Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen
Afbeelding van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.42 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 5. Vanden twaelf beghinen

(1863)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 131]
[p. 131]

Optimae quaedam institutiones. C.L.

1Hout die ghebode, en̄ sijt ghehoirsam en̄ onderworpen 2allen creaturen om die ere Gods, sprect die ApostelGa naar voetnoot(1), ghelikerwijs 3dat ons God ghehoirsam is met hem selven, ende 4met sinen creaturen, in alre wijs dies wi behoeven. Alle 5onredelike creaturen die God ghemaect heeft, die sijn Gode 6ghehoirsam, ende sy dienen Gode en̄ ons. En̄ alle redelike 7creaturen, inghele, heylighen, menschen die inder gracien 8Gods leven, die sijn Gode ghehoirsam en̄ ons, en̄ wi hem 9weder; en̄ alsoe sijn wi alle onderlinghe éne familie, één 10dienst en̄ éne weerdicheit te Gode. Maer die sondaren, die 11Gode versmaden en̄ sinen dienst, en̄ den sonden dienen, 12dien ghestaedt God ende ghedoecht datse goede menschen 13versmaden, bedrucken en̄ doden, en̄ te groten loene bringhen: 14alsoe dienen si Gode, en̄ den goeden menschen die 15si persequeren, al en weten sijs niet. Want quaet meynen, 16en̄ quaet doen, dat es sduvels leven: doeghenGa naar voetnoot(2), en̄ liden, 17ende om Gode verdraghen, dat is Christus leven. Wildi 18Christus discipule sijn, soe moeti hem gheliken, onnosel 19ende coene, in sonde niemen wikenGa naar voetnoot(3). Ghi moet uus selfs 20verloechenen en̄ vertien, sal Christus gheest in u ghedien. 21Ghi moet den sondare minnen en̄ haten sine sonden, soe 22hebdi Christus regule. Ghi moet Christum minnen, en̄ u 23selven haten, en̄ hem in allen dinghen ghewerden latenGa naar voetnoot(4). 24Ghi moet alle menschen minnen ende nieman haten: haeti 25uwe vianden, ghi sijt verwaten, want ghi leeft buten caritaten. 26Ghi en moghet nyeman versmaden, bedrucken, orde-

[pagina 132]
[p. 132]

1len noch verdoemen: dat is daer hem gheveinsde menschen 2diewile in versumenGa naar voetnoot(1). Versmaet u selven, ordeelt u selven, 3doemt u selven; maer ghi en selt u selven niet verdoemen: 4want God is u bi; hi wilt versuenenGa naar voetnoot(2). Bekent, belijt altoes 5dat ghi sijt misdadich, en̄ bidt Gode, met hope en̄ met ghelove, 6dat hi u si ghenadich. Sidi arm, versmaet, elendich, 7soe moghedi u wel verbliden; want alsoe levede Christus in 8sinen tiden.

 
Al sidi arm, en bidt den ghierighen vrecken nietGa naar voetnoot(3);
10[regelnummer]
Want alssi gheven, dat is hem verdriet:
 
Maer bidt den riken milden sonder vermidenGa naar voetnoot(4);
 
Want alse si gheven, si verbliden.
 
Mint altoes, en̄ begheert oetmoedighe nederheit,
 
Soe levedi in uwen gheeste sonder arbeit.
15[regelnummer]
En hebt ghenen wederwille,
 
Soe zwighet u toernighe cracht al stilleGa naar voetnoot(5).
 
Laet u ghenoeghen dat ghy doecht ofte doetGa naar voetnoot(6),
 
Soe sidi in u selven simpel, wijs en̄ vroet.
 
Ghi en selt niet willen domineren,
20[regelnummer]
Ander menschen berechten en̄ regheren;
 
Want hoverde is in hem verborghen
 
Die begheren te draghen vremde sorghen.
 
Maer die verhaven wert sonder begheren, en̄ sonder sinen wille,
 
Hi si ghehoirsam en̄ zwighe al stille.
25[regelnummer]
Mach hi oetmoedich en̄ neder bliven,
 
Hi sal van sinen volke gracie ghecrighen,
[pagina 133]
[p. 133]
 
En̄ hi sal met hem doen dat hi begheert;
 
Want die oetmoedighe es metten goeden lief en̄ weertGa naar voetnoot(1);
 
Maer hoverde, onbekent en̄ onbedwonghen,
 
Die is materie van allen sonden.
5[regelnummer]
Die den minsten mach versmaden sonder consciencie en̄
 
sonder vermidenGa naar voetnoot(2),
 
Noch soude hijt den meesten eer doen, conde hijt bedrivenGa naar voetnoot(3).
 
Die in doghene murmereren en̄ claghen,
 
Die en moghen niet wassen noch toenemen in die oet-
10[regelnummer]
moedighe waghe.
 
Die ander menschen nauwe merken en̄ begripen,
 
Die sijn wel ghelijc den ypocriten.
 
Die sijn scale van buten en̄ van binnen,
 
Si en moghen hoverde niet verwinnenGa naar voetnoot(4).
15[regelnummer]
Die boven yemant eer begheert,
 
Die en is gheenre eeren weert.
 
Die u beniden, bedrucken en̄ becnaghenGa naar voetnoot(5),
 
Die moghedi gherne om Gode verdraghen,
 
Want si gheven u der gracien daghen.
20[regelnummer]
Hoedt u altoes van achterspraken,
 
Die de menschen toernich maken,
 
Soe sidi wijs en̄ vroet,
 
En̄ ghi sult vinden in doechden spoetGa naar voetnoot(6).
 
Ghedoecht alle dinc en̄ en wreect u niet:
[pagina 134]
[p. 134]
 
Wat men u doet, wat uus ghesciet,
 
Dit leert u oetmoedich smakenGa naar voetnoot(1).
 
Wildi berispen, wisen en̄ leren met sachten moede,
 
Dat doet den hoefschen vroedenGa naar voetnoot(2).
5[regelnummer]
Comt in u uus selfs behaghen,
 
Dat sijn u ongheleefde plaghenGa naar voetnoot(3).
 
Hebdi daer af hoverdighe invalle,
 
Stopt uwen mont, en̄ zwighet met allen.
 
En condi hoverde niet verdriven,
10[regelnummer]
Soe scaemt u selven en̄ leert leven ende zwighen.
 
Die met oetmoede striden yeghen hoverdien,
 
Dat sijn baetseleere in theologienGa naar voetnoot(4).
 
Mer selen sy den strijt verwinnen, en̄ Meester werden,
 
Soe moeten si die hoverdie onder die voete terden.
15[regelnummer]
Hoverde is een quaet serpent,
 
Dat sine discipulen in die helsche pine sent.
 
Die oetmoedicheit in sinen gheest vonden heeft,
 
Dat is die ghene die saechte leeft.
 
Want ghewarighe oetmoedicheit
20[regelnummer]
Is boven al oeſeninghen van doechden ledicheitGa naar voetnoot(5),
 
En̄ boven alle doghen onnosele ghedoechsamheit,
 
En̄ boven alle tribulacie inden gheeste vreedsamheit,
[pagina 135]
[p. 135]
 
En̄ alle dinc doghen en̄ verdraghen in saechtmoedicheitGa naar voetnoot(1).
 
Die in puren gheeste vinden nederheit,
 
Dat is leven boven arbeit,
 
Gront en̄ wortele alre heilicheitGa naar voetnoot(2).
5[regelnummer]
Wi selen soeken en̄ begheren oetmoedighe nederheit,
 
Dat es onbeweechde simpelheit,
 
Die leeft in ons gheests puerheit:
 
Si en wert niet vonden dan met haer selfsheitGa naar voetnoot(3).
 
Si is alre heylighen eenvoldicheit,
10[regelnummer]
En̄ alre goeder menschen ghestadicheit,
 
In allen doghene ghedoechsamheit,
 
En̄ in allen doechden beghin en̄ iersticheit;
 
In alre eeren onverhavenheit;
 
Ongheeinde vreedsamheit,
15[regelnummer]
Alles heilichs levens levendicheitGa naar voetnoot(4),
 
Daer alle doghede einden en̄ beghinnen in onse overste
 
onnoselheit.
 
Al moghen wy dit leven vinden, vercrighen en̄ besitten in
 
ons gheests puerheit,
20[regelnummer]
Wi en moghen niet verdriven onser sinne onghestadicheit.
 
Wi moeten ghevoelen hongher en̄ dorst,
 
En̄ menighe ongheordende lost.
 
Wi moeten drinken en̄ eten,
 
En̄ ons Gods dicwile vergheten.
25[regelnummer]
Wi moeten zwighen en̄ spreken,
 
En̄ alsoe vallen wi in vele ghebreken.
[pagina 136]
[p. 136]
 
Siet dit is onse sinlike leven,
 
Daer wi daghelijcs in snevenGa naar voetnoot(1);
 
En̄Ga naar voetnoot(2) al is onse gheest ghestorven,
 
Daer wi leven sonder sorghen,
5[regelnummer]
Grondeloes diepe in Gode verborghenGa naar voetnoot(3).
voetnoot(1)
Vglk. I Petri II, 13.
voetnoot(2)
D. kwalyk, doechden.
voetnoot(3)
Sur. nulli cedens usque ad peccati consensum.
voetnoot(4)
Sur. Christumque in omnibus pro suo arbitratu sinal agere.
voetnoot(1)
Sur. in quibus homines ficti et hypocrilae saepè labuntur.
voetnoot(2)
Sur. paratus conciliari.
voetnoot(3)
Het regimen staet in dativo plurali. Sur. non petat subsidium à divitibus avaris.
voetnoot(4)
Sur. nec quicquam vereatur.
voetnoot(5)
Sur. Non calcitret, nec obmurmuret, et ita vis ejus irascibilis conquiescet ac silebit.
voetnoot(6)
Sur. Sufficial sibi quod patitur vel agit.
voetnoot(1)
Sur. Humilis nanque apud bonos charus et in precio habetur.
voetnoot(2)
Sur. Et quisquis vel minimum ac infimum quenque absque conscientiae scrupulo et sine devitatione contemnere audet.
voetnoot(3)
Sur. idemipse vel maximum quenque etiam citiùs haberel contemptui, modò ei adesset facultas.
voetnoot(4)
By Surius maken deze vier verzen éénen volzin; maer ons dunkt dat zy twee onderscheiden sententiën daerstellen, en wy hebben ze daerom gesplitst door de ponetuatie.
voetnoot(5)
et rodunt, zegt Surius.
voetnoot(6)
Sur. alque in virtutibus prosperos habebis successus.
voetnoot(1)
Sur. Feras omnia, nec te ulciscaris, quiequid etiam tibi irrogatum fuerit vel accideril: indê enim humiliter sentire ac sapere disces. Wy verstaen anders en houden leert voor een' imperativus alsof er stond: leer u zelven dit ootmoedig smaken.
voetnoot(2)
Versta, wys of wyzer worden. Sur. si benevoli sint, prudentiores eos atque cautiores efficies.
voetnoot(3)
Sur. Quòd si indè tibi ipsi plaeere incipias, perniciosa ejusmodi tentatio est.
voetnoot(4)
Sur. Qui humilitate contra superbiam decertant, ii sacrae Theologiae Baccalaurei sunt.
voetnoot(5)
Sur. Vera nanque humilitas, est supra vel ultra omnem virtutum exercitationem ocium et vacatio.
voetnoot(1)
Sur. et omnium mitis ac mansueta perpessio ac tolerantia. Men ziet dat de vertaler, aen het hoofd van 't vers en̄ gelezen heeft, en niet in, gelyk onze dry Hss. hebben.
voetnoot(2)
Sur. habentque totius sanctimoniae radicem ac fundamentum.
voetnoot(3)
Sur. nec nisi per seipsam vel scipsa reperitur.
voetnoot(4)
Sur. Ipsa pax est infinita, et omnis sanctae vilae vitalitas.
voetnoot(1)
Versta vallen.
voetnoot(2)
F. heeft dit en̄ niet.
voetnoot(3)
Sur. Et haec est vita nostra sensitiva, in qua quolidiè offendimus in multis, tametsi spiritus noster mortuus est in quo sine curis el solicitudine vivimus, profundissimè et absque fundo absconditi in Deo.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken