van de zee, de rotsen, de divi divi, de wind en de zon en de rust, ze verkent het eiland van Alto Vista in het noordwesten tot Charley's Bar in San Nicolas, ze gaat op in het wereldje van de Nederlanders op het eiland met de feesten en het geroddel over wie het met wie doet in het macambawereldje, ze ervaart de verveling van het te lang wonen op een te klein eiland. Dat maakt haar rijp voor een avontuurtje zoals ze er vroeger zoveel gehad heeft. Als Sjoerd een week naar Costa Rica is, ontmoet ze de Arubaan Peter Kuperus met wie ze na een etentje en casinobezoek een hotelbed induikt. Het contact tussen de echtelieden lijkt compleet te mislukken, waarbij ook een weekje vakantie op het rustige Bonaire de twee niet echt meer bij elkaar kan brengen. Ze zijn zo uit elkaar gegroeid dat Christine een maand naar Nederland gaat.

Dolf de Vries tekent het macambawereldje op Aruba met scherpe pen: hoe lang woon je hier al, hoe lang moet je nog, wat is het warm maar het weer in Holland is ook niets... etc. De Nederlanders wonen en leven volstrekt geïsoleerd en veronderstellen vijandschap van de Arubaan ten opzichte van hen. Over de relatie met eilandbewoners heet het dan ook: ‘Zou je ooit echt contact met de bewoners krijgen, ze blijven je toch altijd met diep weggestopte onderdanigheid behandelen (...) dat het te maken heeft met een door de generaties heen opgelegd blank superioriteitsgevoel. In het begin bewust, nu waarschijnlijk onbewust.’ (67)

Vier cursieve fragmenten geven met de aankomst, de vakantie op Bonaire, het liegen om het slippertje te verbloemen en Christines afscheid op het vliegveld de stadia van verwijdering aan. De psychologie ligt er expliciet bovenop. De verteller mist dus eveneens het contact omdat hij bovendien te vaak schrijft van negers en zwarte mensen, waar de kleuraanduiding niet functioneel is en bij blanken wordt weggelaten. De kelner is een neger, de bediende is een neger etc. Uit dit werk spreekt een grote afstand van de auteur tot de Caribische sfeer en de Caribische mens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • over Suriname

  • over Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Joost Zwagerman

  • over Dolf de Vries

  • over Jo van Ammers-Küller

  • over Ben van Grevenbroek

  • over Steven de Recht

  • over Hendrik van Teylingen