Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het huis in de hitte: drie jaar Deli (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli
Afbeelding van Het huis in de hitte: drie jaar DeliToon afbeelding van titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.11 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het huis in de hitte: drie jaar Deli

(1933)–Annie Salomons–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

VIII.

‘Waarom schrijft u toch altijd over uw “erf”? Op uw erf bloeien toch geen bloemen?’ schreef me een jong vriendinnetje uit Holland; en toen bemerkte ik, hoe gauw een mensch zich aan nieuw woordgebruik aanpast, omdat ik wezenlijk even moest zoeken, wat men in Holland dan ‘erf’ noemt...... O ja: ‘De waakhond bewaakt het erf’, daar is het alleen de grond om een boerderij heen; maar het terrein om onze huizen in Indië zouden we toch onmogelijk met den titel ‘tuin’ kunnen aanduiden; daarvoor staat er teveel op en wordt er te veel gedaan, dat in een tuin heelemaal niet thuis hoort.

Daar zijn om te beginnen de rijen bijgebouwen, die een erf niet altijd ‘versieren’: de donkere, van tralies voorziene keuken, waar de kokkie de alleenheerschappij voert, met de steenen tafel voor de houtskoolkomforen en met de berookte muren; de mandikamer, waar de baboe 's ochtends de wasch doet; de overdekte gang, waar ze 's middags staat te strijken en waar de oude waterdrager de schoenen en de boy het zilver poetst. Dan is er een rij slaapkamers: voor de kokkie, het grootste deel van het jaar dame seule, voor de baboe met haar kleurig uitgedoschten echtgenoot; voor den ouden Chinees en voor den kebon, die doen, alsof ze bachelors waren, en achterin een huisje apart voor den boy met z'n vrouw en z'n vier zonen in hansopjes, die zoozeer op elkaar lijken en zoo snel in grootte op elkaar volgen, dat ik er altijd nog niet in geslaagd ben uit te knobelen ‘which is which’, al hadden we hun moeilijke namen: Soeratman, Soeratmin, Slamat en Sariman ook onmiddellijk van buiten geleerd.

[pagina 40]
[p. 40]

Elk gezin heeft op het erf zijn eigen vuurplaatsje gebouwd om zijn eten te koken, want een Chinees zal niet van een Javaan eten en in de kleine winkeltjes of aan de kramen kan ieder zich uitzoeken, wat hij net het lekkerste vindt. Bovendien levert de tuin klappervruchten te over, waarvan ze voor eigen gebruik mogen nemen, zooveel als ze willen. Het is dan ook altijd een feest als een havelooze kerel, met niets anders aan dan een broek met twee ongelijke pijpen, en met een mes in den mond, vlug als een aap den hoogen boom inschiet, op zijn magere beenen zich rekkend van steunsel tot steunsel, en dan uit de hoogte de vruchten naar beneden laat tuimelen, die na een vervaarlijk ritselen van de blaren, waar ze langs schuren, met een plof op den grond komen en nog wel een meter weer opspringen, als een veerkrachtige voetbal. De man krijgt voor elken boom, dien hij van zijn rijpe vruchten heeft bevrijd, een te voren overeengekomen aantal klappers present; dat is ‘mos’ over den heelen archipel, maar als wij, veilig in onze zijgalerij verschanst, naar het oer-krachtige afkappen van vruchten en dorre takken staan te kijken verbaast het ons telkens weer, dat, bij het wilde omlaag stommelen, soms twee of drie tegelijk, er niemand door zoo'n zwaar projectiel wordt getroffen. ‘De klapper is de vriend van de menschen’, zegt de Inlander vol vertrouwen, en inderdaad hoort men bijna nooit, dat er iemand door een neerstortende kokosnoot is gedood. En de doffe slag, waarmee ze in den nacht soms van zelf naar beneden komen, doet droomen van een weligen herfst in het verre vaderland, als in den zwaargeladen boomgaard de rijpe appels ploffend neervallen op den harden grond......

In den eenen hoek van het achtererf staat de garage, die ook als bergplaats voor koffers wordt gebruikt, aan den anderen het logeerpaviljoen, een huisje met drie kamers, met bovendien een eigen badkamer en een eigen zitje voor de voorgalerij, zoodat de gast zich niets van het groote huis behoeft aan te trekken. Ergens, waar het niet

[pagina 41]
[p. 41]

te zeer in 't oog valt, hangen lijntjes gespannen om de wasch van het gezin te drogen; nòg meer in het verborgene wapperen de dikwijls zeer doorluchtige kleedjes van de ‘Dienerschaft’, die aan de dicht-omhegde mandiput midden op 't achter-erf worden gewasschen, waar de families ook zich zelf reinigen, zoodat je 's ochtends eenige malen een poedelnaakt bruin jongetje van den hoogen drempel van zijn huis ziet klauteren, en zorgeloos door de zon naar den put drentelen, waar zijn moeder hem energiek met emmers koud water overstroomt. Alleen de kleinste, Sariman, wordt in een teiltje onder de keukenkraan gepoetst en het roert me altijd weer, als de oude, kromme, verschrompelde waterdrager dan even zijn uitvegen van de goten laat rusten, om met zijn tandeloozen mond een beetje wezenloos te lachen en geluidjes te maken tegen het kind, dat, glanzend bruin, plassend in het water, een beetje wezenloos teruglacht.

Dan dient het erf nog voor het kloppen, of tenminste het uithangen, van karpetten en tapijtjes, en voor het luchten van matrassen, maar dat doet men in een hollandschen tuin evengoed, als het ‘plaatsje’ ontbreekt, en zelfs zal er in Holland wel meer geklopt worden dan hier; want een Inlander heeft nu eenmaal een bijgeloovig vertrouwen in de zon; de zon kan niet alleen de vaat droog, maar ook de matten schoon stralen, en wat zou je je dan nog warm maken met er op te gaan slaan?

Zoo wordt een erf voor veel nuttige doeleinden gebruikt, maar bovendien is het toch ook wel degelijk een tuin, en wel een die bloeit met een hevigheid, waarvan men zich in Holland geen voorstelling kan maken; het werk van een kebon is meer snoeien en remmen, dan aanmoedigen; in oude verroeste petroleumblikken bloeien bloemen, blank als trosnarcisjes; de heg, hoe dikwijls ook gladgeknipt, breekt altijd weer in paarse kelken uit en laatst, toen we gingen kijken, hoe de boy den opengevallen muur van een Chineesch kedehtje met oude planken had dichtgespijkerd, omdat die Chineezen

[pagina 42]
[p. 42]

koppig doorgingen hun rommel van blikjes en leege kokosdoppen en flesschen door dat gat op ons erf te deponeeren, ontdekten we, tusschen oud prikkeldraad en baksteenscherven, de wonderlijke gratie van tijgerorchideetjes......

Altijd is er wel een onmetelijk hooge boom, die bloeit: 't zij de flamboyant met zijn pralend roode vanen; 't zij de fijnbladerige sennah, die zijn geurige bloemetjes in een gelen regen over den grond strooit. En één boom aan den ingang van onzen tuin, dien de kebon wilde omhakken, omdat hij zonder één blaadje, kaal en droog in de zon stond, heeft verleden week aan zijn dorren tak een toef van roze bloesems gekregen. Het stond zoo wonderbaarlijk, die ijle bloei, die zich uit dorheid en doodheid had omhooggeworsteld, dat we tegelijk zeiden: ‘O, gelukkig dat hij niet omgehakt is’, en de kebon kreeg opdracht om hem speciaal te mesten en te verzorgen.

In een Indischen tuin blijf je dikwijls ineens staan, overvallen door een wonderlijken geur. Als het niet de zwaar ruikende witte lelies zijn, is de oorsprong dikwijls heel moeilijk te vinden; het kan van de hoog verborgen sennahbloem komen of van de verscholen bloeiende pitjah piring, die kleine witte rozen gelijken; soms waait van een kerkhof de zoetheid der tjempaga poetih over, en in den tijd, dat de melatti bloeit, wandelt men langs alle wegen in wolken van verrukkelijken reuk, zooals in Holland 's zomers door lindelanen.

Van ochtend waren onverwachts de duifjes uitgebroken, de blanke bloemetjes, die den vorm van een vliegenden vredevogel hebben. Ze bloeien verscheiden malen in 't jaar; maar ze maken altijd heel de stad door van te voren een afspraakje met elkaar: ‘allemaal tegelijk’; één dag worden de oude, grijze stammen en het donkere groen in alle tuinen met witte slingertjes versierd; - den volgenden ochtend is het al weer verschrompeld.

Schoon en kort - zooals alles hier.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken