Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het huis in de hitte: drie jaar Deli (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli
Afbeelding van Het huis in de hitte: drie jaar DeliToon afbeelding van titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.11 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het huis in de hitte: drie jaar Deli

(1933)–Annie Salomons–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 134]
[p. 134]

XXVII.

Wie er nu eens voor een tijd genoeg van heeft om te filosofeeren over ‘de ziel van het Oosten’, ‘het mysterie van het Oosten’, ‘de wonderbaarlijke groei van het Oosten’, - al die wijde, ontastbare onderwerpen, waarbij de grond ons onder de voeten dreigt te ontzinken - wie er naar verlangt, nu eens niet overrompeld te worden door verrukkelijke geuren, niet ontredderd door een sfeer van afschuwelijke benauwenis, hij moet zijn toevlucht nemen tot de wijk van de Chineezen. De Chineezen lijken mij het gezelligste, opgewektste volk van het Oostelijke halfrond, en als je door hun straten loopt, voel je je zoo knus, als op een Geldersch dorp, waar 't marktdag is: altijd ligt het asfalt er bedekt met kleurige uitstallingen; altijd worden er in kraampjes, bij gouden olielicht, allerlei vette eetwaren te koop aangeboden; altijd zijn de helverlichte societeitjes er vol. Ze loopen over den weg met vroolijke, ronde gezichten en bloote bovenlijven; ze praten luidruchtig en kijfachtig met elkaar, en den Europeaan, die met een glimlach door hun kleurig en beweeglijk wereldje heenslentert, geven ze met welgezindheid de ruimte.

Overal, waar we blijven staan, groepen ze met kinderlijke nieuwsgierigheid om ons heen: als we de lantaarn bewonderen, waar de vischjes elkaar in snelle vaart langs de glazen wanden schijnen te vervolgen; of als we ons verbazen over een telefoondraad, volgepakt met kleine vogels, die zich in hun slaap zoo dik en rond heb-

[pagina 135]
[p. 135]

ben gemaakt, dat het net een rij bonte balletjes lijkt...... ‘Morgen, zoodra het licht wordt, vliegen ze weer weg,’ verklaart een Hongkongtrekker bereidwillig; en als we naar een allerliefst, klein Chineesch meisje blijven kijken, dat tusschen de uitstallingen speelt, en den vilten hoed van haar vader op haar fijn gezichtje heeft laten zakken, roept deze haar vol trots bij zich en glimlacht tegen ons, terwijl het kindje verlegen wegkruipt en toch nog éventjes kijkt, wat die vreemde, forsche menschen eigenlijk willen......

Al wekenlang trekken ze, ter eere van het nieuwe jaar, met de draak door de stad; en ook nu ontmoeten we het poovere stoetje, dat denken doet aan de ommegangen van onze kinderen in den Sint Nicolaastijd, als de aanvoerders een mombakkes dragen en de anderen zich ter meerdere opluistering met papieren steken of een oranje sjerp hebben versierd. Hier verdwijnt één jongetje bijna geheel in den grooten drakekop; een ander draagt z'n staart, of kruipt mee er onder; en samen doen ze dwaze uitvallen naar het altijd weer geamuseerde en vroolijke publiek. Er worden fakkels meegedragen en één rommelt gemoedelijk op een grooten trom. Hoe frisch en kinderlijk doet deze, in den treure herhaalde, vertooning aan, naast de enerveerende betooging, waarmee de Klingen hun jaarwisseling vieren; als het fanatieke, ophitsende tromgeroffel dagen en nachten lang niet van de lucht is; als, in den gloed der toortsen, hun donkere, felle oogen schitteren van een beangstigende extase en ze op de bedwelmende tonen der fluit, wild beginnen te tandakken, elkaar aanhitsend met kreten, die weinig menschelijks meer over hebben: een barbaarsche, Oostersche schoonheid, die afstoot en boeit tegelijk......

Tusschen de Chineezen loop je als tusschen verwanten. In een stil achterstraatje halen we een venter met thee en koffie in; de groote ketels schommelen vredig aan de lange bamboe over zijn schouder en hij roept zijn korten kreet tegen de zwijgende huizen. Daar komt een

[pagina 136]
[p. 136]

hoofd over de balustrade van de eerste (en eenige) verdieping; stilletjes laat de vrouw een metalen maatje zakken, waarin een geldstuk ligt; de koopman vult het even zwijgend uit een der lange tuiten en de lijn wordt weer ingehaald...... Waarom moet ik nu ineens zoo sterk aan een hoog bovenhuis in Amsterdam denken, waar men over alle daken kon zien, en waar, langs de leuning van de steile trap, een mandje van boven naar beneden wandelde en vice versa, om boodschappen op te halen?

Daar hurkt een vrouw voor haar huis, bezig om te offeren. Het kan haar niet schelen, of er menschen langs loopen, (is valsche schaamte over onze nobelste gevoelens een speciaal westersche eigenschap?); ze is verdiept in haar wierookstokjes en haar rijst en bekommert zich niet om ‘de wereld, die voorbij gaat’. Rechts en links van haar stil gezicht zet ze twee endjes donkerroode kaars neer, op een stokje gestoken, die mij aan brandende ‘lollies’ doen denken. Ze steekt de wierookstokjes aan de kaarsen aan, slingert ze heen en weer en zet ze in een rond cigarettenblikje met zand gevuld om verder uit te branden. Dan gaat ze in huis en komt terug met een kopje rijst en een kopje water, dat ze tusschen de kaarsen in zet. Omdat er nu een oogenblik niets te doen valt, begint ze een praatje te maken met haar buurvrouw, gemoedelijk en gewoon. Onverwacht keert ze naar het huisaltaartje terug, gooit energiek rijst en water op straat en gaat met de kopjes het huis weer in.

‘Laten ze die rijst maar op straat liggen? Eet niemand die op?’ vraag ik.

‘Ik weet niet, hoe 't bij de Chineezen is,’ zegt m'n man, ‘maar op Java heb ik 't wel eens gevraagd en daar zeggen ze, dat de “sari”, de essence, er af is, als de zielen ervan geproefd hebben’.

Ik loop droomend verder. Het lijkt zoo'n gemoedelijk, vriendelijk geloof, met de kleurige altaartjes voor de gestorven voorvaderen in alle huizen; met de mooi ver-

[pagina 137]
[p. 137]

sierde, gezellig volgepropte tempels, waar vreemdelingen van alles mogen doen, tot slapen en eten toe, als ze maar niet op de groote gong slaan; met de luidruchtige, pompeuse begrafenissen ook, als de priesters de klaterende bekkens laten schallen, en de klaagvrouwen jammeren, of hun hart zou breken............

‘Het lijkt onbegrijpelijk, dat deze goede, vroolijke menschen elkaar nu in 't vaderland zoo te vuur en te zwaard aan 't verwoesten zijn’, zeg ik peinzend; maar het volgende oogenblik schaam ik mij al over m'n oppervlakkig gepraat.

‘Weet je, wat laatst een Chinees tegen me zei, die net terug was uit Hongkong?’, antwoordt mijn man: ‘Het zou beter zijn, als het Westen eenvoudig ophield met wapens te leveren, in plaats van zich aldoor schijnheilig te agiteeren, waar het toch heen moet in China. Dan was 't zóó uit. In China zijn geen wapenfabrieken.’

Maar die groote wereld van haat en winstbejag en schijnheiligheid lijkt zóó onwezenlijk in dit stille dorpstraatje, dat we dadelijk het gesprek weer laten vallen. Daar zit nog een schoenmakertje laat te werken onder z'n olielampje; in de verte klaagt een fluit; een kleine jongen vent goudgele koeken in een platte mand op z'n hoofd en de zorgeloosheid van dit leven, dat in vlijt en zuinigheid voorbij gaat zonder zich om groote problemen te bekommeren, maakt ook onze harten voor één weldadig oogenblik licht en blij.

In een stillere straat treft opeens een eigenaardig rammelend geluid ons oor, als werd er met een blikje ulevellen geschud, en in een Rembrandtiek slobje ontdekken we een mageren Chinees met een kokertje in zijn hand en een bord vol ingekerfde Chineesche karakters voor zich. Op het ongewone geschuifel van twee paar schoenen heft hij zijn hoofd en we zien, dat zijn oogen zonder licht zijn. Onder de klep van zijn platte pet is zijn smal, verwoest gezicht wonderlijk pathetisch om te zien. Hij schudt zijn kokertje, dat de bekerfde

[pagina 138]
[p. 138]

bamboestaafjes door elkaar dansen en beduidt ons, dat we er één trekken moeten. Eerst schijnt onze greep niet gelukkig te zijn en hij laat 't ons nog eens probeeren, omdat hij ons, voor onze ruime gift, blijkbaar méér goeds wil voorspellen, dan dat stokje hem mogelijk maakte. Den tweeden keer is hij voldaan. De gevoelige vingers van den blinde glijden over de Chineesche karakters, die er ingekerfd staan en zoeken vervolgens na op het groote bord, dat vóór hem ligt. Dan geeft hij ons in gebroken Maleisch zijn profecie, die vertaald ongeveer aldus luidt: ‘Nu is het vandaag, hè, en van dezen dag duurt het geen vier maanden meer en dan ga je ver weg; begrijp je: ver weg met het schip; en dat wordt allemaal erg goed...... ja, ja, ja, ja’.

Een troepje Chineesche kinderen joelt vroolijk om ons heen; maar wij staren in het blinde gezicht en vergeten, dat het maar een grap was. Deze woorden, juist nu, op een keerpunt van ons leven...... Het moet een toeval zijn, een dwaze speling van het lot; we zullen toch niet zoo kinderachtig bijgeloovig zijn...... en toch......

‘Accipio omen’, zegt m'n man met een stem, die vergeefs probeert luchtig te klinken.

‘Amen’, antwoord ik, en het voelt, alsof het het einde was van een gebed, dat het toch als je blieft waarheid zou worden......

We hebben opeens geen lust meer om langer rond te dwalen en roepen een rickshawtrekker aan; hij rijdt ons op een vroolijk drafje veerend naar huis door den zoelen tropennacht, terwijl de stamelende stem van den blinde ons nog aldoor in de ooren klink: ‘En dat wordt allemaal erg goed...... ja, ja, ja, ja’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken