Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken (1744)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
Afbeelding van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werkenToon afbeelding van titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.04 MB)

Scans (1253.27 MB)

XML (3.92 MB)

tekstbestand






Vertaler

Ysbrand Gysbert Arlebout



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
verzameld werk
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

(1744)–Fredericus Ruysch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 737]
[p. 737]

Uytlegginge Van de plaaten van 't zevende cabinet.

De Eerste Tafel.

De I. FIGUUR wyst ons aan de Milt van een Jonge Reusinne.

A. De uyterste uyteynden der bloetvaten, dewelke ontdaan of van den andere geweken zyn, zyn zo fyn als dons of kattoen; edog, voor dat ze ontdaan waren, verbeelden zy Kliertjens te zyn.
B. Deszelfs uyteynden, die ten deele ontdaan zyn.
C. Een gedeelte van de superficie dezes Milts, dewelke niet ontdaan is.
D. Des Milts slag-ader.
E. Des Milts Ader.
F. Groote kuyltjens, voortkomende door het afhalen van 't Vlies, 't welk de Milt bekleed.
G. Kleender kuyltjens, door dezelve oorzaak voortgebragt.

Door de II. FIGUUR werd verbeeld de aderlyke vlegting (Plexus Choroideus) uyt dezelve Reusinne, dewelke wel zeer lang, maar ook zeer teder van wezen is.

De III. FIGUUR verbeelt een stuk van 't harde Harssenvlies uyt een Mensch, wiens oppervlakte hier gezien werd.

A. Een stuk van 't harde Harssenvlies.
B. Veel byeenstaande Geerstgelykende Lighaamtjes, dewelke het hoofd van een kleene speld niet overtreffen.
C. Dezelve Lighaamtjens haar eenzaam vertoonende.
D. De Kuyltjens, dewelke in de langwerpige groef gevonden werden.
E. Een stuk van 't harde Harssenvlies, bezyden de langwerpige groef.
F. De langwerpige groef opgesneden, en op de zyde wat omgeslagen, om deszelfs holte, en 't geen daar verders in is, te konnen zien.

De IV. FIGUUR vertoont ons de gezeyde Lighaamtjens, dewelke uyt de groef zyn genomen, en zyn eenige der zelve als met steentjens voorzien.

[pagina 738]
[p. 738]

De Tweede Plaat

Verbeelt ons vyf FIGUUREN, waar van de

 

1. Een Arm van een Kind vertoont, in wiens hand onthouden werd een [fungus] Campernoelje, dewelke van my gevonden is op een stuk vlees van een Mensch, verbeeldende een kleene Nageboorte.

A. Een vliesgelykende uytspanzel, 't welk het vlies Chorion niet qualyk gelykt.
B. Een Campernoelje, een kleen Moerkoekje niet qualyk gelykende.

De II. FIGUUR verbeeld een stuk van de Herssene uyt een Mensch, langs wiens oppervlakte boven het dunne Harssen-vlies veel blaasjens werden gezien van verscheyde forme, verbeeldende niet onaardig eenige watervaten; deze egter zyn niet anders, als afwykingen en verheventheden van 't Spinneweb gelykende vlies (Tunica Arachnoidea) welke verheventheden haar opdoen, als men behendig met een blaas-pypje tusschen het Spinnewebs wyze en dunne Harssen-vlies blaast. Myn voorneemen was wel deze Harssene te bewaren; maar nadien het my onmogelyk was, de wint te houden in deze verheventheden of valsche vaatjens, heb ik dezelve niet bewaart. Ziet verders hier over na myn Anatomische Programma, 't welk van de Somer in druk is uytgegaan, waar in ik gezegt hebbe, nooyt eenige opregte Watervaten in Harssene, nog in deszelfs vliezen gevonden te hebben, en dat ik my ook zeer veel zal verpligten aan hem, die my 't minste takje van een waar watervat (Vas Lymphaticum) voorzien met twee tegens den andere staande Klapvliesjens, zal aanwyzen.

A. Een gedeelte van de Harssene.
B. Zoo genoemde, dog valsche Watervaten.

De III. FIGUUR wyst ons aan een stuk van 't buykvlies van een waterzugtige Vrouw, 't welk vervult is van waterblaasjens.

A. Een stuk van 't buykvlies.
B. Waterblaasjens.

Uytlegging van de IV. figuur.

A. Een stuk geronne bloed.
B. De vliezen, dewelke het beginsel van't schepselke omvangen.

[pagina 739]
[p. 739]

C. Het begin van't Navelstrengetje, 't welk het beginzel van't schepzeltje in dikte byna overtreft.
D. Het Hoofdje van 't Schepzeltje, waar in men het begin van een der twee oogen zien kan.
E. Deszelfs rugge.

De V. FIGUUR wyst aan beyde de Lippen van een Mensch met een kleen gedeelte van de wangen.

A. Het vel met deszelfs vet.
B. Het bekleetzel der Lippen, en dat der wangen.
C. De Zenuwige Tepeltjens, fluweel gelykende.
D. De opening des monds.

Verklaring van de III. plaat.

IN de I. FIGUUR werd ons aangewezen de onderste aan was van 't Dye-been, met deszelfs Kniefchyf, en ronde en lange band.

A. De onderste aanwas van 't Dye-been.
B. De slag-aderkens loopende langs de zyde van 't Kraak-been.
C. De ronde en lange band, waar door de Knieschyf onder andere ook vastgehegt werd aan de onderste aanwas van 't Dye-been.
D. De vaten, en inzonderheyd de slag-aderkens, dewelke door het kraakbeen van de Knieschyf loopen.
E. Het overblyfzel der Pezen van de spieren, dewelke het scheen-been uytsteken, waar aan de Knieschyfook vast zit.
F. De afhangende Kniefchyf.

De II. FIGUUR wyst ons aan de sponcieuse beenderen van de Neus van een Schaap.

A. Een gedeelte van't tusschen-scheytzel van de Neus, 't welk wat uyt zyn plaats is geduuwt, om alzoo de sponcieuse beenderen beter te konnen zien.
B. Een van de opperste sponcieuse beenderen, door wiens bekleetsel veele vaten loopen, en dat met een andere cours, als wel die, dewelke door het bekleetsel van de onderste sponcieuse beenderen haar verspreyden.
C. Het onderste gedeelte van 't tusschenscheytsel van de Neus.
D. Een van de onderste sponcieuse beenderen, door wiens bekleetsel zeer veel slag-aderlyk-snotterige (Arterio-pituitosa) vaten loopen, en dat op een geheel andere wyze, als wel de Slag-aderkens van't bekleetsel der opperste sponcieuse beenderen.
E. De mondekens der vaatjes, waar door het dunne snotterige vogt in de levendige uytloopt, en uytgeperst kan worden in de doode voorwerpen, en dat in't onderste gedeelte van't gezeyde sponcieus been.

[pagina 740]
[p. 740]

De III. FIGUUR betekent een tak van de Longe-pyp, dewelke tot het uytterste toe met een roodwassige stoffe is vervult.

Hier kan men nu zien het groot onderscheyd tusschen deze. Figuuren, en die, dewelke van andere in 't ligt gegeven zyn.

De IV. FIGUUR wyst ons aan een stuk van de regte Darm uyt een Jongeling, waar van men in de binnenste oppervlakte beschouwen kan de ontelbaare openingtjens of mondekens.

De V. FIGUUR verbeelt een ontaarde slag-aderlyke vlegting uyt de Herssene van een Schaap.

A. Het vliesig wezen, 't welk nederwaarts afhangt.
B. Deszelfs uytgestrekt gedeelte.
C. Slag-aderkens voor het grootste gedeelte de slag-aderlyke vlegting makende, in ronde bollekens verandert.

De VI. FIGUUR wyst aan

A. Een tak van een Afrikaans gewas, 't welke genaamt werd Afrikaanse plant met porceleyn-bladeren, in't 1. deel van de Hort. Amstelod. beschreven.
B. De kleene vyfbladige bloempjens, met haar bloeyend steeltje.
C. Een vals of onwaar vlies, van my toebereyt uyt myn eygen bloed na een aderlating, door het gints en weder slingeren van een takje door het bloed. Ziet verders de beschryving hier boven vermelt.

De Vierde Tafel.

IN de I. FIGUUR werd verbeelt een stuk van de Colyk-darm, met deszelfs blinde Darm, en worm-wyze uytsteeksel, uyt een Reusinne.

A. Een deel van de Colyk-darm.
B. Een deel van de bogtige Darm.
C. Het wormwyze uytsteekzel.

De II. FIGUUR verbeelt een stuk van de bogtige Darm uyt een Mensch, waar in gevonden werd een tegens natuurlyk vertrek.

A. Het onnatuurlyk vertrek, het hoofd van een viervoetig gedierte verbeeldende.
B. Een deel van den bogtige Darm.

De III. FIGUUR verbeelt ons byna het zelve uyt een ander Mensch.

A. Het onnatuurlyk vertrek.
B. Een deel van de bogtige Darm.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken