Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken (1744)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken
Afbeelding van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werkenToon afbeelding van titelpagina van Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (22.04 MB)

Scans (1253.27 MB)

XML (3.92 MB)

tekstbestand






Vertaler

Ysbrand Gysbert Arlebout



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
verzameld werk
non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alle de ontleed- genees- en heelkundige werken

(1744)–Fredericus Ruysch–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 775]
[p. 775]

Het negende anatomisch cabinet,
opgedragen aan den zeer beroemden, zeer aanzienelyken, en zeer ervaren heer, Andreas Gundelscheimerus,

Oppergenees- en raadtsheer van den doorluchtigsten en machtigsten koning van Pruyssen,
Zeer groot kruydtkenner, enz.
Tot een teken en pant van een onsterflyke vrientschap.
Door Fredrik Ruisch.

[pagina 776]
[p. 776]

Voorreden Aan den Goedwilligen lezer.

HEt is een out zeggen, wie haastig geeft, die geeft tweemaal. Ik bekenne, my voor dit maal zulks niet toe te komen; dewyle ik al over lang belooft hadde, dit negende Cabinet uit te zullen geven, 't welk na eerst volbragt hebbe.

Egter twyfele ik niet of gy zult my over zulks ontschuldigen, considererende myne veelvoudige, zoo private als publike bezigheden, onder dewelke geensints de minste plaatze heeft, het bezoeken der kranken, 't welk hart genoeg aangaat, als mede het gedurig onderzoeken der afgesturve menshen lichamen, 't welk my veel werk gegeven heeft; en dat niet alleen nu, maar al over de 50 jaren, en by gevolg de meeste tyd van myn leven, daar mede doorgebragt hebbe, gaande thans in myn 76 jaar.

Staat ook aan te merken, dat ik nooyt zoo groote gelegentheyd gehad hebbe om de Lyken der menschen te onderzoeken als op deze tyd, en eenige jaren herwaarts.

Dat ik de gegevene occasien niet en hebbe verzuimt, weten zy, die my grondig kennen; maar nagt en dag de zieken te bezoeken, en zoo haast den morgenstond haar vertoont, de lichamen te doorsnuffelen, zal my by alle billyke middelaars tot verschoning moeten verstrekken, dat ik dit negende Cabinet niet eer ter persse gebracht hebbe.

Al wie nu dit negende Cabinet met aandacht wil doorzien, zalbevinden, dat hem verscheyde zaaken zullen voor komen, die hem ten hoogsten zullen schynen verwonderens waardig te zyn.

Want wie zoude ooyt hebben konnen gelooven, dat door een byzondere konste, de uyterste zappige of mergachtige uyteynden der bloed-vaten der ingewanden zeer klaar zonden konnen werden voor het oog gebracht, zonder kwetzing der ingewanden, zelfs zonder verbreking van haare overtrekzel of vlies: daar en boven dat men ze kan zien in haar natuurlyke plaatze en forme, niet alleen door vergrootglazen, maar ook zonder de zelve.

Ik bekenne wel dat niemand aan dit myn ongehoord zeggen zyn zegel licht

[pagina 777]
[p. 777]

zal willen hangen; echter is het waar en waarachtig, en die ten mynen huyze zulks dagelyks zien, staan als versteld: ik twyffele ook niet, of zy, die haar werk maken van de deelen der lyken te doorzoeken, zullen hier over verwondert zyn: want die hebben buiten twyffel wel bevonden hoe moeyelyk het is de uyterste uyteynden der vaten na te vorschen; en hier door is 't, dat de waare gestalte der zelve is verborgen gebleven; hier van is 't ook, dat geenzints van de geringste Ontleders in een verkeerd verstand zyn geraakt, waanende, dat veele ingewanden uyt praetense Klieren bestaan, daar sy in tegendeel alleen uyt vaten met haar sappige of mergagtige uyteynden continueel zyn met de stronken der vaten, gelykerwyze als in de Bloem-Kool, wiens stronk uytgaat in bloemen zonder dat 'er iets tusschen komt, daar een klier in tegendeel een lighaam is dat van zig zelfs bestaat, en van een byzonder vlies omvangen is.

Onder alle is 'er myns bedunkens niets wonderlyker, als dat de schorsse van de herssenen, dewelke zoo week als dikke brey is, egter uyt loutere sappige uyteynden der Slag-aderkens is bestaande, en niet uyt praetense Klieren.

Wie kan zulks gelooven, ten zy hy het t'mynen huyze komt te zien; ja onder alle 't geen ik in 's menschen lighaam uytgevonden heb, is dit, zoo ik 't zeggen durf, het allervoornaamste.

Weshalven zal yder moeten bekennen dat het onbetaamlyk is, dat de Hr. Martinus Lister, Engelsman, en voorstander van de Klieren der ingewanden, in syn Tractaat van de Humeuren, my te onregt beschuldigt met te zeggen, dat ik hier en daar zulks valschelyk voor geef, welke aanvryving beter of hem past, om dat hy wil oordeelen van zaaken, die hy nooit heeft gezien: zulke tegenstrevende menschen zyn zeker qualyk te verdragen: want sy oordeelen van zaaken, daar sy geen kennis van hebben.

Daarenboven valt hy my onregtmatig op verscheyde plaatzen in 't zelfde Tractaat aan, zeggende; dat ik dit en dat gevoel, en ook geschreven zoude hebbe, 't geen ik nooyt gedagt, of door Schriften heb bekent gemaakt, en onder andere, dat ik zoude ontkent hebbe, dat 'er Klieren in 's menschen lighaam zoude gevonden worden: dat ik niet zoude bespeurt hebben de Testiculen op haar zelve Klieren te zyn, dat ik gewilt hebbe dat de Klieren van de herssenen niet als een vette selfsstandigheyd zoude zyn, &c. maar waarom geen boek of plaats aangewezen waar ik dat geschreven heb? al wie myn schriften doorgelezen heeft, zal het in tegendeel bevinden.

Ondertusschen wil ik die beschermer met geen hevigheyd bestryden, om dat hy op verscheide plaatsen met myn gevoelen niet overeenkomt, als mede dat hy myn zaaken heeft willen beknibbelen en kleyn maaken, maar hy wil

[pagina 778]
[p. 778]

liever aan 't oude gevoelen 't welk van over eenige eeuwen als onwrikbaar is gehouden, zich vast houden, aangezien het hem niet heeft mogen gebeuren alle die waare verschyningen en opregte toebereydselen, ten mynen huyse te zien.

Met geen minder verwondering heb ik geleezen in een Tractaat, wegens een reyse door Engeland en Holland gedaan, en beschreven door den scherpzinnige Heer Christiaan Henr. Erndl, alwaar hy op de 83. en 84. bladz. zegt.

Ik hebbe de Hr. Ruysch menigmaal bezogt, ook geen uur verzuymt, wanneer hy ten dienste der vreemdelingen, zyn konstkamer liet zien, en 't geen daar in was verklaarde.

De ongeloofelyke meenigte van geprepareerde Anatomische en die verbaasde schat van natuurlyke zaaken, die hy bezit, verstomt de curieuse aanschouders, 't getal der zelver te willen optellen, was niet anders als in een ruime zee zich te begeeven, waar van getuigenisse konnen geven de staaltjens van de 7 doenmaals uitgegevene boekskens, onder de beaming van schat-bewaarkassen, om nu noch niet te spreken van zyn observatien en Anatomische brieven, dewelke apart zyn uytgekomen.

Ik kan echter niet nalaaten te spreken van 't geen onder 't zyne het aller raarste is, namentlyk de Mumie van een Jonge van 8 Jaaren, wiens lichaam hy met vogt en door konst, zoo hy zegt, zoo cierlyk na desselfs dood bewaart heeft, dat de couleur en consistentie van 't vel en Spieren, zich voor 't gezicht en aanraaken, als natuurlyk en levendig zig opdoen: alle de deelen en ledematen van deze Mumie zyn niet al te hard gemaakt, maar vertoonen haar zagtjes als warenze noch met haar zappen en bloed vervult en vigoreus.

Het is een wonderbaare konste 't geen die vermaarde man in 't toebereiden van deze Mumie te wegen gebracht heeft, overtreffende alle geloofwaardigheid, ten zy men het zelve komt te zien, en hoewel verscheydentlyk van de preparatie van dit lyk geoordeeld werd door zyn wederstrevers, zoo is 'er nochtans niemand die tot noch toe iets diergelyks uit kan werken en vertoonen.

De Heer Rauw heeft dikmaals gezegt, als men hem over deze wonderlyke zaak zyn gevoelen verzocht te hooren, het zyn loutere bedriegeryen met die Jonge, hy heeft die ellendige het oppervelleke afgehaald, zoo dat het vel, met desselfs spieren noch vol bloed zittende, verbeelde alzoo eenigsints de couleur van 't natuurlyk lichaam; andre gisten op 't verydelen, en uythalen van de lugt, waar in hy het lichaam zoude bewaaren ter tyd en wyl hy 't kwam te vertonen.

Maar alle deze gissingen zyn van kleen gewigte: toont het, en dan zoo zal ik zeer gaarne tot u gevoelen overgaan.

[pagina 779]
[p. 779]

Hoe is 't mogelyk bid ik, dat de Heer J. Jac. Rauw zulks konde zeggen, nadien ik publyk en in syn tegenwoordigheyd eenige reysen 't zelve ten toon gesteld heb, ja ik heb wederom voorgenomen in de eerste ontleding (zo het God den Heere belieft) die by my te verrigten staat, 't zelve lighaam, 't welk nu over de 19 Jaren is gestorven, weder te laten zien in een gestalte, als of het nog leefde.

Niemand zal zulks voor bedrog konnen houden, ten sy door haat of nyd aangedaan zynde, zyn zinnen verhuyst waren; en wat het oppervelleke betreft, namentlyk, dat ik dat van 't lighaam afgeschilt zoude hebben, zulks is ook onwaar, en zoo ik zulks gedaan hadde, zoude men dat voor bedrog houden? maar zoude de jongen daar door ellendig geworden zyn?

Ik ben dikmaals genootzaakt het oppervelleke hier of daar af te haalen, wanneer ik de Zenuw Tepeltjens wil vertoonen, en of de Spieren nog vol bloed zitten, laat ik anderen oordeelen, en dat toegestaan zynde, zoo zoude het nog geen bedriegeryen zyn.

Derhalven zoo den Professor Rau zulks veelmaal heeft gezegt, gelyk de Heer Erndl verhaalt, zoo heeft hy verkeerdelyk van myne zaaken gesprooken, en dat zoo zynde, zoude ik antwoorden, indien hy beter had geleert, zoude hy beter doen.

Bedrog aan te rechten is altoos verfoeyelyk, en zulks betaamt, inzonderheyd gants niet voor een oud Man, wiens dood voor zyne deure staat; en indien de Heer Erndl zulks niet met den druk gemeen gemaakt had, zoo had ik dat ligt in de wind geslagen, en niets daar op geantwoord, maar nu zulks ter persse is gekomen, hebbe ik my moeten verdeedigen.

Dit nu tot myn verdeediging bygebragt zynae, zal ik verders toetreeden tot het vervolg, 't geen ik nog te zeggen heb; namentlyk, in dit negende Cabinet komt ons nog voor een uitgebraakt Diertje, als waare het een kleen hondje, hebbende vier pootjens, een staartje, mondje, tonge, met iets, het geen na een navelstrengetje gelykt, het zelve bewaar ik in een vogt te gelyk met het beurswyze sakske, waar in het, in plaats van een nageboorte, heeft gelegen.

Hier mede beminde Lezer vaart wel; en de Drukfouten, die 'er ingesloopen zyn, verzoek ik, dat gy zult met een goed hart verbeteren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken