Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit
Afbeelding van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheitToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.28 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

F.A. Snellaert



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 6. Die chierheit der gheestelijker brulocht. Vanden blinckenden steen. Dat boec der hoechster waerheit

(1868)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 132]
[p. 132]

Van enen ewighen honghere dien onse gheest ghevoelt te Gode. C. LIII.

1Hier beghint een ewich hongher die nemmermeer vervult 2en wert, dat es een inwendich ghieren ende crighen der 3minnender cracht ende dies ghescapens gheests in een on- 4ghescapen goet. En̄ want de gheest ghebruken begheert en̄ 5hi daer toe van Gode gheeyscht en̄ ghenoet es, soe wilt hijt 6emmer volbringhen. Siet, hier beghint een ewich ghieren 7en̄ voert crighen in een ewich ontbliven. Dit sijn die armste 8liede die leven; want si sijn ghierich en̄ gulsich en̄ si hebben 9den mengheraelGa naar voetnoot(1). Wat si eten en̄ drinken, si en werden 10nemmermeer sat in deser wijs, want dese hongher es ewich. 11Want een ghescapen vat en can gheen onghescapen goet 12ghevaten: hier omme is daer een ewich hongherich crighen, 13ende God vloyt al over in een ontblivenGa naar voetnoot(2). Hier sijn grote 14gherechten van spisen en̄ van drancke, dies nieman en weet 15dan dies ghevoeltGa naar voetnoot(3); maer volle ghesadecheit in ghebru- 16kene, dat is dat gherechte dat daer ontblijft: en̄ hier omme 17vernuwet altoes die hongher. Nochtan vloyen inden gheri- 18nenne honich-riviere vol alre weelden; want na alre wijs 19dat die gheest ghedinken en̄ ghevisieren can, soe smaect 20hem dese weelde: mer dit is al creatuerliker wijs en̄ onder 21Gode, ende hier omme eest een ewich hongher en̄ onghe- 22duer. Al gave God desen mensche alle die gaven die alle 23heylighen hebben, en̄ al dat hi gheleysten mochte, sonder

[pagina 133]
[p. 133]

1hem selven, nochtan bleve die gapende ghier des gheests 2hongherich en̄ onghesaedt. Gods inwendighe rueren en̄ ghe- 3rinen maect ons hongherich en̄ doet ons crighen; want die 4gheest Gods jaghet onsen gheest: soe meer gherinens, soe 5meer honghers en̄ crighens. Ende dit is minnenlevenGa naar voetnoot(1) in 6haren hoechtsten werken, boven redene ende verstaen; 7want redene en mach hier der minnen gheven noch ne- 8menGa naar voetnoot(2), want onse minne is van godliker minnen gherenen. 9En̄ na minen verstane, en is hier van Gode nemmermeer 10gheen scedenGa naar voetnoot(3). Gods gherinen in ons, alsoe verre alse 11wijs ghevoelen, en̄ onse minlike crighen es beyde ghescapen 12en̄ creatuerlic: en̄ hier omme maecht wassen ende toene- 13men alsoe langhe als wi leven.

voetnoot(1)
Zie dit woord verklaerd in het derde Deel van Ruysbroeeks Werken, bl. 157, aenteek. 3.
voetnoot(2)
Sur. sed Deus usqueadeò illud (desiderium) excellit ac superat, ut non possit ad plenum id quod optat, assequi.
voetnoot(3)
Sur. nulli satis praeterquàm experienti cognita.
voetnoot(1)
Sur. amoris vita.
voetnoot(2)
Sur. Nihil enim hîc ratio amori vel adimere vel conferre potest.
voetnoot(3)
Sur. Et quantùm equidem sapio, quisquis huc pertigit, non facilè deinceps unquàm à Deo poterit separari.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken