Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geestelyck jubilee van het jaer O.H. M.DC.L. ofte Vreugde van 't berouw (1663)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.31 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geestelyck jubilee van het jaer O.H. M.DC.L. ofte Vreugde van 't berouw

(1663)–Joannes van Sambeeck–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Den boeck des levens.

Stemme: Daer is een Dier, dat in het branden.

 
SIet hier den Boeck van 't eeu wigh leven,
 
Het leven, en de doot van Godt den Soon
 
Van sijnen Vader ons gegeven,
 
En afgesonden uyt den hoogen throon,
 
Om daer de waerheyt in te lesen,
 
En na te volgen sijne ware deucht,
 
Door hem wy zijn weer opgeresen
 
Uyt onse sonden tot de ware vreucht.
 
Autheur van desen boeck der boecken
 
Is sijne Liefde van der eeuwigheyt,
 
Waer in alleen wy seker soecken,
 
En achterhalen onse saligheyt.
 
Eerst hy begonnen is op d'aerde,
 
Gebooren in den Stal van Bethlehem,
 
Waer hem de reyne Maget baerde;
 
Voleyndt is in de Stadt Jerusalem;
 
Gedruckt met doornen, en doorsteken
 
Op den Calvaris bergh is in het jaer
 
Van dry en dertigh, in het Teken
[pagina 252]
[p. 252]
 
Van Tau, het teken van het Cruys aldaer,
 
Is toegelaten van den Vader,
 
En van den selven oock geapprobeert,
 
En aen de menschen allegader
 
Voor hare wederliefde wort vereert.
 
Is van de Maget ingebonden
 
In 't su yver vel van 't onbevleckte Lam;
 
Rondtom besneden, en vol wonden,
 
Geperst, gespannen aen den Cruycen-stam.
 
Wilt desen Boeck in danck ontfangen,
 
Soo schoon gelettert met sijn heyligh bloedt,
 
En overlesen met verlangen,
 
Waer in ghy seker vindt het eeuwigh goet.

Den inhoudt.
Van seven bladtjens voor elcken dagh van de weke.
Op de voorgaende Stem.

 
BEsiet den Boeck van 't eeuwigh leven:
 
Siet den Verlosser van de werelt aen,
 
Voor alle mensch' aen 't Cruys verheven,
 
En door de Sperr', en Nagels opgedaen.
 
Sijn Heyligh hooft met scherpe doornen
 
Doorsteken, is het aldereerste bladt.
 
Alsoo de sonden hem vertoornen,
 
En werpen in het bloedt, en tranen badt.
 
U noch in 't eynde van sijn lijden
 
Den goedertieren Vader neyght sijn hooft,
 
En als ghy sult u schult belijden
 
U wort sijn eeuwigh rijck van hem belooft.
 
Hy wilde soo sijn liefde toonen,
 
En sijn weldaden noch voor oogen hout.
 
Hy laetsijn hooft met doorne kroonen
 
Om u te kroonen in sijn rijck met gout.
 
Sijn Aengesicht bebloet, bespogen
[pagina 253]
[p. 253]
 
Is 't tweede bladt van desen lieven Boeck,
 
Als u Veronica voor oogen
 
Houdt soo bewegelijck in haren doeck.
 
In al sijn wezen sult ghy lesen
 
Sijn onderdanige Sachtmoedigheyt,
 
Die, als eenen Lammeken verwesen
 
Is sonder klagen tot de doot geleyt.
 
Hoe dat sijn armen zijn gespannen
 
Aen 't heyligh Cruys het derde bladt u leert.
 
Sijn liefde wilt niet eeuwigh bannen
 
U van zijn rijck, noch uwe doot begeert.
 
Loopt in sijn armen der genaden,
 
En wilt daer leeren sijn Lanckmoedigheyt.
 
Alsoo verdraeght oock alle quaden,
 
En niemandt meer van uwe liefde scheyt.
 
In 't vierde bladt telt ghy de slagen,
 
Die sijnen Rugh tot soo veel duysent toe
 
Voor al u sonden heeft verdragen,
 
En ghy noch obstinaten Sondaer hoe!
 
Gaet ghy noch voorder in u sonden,
 
Eylaes; die boven gaen dit groot getal,
 
En meerder sijne liefde wonden,
 
Als dese slagen, en tormenten al.
 
In 't vijfde bladt sijn knien dalen
 
En al sijn leden op der aerden neer,
 
Om uwe schult soo te betalen
 
Die wijckt van 't soete jock van uwen Heer,
 
Daer ghy hem siet soo swaer beladen
 
Van Adam om sijn ongehoorsaemheyt,
 
En noch van ons om ons misdaden,
 
Die hebben hem het sware Cruys bereyt.
 
In 't seste bladt u leert sijn voeten
 
Gehecht met plompe nagels aen het Cruys
 
Maria Magdalena groeten,
 
En keeren weder naer uws Vaders huys,
 
Waer van ghy verre zijt geweken,
[pagina 254]
[p. 254]
 
Met den verlooren Soon alsoo verleyt.
 
Wilt met sijn nagels oock doorsteken
 
En aen hem hechten u begeerlijckheyt.
 
Het alderleste blaedtje loopen
 
Met sijne Lancy doet u in sijn hert
 
Vol van genaden, voor u open,
 
En om u trage liefde noch in smert.
 
Leest hier met al u hert, en sinnen
 
Hoe dat den goeden Vader u bemint,
 
En wilt hem wederom beminnen
 
Waer uyt het eeuwigh leven u begint.

Het selve.
Stemme: Ick ben een Maegt, een slecht Schaepherderesse.

 
SChrijft uwe naem in 't boeck van 't eeuwigh leven
 
Met het onnosel bloedt
 
Van uwen Iesus aen het Cruys verheven.
 
Geen sonden meer en doet
 
Die noch sijn hooft gekroont met scherpe doornen
 
Van desen Boeck het eerste bladt,
 
Gedruckt in 't bloedt, en tranen-badt,
 
Alsoo vertoornen.
 
In 't eynde van sijn Ieven, en sijn lijden
 
U neyght hy noch sijn hooft,
 
En, als ghy wilt u sonden al belijden,
 
Het eeuwigh rijck belooft.
 
Hoe kan hy meer sijn hert, en liefde toonen?
 
Hoe is u liefde soo verkout?
 
Hoe kont ghy noch u hooft met gout,
 
En perlen kroonen?
 
In 't tweede bladt, het aengesicht bespogen
 
Van Iesus onsen Boeck,
 
Houdt u Veronica noch hier voor oogen,
 
Gedruckt in haren doeck.
 
In zijn ootmoedigh wezen sult ghy lesen
[pagina 255]
[p. 255]
 
Sijn wondere Sachtmoedigheyt,
 
Soo willigh na de doodt geleyt
 
Om u verwesen.
 
Hoe dat sijn armen zijn aen 't Cruys gespannen
 
Het derde bladt u leert.
 
Sijn liefde wilt niet eeuwigh u verbannen,
 
En niet u doot begeert.
 
Hy reyckt u noch sijn armen der genaden,
 
En toont u sijn Lanckmoedigheyt,
 
Die noch u tot berouw verbeyt,
 
En al de quaden.
 
In 't vierde bladt ghy siet, en telt de slagen,
 
Die tot vijf duysent toe,
 
En tot vier hondert heeft den Heer verdragen.
 
En ghy noch Sondaer hoe?
 
Hoe derft ghy voorder gaen noch in u sonden?
 
Die overwinnen dit getal,
 
En meer als dese slagen al
 
Sijn hert doorwonden.
 
In 't vijfde liefden-bladt de knïen dalen
 
Van uwen Godt, en Heer,
 
Om voor u Vader Adam te betalen,
 
Tot op der aerden neer.
 
Alsoo belast is hy, en soo beladen
 
O mensch van u hoveerdigheyt,
 
Die noch voor hem het Cruys bereyt
 
Voor sijn weldaden.
 
In 't seste minne-bladt, sijn teere voeten
 
Genagelt aen het Cruys
 
U leert Maria Magdalena groeten
 
Met haet van sonden kuys,
 
En afgewasschen naer haer soet vermanen
 
Door eenen soeten minnen-douw
 
Van een oprecht, en goet berouw,
 
En liefde-tranen.
 
Het leste bladt u leert in 't eynde loopen
[pagina 256]
[p. 256]
 
In sijn genadigh hert,
 
Altijt voor u, en alle Sondaers open.
 
En blijft niet meer verhert.
 
In desen boeck met al u hert, en sinnen
 
Leest, hoe noch Jesus u bemint.
 
Ey lieven Sondaer nu begint
 
Hem te beminnen.
 
 
 
SChrijft met u bloedt,
 
O JESU soet,
 
Diep in mijn hert
 
Al uwen smert,
 
Op dat ick mach
 
En dach en nacht
 
Hier lesen in
 
Na mijnen sin
 
U wonden al
 
Met haer getal.
 
Soo sal ick weer
 
Beminnen, Heer,
 
Oock tot de doot
 
U liefde groot.
 
 
 
Mijn sonden Heer
 
U kruyssen weer
 
Na Pauli leer. ad Heb. 6.

Stemme: Als vooren, pag. 19.

 
WAnneer ick dan in 't quaet vertoef
 
U, Jesu, tot de doot bedroef.
 
Mijn flauw gebedt u suchten doet,
 
En mijn welluste sweten bloedt;
 
U mijn onachtsaemheyt verlaet;
 
En mijn afgunstigheyt verraet;
[pagina 257]
[p. 257]
 
Mijn afgekeertheyt, en bedrogh
 
Met eenen kus u vangen noch.
 
U bindt mijn ongeregeltheyt.
 
U sleypt mijn onbarmhertigheyt.
 
Mijn dansen, en lichtveerdigheyt
 
U tot de valsche Rechters leyt.
 
Mijn sweeren, liegen, valschen schijn
 
Noch uwe valsch-getuygen zijn,
 
In 't aensicht u mijn gramschap slaet,
 
En mijn ondanck baerheyt versmaet.
 
U oogen mijnen haet bedeckt.
 
Mijn wreedtheyt met het hayr u treckt.
 
U geesselt mijn onsuyverheyt,
 
En u verscheurt mijn nijdigheyt.
 
Mijn lasteringh, en achterklap
 
Omwerpen u den Purp'ren-lap.
 
Het Riedt mijn ongestadigheyt
 
Voor eenen Scepter u bereyt;
 
Mijn hoveerdy met doornen kroont;
 
En mijn vermetentheyt vertoont;
 
Mijn onrechtveerdigheyt verwiest.
 
Mijn ydelheyt Barabbam kiest.
 
Het Cruys mijn onverduldigheyt
 
Noch op u teere schouders leyt.
 
Mijn gierigheyt ontbloot van al,
 
Mijn gulsigheyt u laeft met gal.
 
U kruyst mijn ongehoorsaemheyt,
 
U nagelt mijn wreckgierigheyt.
 
U voeten wondt mijn luyigheyt;
 
U handen mijn begeerlijckheyt,
 
En u sachtmoedigh hert doorboor
 
Als ick na geen vermaningh' hoor,
 
En uytter herte niet vergeef,
 
Die noch door u genaden leef.
 
Dit wel bedacht
 
Het hert versacht.
 
Sijn lijden in den Hof begint,
 
Volght uwen Heer, die hem bemint,


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank