Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paradijsbloemen (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paradijsbloemen
Afbeelding van ParadijsbloemenToon afbeelding van titelpagina van Paradijsbloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (3.07 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paradijsbloemen

(1897)–A.H.M. Ruyten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]


illustratie

De staf van St. Petrus.

 
In wazig roode lucht verdween
 
De moede dagvorstin, doch scheen
 
Een wijl met paarschen gloed nog op
 
Het groen van gindschen heuveltop;
 
En toen viel de avond.
 
 
 
De scheemring hulde in neevlig grauw
 
De heuvelkling en de landouw;
 
Het vooglenkoor zocht rust en zweeg;
 
En over 't bloeiend landschap zeeg
 
Een doodsche stilte.
 
 
 
Twee mannen slechts, wier lang gewaad
 
Hun rang en waardigheid verraadt,
 
Staan leunend op hun pelgrimsstaf
 
Als wachters bij een dierbaar graf,
 
En weenen bitter.
 
 
 
Met vrome siddring heeft hun hand
 
Een houten kruis op 't graf geplant,
[pagina 9]
[p. 9]
 
En, zinnebeeld van hun geloof,
 
Een eiketak met groenend loof
 
Erom geslingerd.
 
 
 
In 't vochtig oog lag heel hun ziel;
 
En lang nog, nadat de avond viel,
 
Verwijlden zij bij 't eenzaam graf...
 
Dan braken zij het zwijgen af
 
En baden luide,
 
 
 
Doch met een trilling in de stem:
 
‘Heer, 't eeuwig Licht verschijne hem!
 
Dat ook aan ons Uw Wil geschied'!’ -
 
Toen trok het tweetal voort, en liet
 
Maternus achter.
 
 
 
Maternus, ach, het wonderkind!Ga naar voetnoot*)
 
Hoe hadden beiden hem bemind
 
Van de ure, dat uit de Eeuw'ge Stad
 
De Paus hen uitgezonden had,
 
Hen drie te zamen!
 
 
 
Germanje was 't bekeeringsveld,
 
Hun door d' Apostelprins gesteld;
 
En moedig trokken zij er heen,
 
Niet denkend, dat reeds hunner een
 
Op weg zou sterven.
 
 
[pagina 10]
[p. 10]
 
Nu hadden zij met eigen hand
 
Op 't versche graf het kruis geplant,
 
Eucharius en zijn gezel
 
Valerius, en 't laatst vaarwel
 
Hem toegebeden.
 
 
 
‘Naar Rome heen! naar Rome weêr!’
 
Sprak peinzend de oudste; en naamloos teêr
 
Hing beider blik nog even aan
 
Het graf en 't kruis; toen ging hun baan
 
Terug naar Rome.
 
 
 
Terug naar Rome! Welk een tocht!
 
Hoe smachtte 't bloedend harte, en zocht
 
De grage blik aan de overzij
 
Der kimme telken dage of hij
 
Het doel niet speurde.
 
 
 
Dan, eindlijk, doemden in het licht
 
Der morgenzon voor hun gezicht
 
De heuvlen op dor Keizerstad,
 
Sinds Petrus ze betreden had
 
De Stad der Pausen.
 
 
 
Het weêrzien gaf hun nieuwen moed
 
En vleuglen aan den tragen voet... -
 
Daar knielden zij ten tweeden keer
 
Eerbiedig aan de voeten neêr
 
Des heil'gen Petrus.
 
 
[pagina 11]
[p. 11]
 
En als de Paus den dood vernam
 
Van zijnen dierbren leerling, kwam
 
Een traan hem in het manlijk oog;
 
Hij sloeg de blikken naar omhoog
 
En bad in stilte.
 
 
 
Toen sprak hij: ‘Mannen-broeders, keert
 
Naar 't land terug dat u begeert!
 
Ik geef u mijnen herdersstaf;
 
Gaat, legt hem op Maternus' graf!
 
En - bid en waakt steeds!’ -
 
 
 
Allengskens deisde 't zwoele Zuid...
 
Wat vloog de hoop den voet vooruit!
 
Zij werden nimmer reizens moê;
 
Zelfs lachte 't ruwe Noord hun toe;
 
Want, o! zij hoopten.
 
 
 
En dagen, weken vlogen heen,
 
Schoon hun de weg ook eindloos scheen;
 
Maar ook hun vreugd was eindloos groot,
 
Toen 't dal zich voor hun oog ontsloot,
 
Het doel der reize,
 
 
 
En 't kruis nog op de grafterp stak
 
Met d' ongeschonden eiketak!...
 
Zij legden Petrus' herdersstaf
 
Naar 't hoog bevel op 't koude graf,
 
En knielden neder.
 
 
[pagina 12]
[p. 12]
 
Daar straalde van de groeve een licht
 
Als hemelglans hun in 't gezicht!
 
Daar trilde de aard, daar spleet de grond,
 
En vóór hun bijstere oogen stond
 
Maternus levend.
 
 
 
Een kreet van vreugde, een dankgebed!
 
Toen trok Maternus weder met
 
Zijn twee gezellen voort.
 
Germanje ontving door hen het woord
 
Van 't Evangelie. -
 
 
 
* * *
 
 
 
Die 't hooge Limburg aan de Lahn
 
Op zijne reis heeft aangedaan,
 
En 't heil'ge Keulen heeft bezocht,
 
Die bracht van zijnen pelgrimstocht
 
De sage mede.
 
 
 
Hij heeft Sint Petrus' staf gezien
 
En hem zijn hulde mogen biên,
 
Twee helften thans. En de eene stad
 
Als de andre houdt den kostbren schat
 
Zeer hoog in eere.


illustratie

voetnoot*)
Maternus was een leerling van den H. Petrus. Volgens eene vrome overlevering zou hij de ten leven opgewekte zoon der weduwe van Naïm zijn.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken