Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het huis in de hitte: drie jaar Deli (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli
Afbeelding van Het huis in de hitte: drie jaar DeliToon afbeelding van titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.11 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het huis in de hitte: drie jaar Deli

(1933)–Annie Salomons–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 125]
[p. 125]

XXV.

Een van de aardige tradities van Deli is, vrienden en kennissen, die uit Europa komen, in Belawan te gaan verwelkomen en ze ook tot aan de haven weer uitgeleide te doen, als ze naar hun vaderland terugkeeren. Het is een zeer warme en vermoeiende onderneming; de weg erheen is stoffig van de vele auto's; om de vertrekkenden na te wuiven, bakt men in de zon; als de boot te laat aankomt of vertrekt, kan het een heelen dag kosten, in elk geval is men er een ochtend of een middag mee kwijt; en vooral bij aankomst is het genoegen aan beide kanten dikwijls problematisch, omdat de gedebarqueerden voor het oogenblik meer vervuld zijn met het verzamelen van hun hier en daar en overal neergeplante bagage en met het te woord staan der douanebeambten, dan met het weerzien, waarvoor men nu weer vijf jaren den tijd heeft; - maar toch zou niemand dit genoeglijke gebruik, overblijfsel uit de jaren, toen het kringetje Europeanen nog klein was en ieder, die vertrok, wezenlijk een leegte liet, willen missen. Want dat clubje menschen, dat in de barre zon op de brandende planken van den steiger staat te wuiven, tot het enorme bootegevaarte tot een vagen streep is versmolten, en dat, na vele maanden van bewogen leven in Holland, trouw en onveranderd de hand uitsteekt, als de kleine ‘Janssen’, die de thuisvarende passagiers ‘voor de bank’ gaat afhalen, eindelijk ligt gemeerd - dat beteekent onze winst

[pagina 126]
[p. 126]

in het vreemde, verre land: het eenige, dat er ons bindt en het eenige, dat we met weemoed achterlaten.

Om iemand, die binnenkort met verlof naar Holland zal gaan, hangt een heel bizondere sfeer. Het is me opgevallen dat zelfs sterke, onverschillige kerels dan plotseling bezorgd worden over hun gezondheid; dat ze niet graag meer een autotocht maken, waaraan eenig gevaar verbonden zou kunnen zijn, en met een soort bijgeloovige angst in elk verhaal over heerlijke plannen de beperking invoegen ‘als alles goed gaat’ of ‘dat hopen we tenminste’.

Als er sprake is van het uur van vertrek van de boot smokkelen ze een kwartier of meer, om toch maar als je blieft op tijd te zijn, en ik zal nooit de fanatieke oogen van het jonge vrouwtje vergeten, dat negen jaar lang niet naar huis was geweest, en dat, toen iemand kalmeerend zei: ‘Nee, ik begrijp het wel, je zou 'm niet graag missen’, hartstochtelijk antwoordde: ‘Ik ging nog liever dadelijk op weg, met het kleintje in m'n armen en Bubi op m'n rug; ik zou den heelen nacht doorloopen en ik zou er komen ook’.

Het is ruim 30 K.M.

Gesterkt door de wenkende toekomst, doen de verlofgangers in de laatste weken méér dingen af, dan in normale tijden in maanden. Niet alleen, dat men zich het hoofd moet breken over alles, wat men op reis noodig heeft en dat in koffers en kisten moet stoppen; dat men nieuwe, onbegrijpelijk zware en warme kleeren moet laten maken, zonder zich te kunnen indenken, dat een menschelijk wezen zich, met zoo'n vracht beladen, ooit plezierig kan voelen (en voorbij Port Said blijken die onzinnig dikke bedekkingen meestal vodjes, waar de wind glad doorheen blaast;) dat men alle kasten in zijn huis van nieuwe papieren moet voorzien en alle gordijnen laten wasschen, opdat de tijdelijke bewoners, die het zullen betrekken, alles in orde zullen vinden; - maar bovendien leggen de vrienden en goeie kennissen

[pagina 127]
[p. 127]

nogeens speciaal beslag op hen en worden ze van alle kanten uitgegeten. Hoe ze het uithouden, en dan nog met serene oogen de wereld inkijken, is een heerlijk wonder: avond aan avond komen ze lang na middernacht in hun bed; iederen ochtend vroeg er uit, want de man moet zijn zaken voor maanden vooruit beschikken en de vrouw heeft in de donkere stilte natuurlijk weer drie dingen bedacht, die ze nog moet koopen, en minstens vijf, die ze toch anders inrichten wil. Zoo jakkeren ze allebei voort, het hoofd vol uiteenloopende gedachten, maar met éénzelfde glorie in hun hart; 's avonds rijden ze bezoeken bij de minder intiemen; 's ochtends komen de vriendinnen ‘eventjes’ voor een laatste praatje; en terwijl het nieuwe leven, dat ze zich gemaakt hebben, op deze wijze meer dan ooit hun tijd vult, is er tegelijk al een veel inniger contact met de eigenen, ouden, vertrouwden in Holland in vollen gang.

Zelfs zij, die in den loop der jaren het wekelijksche schrijven en het meeleven met elke kleinigheid daar in de verte hadden verleerd, die slof en in schijn onverschillig waren geworden, nemen den draad weer op, waar hij was gevallen, en weven er mee verder, alsof er nooit sprake van onderbreking was geweest; het voortdurend met hun gedachten terugdwalen naar de jaren van hun jeugd doet hen, ondanks alle drukte en vermoeienis, weer jonger schijnen.

Dan komt de eindelijke ochtend van vertrek.

Een boot, die onder stoom ligt, is een wereld in 't klein, schril van tegenstellingen: daar zijn de stralende families, die met man en macht gezamenlijk op een fleurig verlof uittrekken; en daar zijn de stille hoeken, waar het gezin nogeens bij elkaar zit; maar bij den klagenden, derden toeter zal de eenheid onherroepelijk verbroken worden: een moeder, die haar kinderen naar Europa gaat brengen; jongens, die voor 't eerst het ouderlijk huis verlaten om in Holland te gaan studeeren; en ('t zieligst van alles misschien) een vrouwtje, dat het sloo-

[pagina 128]
[p. 128]

pende klimaat niet heeft kunnen doorstaan, en alleen terug gaat, zonder kans op een spoedig weerzien, zonder zekerheid van een gemeenschappelijke toekomst.

Wie het laatste halve uur over het dek heen en weer loopt, terwijl het strijkje luchtige deunen speelt, en hier en daar met champagne wordt geklonken, ziet navrante dingen: een paar, dat zwijgend bij de railing staat, en elkaar nauwelijks durft aan te zien. Is het vertwijfelde teederheid, die in tranen dreigt uit te breken bij het eerste woord? of spelen ze voor het laatst de comedie van bij elkaar te behooren om geen opzien te baren, maar staat het al vast, dat, zoodra ze in Holland is, de scheiding pijnloos en correct zal worden verkregen? Ik weet niet, welke situatie het ondraaglijkste is, maar daar de laatste voor buitenstaanders boeiender lijkt, plegen we die hier bij ‘ziekteverlof’ van de vrouw aan te nemen, zoolang niet op de een of andere onweerlegbare wijze, (b.v. door haar terugkomst) het tegendeel is gebleken.

Oude baboes zitten gehurkt en staren naar de kinderen, die ze hebben gedragen en bewaakt en verzorgd, en die nu naar die onbekende wereld zullen gaan - ze staren met oogen, die bijna niet zien kunnen van tranen. Alle oude menschen, die afscheid moeten nemen, hebben hetzelfde troostelooze en wanhopig hunkerende in hun gezicht: de zekerheid, dat ze het geliefde wezen nooit weerzien zullen, en de worsteling, om het dan toch te laten gaan.

Bij de derde blaas wordt alles, wat niet mee moet, van boord gedreven; luidruchtig afscheidsgeroep overstemt de stille vertwijfeling, vroolijke vertrekkenden gooien serpentines naar den wal, die door de achterblijvenden worden gegrepen en zoo blijft er nog een poosje een schijn van contact.

Dan zet het strijkje het Wilhelmus in; alle hoeden gaan af, en overal zie je de kaken zich strak trekken om de aandoening te bedwingen.

[pagina 129]
[p. 129]
 
‘Het vaderland getrouwe
 
Blijf ik tot in den dood.’

Zij, die terugvaren mogen, ervaren de waarheid van deze woorden aan de lichte blijheid, waarmee ze naar het Westen uitzien.

Maar de achterblijvenden weten het misschien nog dieper aan hun schrijnend verlangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken