Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onder den rook der mijn (1914)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onder den rook der mijn
Afbeelding van Onder den rook der mijnToon afbeelding van titelpagina van Onder den rook der mijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (3.65 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.13 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onder den rook der mijn

(1914)–Felix Rutten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 133]
[p. 133]

X.

Het was een poos later. 't Was een heete dag geweest en vóór de avond viel, donkerde plotseling de lucht. Heel den namiddag had men het vage rommelen van 't onweer gehoord. Op eens nu pakten zich de wolken van alle kanten saam: torens van wolken, in stapels op elkaar gebouwd. Een vaal, geelachtig licht viel over het veld. Rondom werd een angstige stilte hoorbaar. De werkers spoedden zich van hun buitenarbeid weg. Hun stappen klonken luid langs de straat. Alles ijlde naar huis. Toen stak de wind op, kwam gierend over het veld loopen, en floot langs den weg het dorp in, waar hij het zand in draaikolken wervelend opvoerde tusschen de huizen. Hij rammelde aan blinden, sloeg loshangende luiken

[pagina 134]
[p. 134]

dicht en openstaande ramen. Bloemplotten woeien om. De menschen op straat begonnen hard te loopen. De hooge populieren werden heen en weer gezwiept in 't gedruisch van hun angstig loof. Een moeder riep met bange stem op haar kind, helder hoorbaar over den weg. Daar kwam nog een jonge boer annzetten, die zijn koeien van de wei terugdreef naar den stal. De dieren zagen somber rond, traag gaande met de zwenkende uiers. Dan werd het duister alsof de nacht begon. Een schelle schicht purperrood vuur schoot langs de daken: een paar sekonden, en krakend barstte de stilte aan rinkelende scherven, alsof de hemel doorzeeg.

Vader Jansen sloeg een kruis. Angstig schoolden de meisjes samen. Moeder kwam uit de keuken met de gewijde

[pagina 135]
[p. 135]

kaars, die op een luchter geplaatst werd en ontstoken.

‘Kinderen, zei ze, haalt wat van den kruidwisch op zolder. Het wordt een zwaar weer.’

Maar de meisjes waren te bang om naar boven te gaan.

De donderslagen ratelden, met de vaart der bliksemstralen in hun vurig verschieten om strijd.

‘Ik zal hem halen’ zei Jansen en ging.

Het scheen wel dat bij een uur weg bleef.

De zware slagen vielen met telkens korter tusschenruimte.

‘Heb je hem?’ riep moeder bij de trap.

‘Ja, antwoordde hij, ik kom.’

‘Goddank,’ dacht ze. Ook zij was ongeruster dan zij blijken liet.

[pagina 136]
[p. 136]

‘Wij zun in Gods hand’ zeide zij altijd.

‘Over het veld is heel de lucht één vuur,’ zei Jansen, binnenkomend met heel den bos. 't Was de bloementuil die met Lieve Vrouw Hemelvaart in de kerk gezegend was. Daaruit nam ze een paar dorre stengels en legde ze op den dooven haard, waar zij ze deed ontvlammen met de gewijde kaars. De schuchtere vlammetjes waren eene geruststelling, toen zij 't kruid van den dorren tuil likten.

De bliksemstralen liepen rondom 't huis, alsof zij er door heen voeren. Het vuur verdween niet van de vensters. En met ijzeren hamers mokerden de donderslagen.

Luid-op bad vrouw Jansen den rozenkrans. Telkens werd het gebed weer even onderbroken, wanneer één dier

[pagina 137]
[p. 137]

geweldige slagen viel, die het heele huis aan 't dreunen zetten. Zij rolden voort, terwijl het geluid zich in zijn echo herhaalde, alsof zij geen einde zouden nemen. Nauwelijks hoorbaar antwoordden de meisjes het: ‘Heilige Maria, Moeder Gods....’

Dan zeide vrouw Jansen weer: ‘ocharme, die arme menschen die daar nu in zijn!’ De regen gudste nu.

‘Het wordt nog altijd erger,’ zei de man bezorgd.

Een krakend gedonder vloog in splinters. Het was alsof de kerk was ingestort. ‘God zij ons genadig. Anna, krijg het kerkboek van den schoorsteenmantel, dat we Sint Jan's Evangelie bidden....’

‘Vader, zei Lize, ik hoor kloppen aan de deur.’

Een nieuwe geweldige slag loeide

[pagina 138]
[p. 138]

los, over het dorp heen daverend.

Vrouw Jansen hoorde het ook: ‘Er is iemand aan de deur.’

Men hoorde duidelijker kloppen nu, en Jansen ging opendoen.

Een forsche kerel stapte binnen, en Willem Stoffels volgde zijn vriend. Zij dropen van den regen. Het weer had hen overvallen op den weg waar geen huis is.

‘Zwaar weertje’ zeiden ze. ‘Is me dat iets?’

Geen der vrouwen antwoordde. Anna was werktuigelijk opgestaan, en met de meisjes verdween de moeder in de keuken.

‘Geef ons een borrel,’ vroeg Willem.

Het noodweer liet geen oogwenk af.

‘Wij zaten te bidden, zei Jansen. Ik heb u niet binnen gelaten dat gij drinken zoudt. Bij zoo'n weer laat een

[pagina 139]
[p. 139]

kristelijk mensch zelfs geen hond op straat. Dáárom!’

Er viel een slag dat de muren dreunend schenen te bewegen.

Stoffels vloekte binnensmonds.

‘In den naam van God, barstte Jansen uit, daar wordt hier niet gevloekt, verstaan jullie.’

Een krakend geluid viel over 't huis neer, en een ander geluid rinkelde in het huis zelf. Met een slag stortte in de voorkamer een groot schilderij van den wand en 't glas er van viel aan stukken.

Doodsbleek kwam moeder Jansen toegeschoten.

‘Heere, zei de herbergier het “Hart Jesus” is van den muur gevallen. Geheel aan stukken....’

‘God bewaar ons, zuchtte de vrouw, dat beteekent ongeluk....’

[pagina 140]
[p. 140]

Het noodweer scheen nimmer te zullen eindigen. Eerst langzaam werd het allengskens minder en nam traagjes af. Jansen had somber neergezeten, zonder spreken. De regen hield nu op heftig neer te plassen. ‘Het is over,’ zei hij. De arbeiders hadden stil samen zitten praten.

‘Nu kunnen de meisjes zich wel weer laten kijken’ grinnikte de oudere der twee.

‘Zou Anneke ons geen borrel willen schenken?’ verstoutte zich Willem Stoffels. ‘Waar is zeg?’

‘Hoor hier,’ beet Jansen toe, getergd en grimmig ‘als het niet geweest was om 't noodweer van vandaag, dan had géén moordenaar hier zijn voet over den drempel gezet! En alles wat ik je te zeggen heb, is: dat dáár de deur is.’

[pagina 141]
[p. 141]

‘Hola, hola,’ bracht de ander in het midden.

‘Spreek ik tot dooven?’ tierde Jansen.

Als geranselde doggen dropen zij af. -

‘Ik heb ze aan de deur gezet,’ zei Jansen in de keuken.

Anna boog zwijgend het hoofd.

 

‘Als ik die den rooden haan niet een keer op het dak jaag, zei Willem Stoffels tot zijn kameraad, met een vloek als naar gewoonte, - dan wil ik stikken!’

Zoo ging hij zijns weegs, het donker in.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken