Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het huis in de hitte: drie jaar Deli (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli
Afbeelding van Het huis in de hitte: drie jaar DeliToon afbeelding van titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.11 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het huis in de hitte: drie jaar Deli

(1933)–Annie Salomons–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

XI.

Soms heb je weken lang het gevoel, dat je net zoo goed in Hilversum of in Alkmaar zoudt kunnen wonen; dat de dagen voorbijgaan met autoritjes en visites en eetpartijen; maar dat je het Inlandsche leven toch nooit nader komt, omdat je er niet méér van merkt, dan wat je toevallig op straat te zien krijgt: langharige Klingen, schommelend op ossenkarren; een Chineesche groente-verkooper, die de in vierkanten gesneden pisangblaren op een stapeltje bij zich draagt, zooals een Hollandsche leverancier zijn zakjes en couranten, om de verkochte waren in af te leveren; vroolijke, kortgeknipte Javaantjes, die de helling van de rivier naar beneden rutschen, op de scheede van een koningspalmblad, zooals de liefhebbers van wintersport in Zwitserland met hun bobslee, en een barbiertje, dat in den drogen greppel langs den weg den schedel van zijn geduldigen cliënt zoo kaal scheert als een biljartbal.

Maar dan komt er opeens weer een gelegenheid, om je wel heel erg in het Oosten te voelen, om te beseffen, dat dat Europeesche maatschappijtje, dat je soms de heele wereld toelijkt, toch maar een druppel is in de zee van Inlandsch leven, en terwijl je je oogen uitkijkt naar al het nieuwe en kleurrijke, heb je tegelijk de beangstigende sensatie, dat je met een heel enkelen verwanten geest toch wel in een erg onbegrijpelijk stuk van den aardbol bent aangeland.

Het begon al dadelijk erg ‘echt’ met auto's, die ons vijf kwartier te laat kwamen halen; maar als je je dan juist

[pagina 52]
[p. 52]

voortvarend-Europeesch gemonteerd hebt, dat het toch geen manier van doen is, je zoo lang te laten wachten en dat je niet meer meegaat, om te toonen, dat ze zich toch maar niet alles veroorloven kunnen, dan staan ze in hun mooie bessensapkleurige en bruine mantels, onder hun statige, witte, met goud versierde hoofddoeken al te buigen en te glimlachen voor het huis, en ze kijken zoo kinderlijk blij en trotsch, dat je opeens begrijpt, dat je haast en je eisch van Pünktlichkeit volkomen misplaatst waren, omdat er in het leven altijd tijd genoeg is en omdat dezen hoffelijken ouden heeren zeker niets méér zou verdrieten dan de schijn van onbeleefd te zijn geweest.

Het feest had plaats op een kerkhof, want daar ging het over. Slechts na langen strijd hadden ze erkenning van het recht gekregen, dat alleen hun stam hier mocht laten begraven, en de vreugde, dat dit nu onmiskenbaar hùn terrein was, waar hun ouders rustten, waar zij zelf zouden worden bijgezet en waar hun kinderen eens met hen zouden worden vereenigd, werd met zooveel uitbundige feestelijkheid gedemonstreerd, dat een Europeaan eer aan een speeltuin op Pinkster-drie dan aan een begraafplaats zou hebben gedacht: vlaggen wapperden aan den ingang; langs het pad, waar aan twee kanten honderden Inlanders zich in zwijgende belangstelling verdrongen, wandelden we naar een kleine tent, van boven met een soort kleurige lappendeken behangen, terwijl de zijwanden door gele, gespleten bamboe werden gevormd. Achter een gedekte tafel stonden de stoelen voor de Europeanen; enkele Inlandsche hoogwaardig-heidsbekleeders zetten zich om ons heen; maar er buiten, in dicht opeen gepakte rijen, zag het volk toe. Ze stonden tot vlak achter de ruggen van onze stoelen; als we omzagen, als we opzij zagen, overal niets dan aandachtige, donkere gezichten, geduldig transpireerende in de barre zon, geduldig wachtende, wat er zou gebeuren.

Dat was voorloopig nog niet zoo heel veel; het scheen,

[pagina 53]
[p. 53]

alsof men zich nog eens moest bezinnen, hoe men het feest in gang zou zetten; en eigenlijk scheen het bovendien, alsof men dit stil naast elkaar zitten bakken en braden tenslotte al feestelijk genoeg vond; men had al vier uur samenzijn achter den rug, toen wij binnentraden; er zouden er zeker nog tien bij komen; wat zou men zich haasten? De heete middagzon blakerde op de tent; het licht was buiten zoo fel, dat het soms scheen, of er donkere plekken in vielen; vlak achter ons stonden al die honderden heete lichamen op elkaar gedrongen; er was een eigenaardige stilte; zelfs de jongens, die boven in de boomen waren geklommen om beter te kunnen zien, maakten geen gerucht. We keken naar den man in witten mantel, met gouden spangen om zijn sorban; we keken naar den gepensioneerden djaksa, die een Europeesch grijs colbertje, dat hem te nauw was, dicht gesjord had om zijn breede heupen; we keken naar den ouden man met de sympathieke oogen, die het felst voor hun recht had gestreden, en die, met die mengeling van zachtheid en hevigheid in zijn breeden kop, ontegenzeggelijk gelijkenis toonde met Johan de Meester; - en toen, voor het eerst, kwam het Oosten over me; ik vroeg niet meer: wat gaat er nu gebeuren? het interesseerde me niet meer, hoe lang we daar nog zouden zitten; ik aanvaardde het lange, onbeweeglijke oogenblik van opperste hitte; ik zag, dat ook de blanke gezichten om me heen niet meer afgeveegd werden; dat in hun blauwe oogen dezelfde uitdrukking van berusting was neergedaald als in de honderden bruine om ons heen; en als ik niet zoo dom van bevrediging was geweest, had ik op dat oogenblik een studie over den invloed van het klimaat op de mentaliteit van het individu kunnen concipieeren......

Maar toen barstten de schoolkinderen met hun huldezangen los. Het lied bevatte veertien coupletten en men scheen, bij de instudeering, van het principe te zijn uitgegaan: hoe harder hoe mooier. Soms zwegen de jongens,

[pagina 54]
[p. 54]

die vlak bij onze trommelvliezen stonden opgesteld, en nam een verder afstaande schare het gezang over, dat dan als een vage echo klonk; die intermezzo's waren het prettigste. Een klein, donker jongske, dat vooraan stond, zong heel alleen enkele melodieuse Arabische klankenrijen; het was een allerliefst gezicht: het donkere, ernstige kopje onder de fez, met het eene handje aan de wang, en het heldere stemmetje, dat zich moedig door de moeilijke modulaties heensloeg......

Nu werd er ook achter elkaar doorgewerkt: een van de leiders klom op een tafel, nam een rood, wit en blauwe vlag in de hand, om te toonen, dat hij loyaal was, en vertelde de lange geschiedenis van den strijd; een ander, met een nobel profetengezicht, in een prachtig oud roze gewaad, nam de vlag over en volgde; maar zijn kleed was te nauw voor den hoogen stap; onmiddellijk liep kinderlijk gelach door de plechtige rijen der wachtenden. Terwijl hij nog sprak, werden zes kogelfleschjes met roode en witte limonade, (o, dierbare jeugdherinnering) aan zijn voeten neergezet...... Ik dacht aan het evangelie van de duizenden, die met vijf brooden en twee vischjes moesten worden gespijzigd. ‘Wat is dit voor zóó velen?’ Maar de koele dronk bleek uitsluitend voor ons, Europeanen, bestemd te zijn; en al die honderden uitgedorsten zagen ons drinken zonder een spier van hun gezicht te vertrekken.

Ondertusschen was er een onrust over de menigte gekomen; in de zengende zon voor den ingang zagen we een helkleurig stoetje naderen, en daar, onder een afdakje van knal geel, versierd met roode bloemen en groene blaren, iets als de ‘mast van Kokanje’ bij volksfeesten, werden verschillende presenten aangedragen, elk weer met linten en strikken versierd; de zorgvuldige manier van verpakking en opdiening, waarover ze zeker weken lang hadden overlegd, was het ontroerendste van alles. ‘Johan de Meester’ kreeg een wandelstok met zilveren knop.

[pagina 55]
[p. 55]

Toen een van de Europeanen opstond om te bedanken, bleek dit wel het hoogtepunt van het feest te zijn; hij stond forsch en breed op zijn beenen geplant; al de bruine hoofden hieven zich naar hem op, en wat we tot nu toe ‘stilte’ hadden genoemd, bleek een suizend geroes vergeleken bij het strakke zwijgen, dat nu over de schare hing. De waardige ouden in de tent gaven door uitroepen en hoofdknikken het bewijs van hun volkomen instemming; de kinderen stonden met open mondjes; de jongens in de boomen hingen gevaarlijk voorover, opdat geen woord hun zou ontgaan, en vlakbij lachte een mannenkop met groote witte tanden zóó verheerlijkt, alsof hij dacht: ‘Kon dit nu mijn heele leven maar verder zoo doorgaan.’

Ik had nooit gedacht, dat ik mijn appreciatie voor tafelspeeches met de primitieve volken gemeen had!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken