Het sieraad der geestelijke bruiloft

[p. 135]

Hoofdstuk XLV
Hoe men die zal herkennen, die gehinderd worden in de algemeene liefde

MEN vindt zekere menschen, die zeer subtiel zijn van woorden en behendig in het bewijzen van hooge dingen; nochthans smaken zij niet den verlichten toestand, noch de algemeene liefde en hare mildheid. Opdat deze menschen zich zelven leeren kennen en ook door anderen gekend worden, zoo wil ik ze toonen met drie kenteekenen. Door het eerste kunnen zij zich zelf herkennen; door de andere twee punten kan ieder mensch ze erkennen, die verstandig is.

Door het eerste kenteeken: terwijl een verlichte mensch door een goddelijk licht eenvuldig is en bevestigd en zonder opmerkingen, daar zijn zij menigvuldig en ongestadig en vol studie en opmerkingen, en zij smaken geen inwendige eenheid noch gedachtenlooze bevrediging: en hier in kunnen zij zich zelf herkennen.

Het tweede kenteeken is het volgende: Terwijl de verlichte mensch eene door God ingestorte wijsheid heeft, waardoor hij de waarheid met onderscheiding zonder moeite herkent, daar heeft deze mensch subtiele invallen, waar over hij zich dingen verbeeldt en verdicht en opmerkt met behendigheid; maar hij is niet rijk in zijn grond, noch mild in het voortbrengen van leeringen, en zijne leering is menigvuldig en vol vreemde dingen en subtiel, en zij leidt af en hindert en verontrust de innerlijke menschen, en zij leidt niet, noch wijst naar eenheid, maar zij leert het behendige opmer-

[p. 136]

ken in menigvuldigheid. Deze lieden zijn koppig bij het bewaren van hunne leer en hunne meening, al ware ook eens andermans meening zoo goed als de hunne. En zij zijn niet geneigd tot oefening, en roekeloos in alle deugden. Zij zijn geestelijk hoovaardig in al hun wezen. Dit is het tweede kenteeken.

Het derde kenteeken is: Terwijl de verlichte minnende mensch, zooals gij gehoord hebt, algemeen uitvloeit in liefderijkheid in den hemel en op de aarde, daar is deze mensch een afgezonderde in alle dingen. Hem dunkt, dat hij de wijste en de beste is. Hij wil, dat men veel om hem en zijn leeringen geve. Allen die hij niet onderwijst en raadt en die zijne zienswijze niet deelen en hem niet erkennen, hem dunkt, dat zij dwalen. Hij is wijd en ruim in zijne lichamelijke behoeften en kleine gebreken telt hij niet zwaar. Deze mensch is noch gerecht, noch ootmoedig, noch mild, noch dienstvaardig voor den arme, noch innig, noch ernstig, noch gevoelig voor de goddelijke liefde; en hij weet niet van God, noch van zich zelven in de oprechte deugd. Dit is het derde kenteeken.

Dit merkt en leert en schuwt bij u zelf en bij alle menschen, waar gij het in herkent, en veroordeelt bij niemand zulke dingen tenzij gij het vindt in zijn werken, want het zoude uw hart verontreinigen en verhinderen te erkennen de goddelijke waarheid.