Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Op drift

[pagina 61]
[p. 61]

7.

Het thuiskomen, waarvan Dien de Jong - overigens om haar onbekende redenen - zich zoveel had voorgesteld, loopt alleen maar op een deceptie uit. De volgende morgen, als ze amper beneden is, overvalt Koopman haar al met tal van klachten. Haar eerste gedachte is: Ik ben blij dat hij, toen we op reis waren, ons adres niet wist. Ze had hem vóór haar vertrek opgedragen, mocht er op het bedrijf iets misgaan, haar zwager te bellen. Uit een zekere schroom had hij het niet gedaan. Vandaar dat zijzelf nu de volle laag kreeg. Echt wat je noemt op haar nuchtere maag. Voor een behoorlijk ontbijt had hij haar niet eens tijd gelaten. Zelfs geen vraag of ze een prettige reis gehad had. Slechts een paar bezorgd staande ogen en uit zijn mond één klaagzang.

‘Ga er even bij zitten, Koopman,’ tracht ze hem te bedaren. ‘Je moet me niet zo rauw op mijn dak vallen. Ik leef nog helemaal in de sfeer van Wenen. We hadden een verrukkelijke reis.’ Koopman gaat er niet op in. De sfeer van Wenen! Een verrukkelijke reis! Wat maalt hij daarom? De boerin zonder zorgen op reis en hij maar zien dat hij de zaak in zijn eentje runde. ‘U moet maar niet meer zo lang achtereen van huis gaan,’ valt hij met de deur in huis. ‘Ik wil graag hard werken, maar ik heb u direct al gezegd dat ik geen man ben om moeilijkheden het hoofd te bieden. Nog minder om brutaliteiten van de knechts op te vangen. Hendriks smijt ik er tenminste eerstdaags uit.’ ‘Hendriks eruit? Onze oudste knecht? Daar zal in het dorp wel heel wat over te doen komen, Koopman.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Dat heb ik al gemerkt. Maar ik wil hem toch niet hier houden. Hij erin, dan ik eruit! Mevrouw heeft het maar voor het kiezen.’

‘Je moet je niet zo opwinden. Wat was de aanleiding?’

‘Heus niet iets van vandaag of gisteren. Hij heeft me van het

[pagina 62]
[p. 62]

begin af aan getreiterd. Als uzelf zich wat meer met het bedrijf bemoeide, zou u het al lang gemerkt hebben. O, ik weet wel dat ik geen Van Drimmelen ben, uw allereerste bedrijfsleider. Die wàs eenvoudigweg niet te overtreffen. Maar ik weet best waar de schoen wringt. Hendriks had er zelf op gerekend hier het heft in handen te krijgen. Bij die Van Drimmelen had hij de kans niet. Zijn opvolger Kersten, die hierachter gewoond heeft, heeft hij blijkbaar nooit als een blijver op het bedrijf gezien. Nu ik gekomen ben, nu hij mijn zwakke kanten ontdekt heeft, heeft hij nooit nagelaten me tegenover de andere lui te kleineren. Hij hééft kwaliteiten, dat moet ik eerlijk erkennen. Maar zijn tong is nog gladder en dat neemt een mens op den duur niet.’

‘Dat heb ik nu ervaren, ja!’

Diens stem klinkt stugger dan ze het bedoeld heeft. Maar ze is kriegel. Verdikkie! Had die Koopman niet een paar dagen kunnen wachten met dat dreigen met ontslag? Waarom haar direct op het dak te vallen met moeilijkheden, die er volgens haar niet hadden behoeven te zijn.

Voor de zoveelste keer weet ze niet of zijn ogen haar kant op kijken of niet. Maar zijn stem is geenszins mis te verstaan, als hij zegt: ‘Als het mevrouw niet zint, kan ze die vent alsnog hier houden. Maak hem voor mijn part bedrijfsleider. Ik voel me op een kleiner spul net zo gelukkig. De jonge mijnheer komt nu toch ook in het bedrijf. Die zal het wel rooien met die praatjesmaker. Die heeft behoorlijk geleerd, kan hem, als het zo uitkomt, een grote mond teruggeven. Dat heeft Hendriks hard nodig, wil hij het hier niet helemaal voor het zeggen krijgen.’ ‘Bedankt voor je advies, Koopman. Dat is overigens een kwestie tussen mijn zoon en mij. Vertel eens! Wat voor narigheden moet ik nog meer aanhoren? Je had het zopas tenminste erover dat het niet bij één vervelende zaak gebleven was.’

‘'t Zal waar wezen! Een van de beste koeien dood. Het koren kunnen we voor dit jaar wel afschrijven. Het staat op het land te verrotten. De aardappels hebben we eruitgegooid. Het moest van de landbouwconsulent. Het is nu te laat om er nog wat anders neer te zetten. Of dat alles nog niet genoeg was, is er iets met een van de machines. Als je niet beter wist, zou je denken dat het sabotage geweest is. Ik heb er al een vakman bijgehaald...’

[pagina 63]
[p. 63]

‘En? Wat zei die ervan?’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Niet veel goeds! Voorlopig uitgeschakeld. Hij was het, die het woord sabotage liet vallen. Ja, mevrouw De Jong, “als de kat van huis is...” Ze kàn gerepareerd worden. Ik heb nog geen toestemming gegeven. Het kost een slordige duit en het is nog de vraag of ze ooit weer zo goed zal functioneren als vroeger. Als u het mij vraagt, kunt u zich beter een nieuwe en meer moderne aanschaffen.’

Dien voelt zich verslagen, maar ze wil het tegenover haar bedrijfsleider niet laten merken. Zijn toon staat haar helemaal niet aan. De gedachte komt in haar op of ze er inderdaad niet goed aan zou doen Koopman te ontslaan en Hendriks alsnog te strikken. Ze moet het er vandaag nog met Arie over hebben. Arie mocht de vent wel. Zijzelf niet bepaald. Een echte heethoofd, tegen wie ook zij het wel eens zou kunnen afleggen.

‘Ben je er nu met je zwarigheden, Koopman?’ vraagt ze, opstaand.

Hij knikt. ‘Heeft mevrouw er niet genoeg aan?’

‘Inderdaad! Het is op die manier geen blij thuiskomen voor me.’ ‘Dat snap ik. Maar ik vond dat u het zo gauw mogelijk moest weten. U kunt nu uw maatregelen nemen. Ik hoor het dan wel.’ ‘Goed! Ik zal alles vandaag nog met mijn zoon doorpraten. Je doet je best maar, Koopman. Misschien valt alles nog wel mee.’

 

Dien heeft zich tegenover haar bedrijfleider weten goed te houden. Maar geen half uur later, als Arie uit zijn bed is komen rollen, treft hij een totaal ontredderde moeder aan. Geen wonder! Na Koopmans vertrek heeft ze het stapeltje post naar zich toe getrokken, werd helemaal holderdebolder, toen ze na elkaar drie belastingbiljetten openmaakte. Waarom moeten ze haar daarmee rauw op het lijf vallen? Waarom heeft ze geen bedrijfsleider, die ook dit voor haar opvangt? Zoals Van Drimmelen dat altijd gedaan had?

Ze legt haar hand over haar ogen. Ze voelt zich opeens akelig oud. En moe! Ze zou na de vermoeiende reis, die met zoveel totaal nieuwe indrukken gepaard gegaan was, alleen maar willen slapen. Desnoods twee dagen aan een stuk.

Wat verwonderd blijft Arie voor zijn moeder staan. ‘Moeder! Wat is er? Jank je? Jij?’

De onrust die ze in zijn stem beluistert, doet haar onmisken-

[pagina 64]
[p. 64]

baar goed. Ze neemt de handen van haar ogen, brengt een mat lachje te voorschijn. ‘Ik ben moe, jong. En... Koopman kon blijkbaar geen halve dag wachten met het opspuiten van zijn moeilijkheden.’

‘De zijne? Of...? Er is toch niets met de paarden gebeurd in de tijd dat we weg waren?’

Ze schudt haar hoofd en meteen schiet het door haar heen hoe deze éne vraag haar zoon van top tot teen uittekent. Nee! Nooit zal hij een Bertus de Jong worden. De man die, op wat ze nu gezegd had, slechts één antwoord gehad zou hebben: ‘Dan moeten we daar als de bliksem achterheen. Het zal goed komen of ik heet geen Bertus de Jong. Ik ben tenslotte verantwoordelijk voor het heil van “Zon rondom”.’

Als ze haar ogen een moment dichtknijpt, staan die woorden haast aan de wand geschreven. Bertus de Jong! De man die slechts één iemand boven zich duldde, aan Wie hij zich altijd zonder morren onderworpen had. Aan God! Maar ook aan Hem alleen. Op aarde en speciaal op het bedrijf kon hij het zelf wel klaren.

Alsof Arie de beslissende woorden uitgesproken heeft, zo stellig weet ze nu dat haar zoon nooit en te nimmer boer op ‘Zon rondom’ zal worden. Ja, dat hij het niet worden kàn zelfs. Eenvoudigweg omdat hij er niets van terecht zou brengen. De slag komt aan, maar brengt daarnaast ook een zekere rust. Alleen zal ze het immers ook niet kunnen volhouden, zeker niet nu de tegenheden zich schijnen op te stapelen.

‘Met je paarden is alles okee. Als dat niet zo geweest was, had ik wel aan je bed gestaan.’

‘Goddank!’ En of met moeders uitspraak het ergste wat ‘Zon rondom’ kan overkomen afgewend is, zegt hij vlug: ‘Heb je al koffie? Ik snak ernaar. Vertel me dan onderdehand maar wat die Koopman nu weer te mopperen had. Bah! Die kerel is eeuwig en altijd in mineur. Moeder! Je moet niet zo in de put zitten. Het lijkt wel of hij er een zeker vermaak in schept speciaal jou op stang te jagen.’

Met een dankbare blik slaat ze haar ogen naar hem op. ‘Je hebt misschien wel gelijk, jong. Wacht! Ik haal vlug koffie. Rina zal hem al wel gezet hebben. Zelf heb ik nog geen nat of droog over mijn lippen gehad.’

‘En nu opbiechten!’ commandeert Arie, als ze haast tegelijk

[pagina 65]
[p. 65]

de leeggedronken kopjes op tafel zetten.

Dien raffelt haar verhaal vlug af. Ze heeft ineens geen zin meer zich in al die moeilijkheden te verdiepen.

Arie moet haar nu maar eens helpen.

‘Het is erg allemaal,’ zegt hij of het hem niet helemaal aangaat. ‘Alleen... mislukt koren hebben alle boeren met dat snertweer. Het is jammer van de aardappels; misschien kun je daar toch maar beter mee ophouden. Die dode koe overleven we wel. Zo iets overkomt elke boer op zijn tijd. Wat ik wèl erg vind...’

Ze valt hem ongeduldig in de rede. ‘Van die machine natuurlijk?’

‘Zo is het. Als het inderdaad waar zou zijn dat er sabotage in het spel is. Zeg eens eerlijk, moeder. Weet jij iemand die je ervan verdenken kunt?’

Ze schudt triest haar hoofd. ‘Echt niet, Arie. Zo iets zullen ze “Zon rondom” niet durven aandoen.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik hoop het, ja! Vergeet anders niet dat de boerin van “Zon rondom”, die als een vorstin kan leven, vijanden heeft.’

‘Ik vijanden? Ik, die geen mens iets aandoe?’

Alle kleur is uit haar gezicht weggetrokken. Arie heeft zijn moeder nog nooit zo meegemaakt. Het geeft hem opeens de absolute zekerheid dat ze nimmer in staat zal zijn ‘Zon rondom’ alleen te runnen. Dat ze ook nooit de tering naar de nering zal kunnen zetten. Ja, voor luttele weken. Dan zal ze toch weer in haar ‘koopziekte’, zoals je het wel noemen kunt, vervallen. Moeder! Op hun reis een vlotte, vrolijke kameraad. In feite een onvolwassen kind, dat met het wel en wee van het bedrijf omsprong of het een speelgoedboerderij betrof.

Hij loopt op haar toe, legt zijn forse hand op haar arm. ‘Moeder! Weet je wat je eerste daad hier moet zijn?’

Opnieuw slaat ze haar hand voor haar ogen. ‘Ik weet het werkelijk niet, Arie. Het duizelt me alleen maar.’

‘Daar kan ik inkomen. Je bent moe, je moet slapen. Ga dat maar zo gauw mogelijk doen. Alleen... vertel die Koopman daarvóór nog even dat hij volgende week kan opkrassen.’

‘Arie? Meen je dat?’

Hij knikt. ‘Als jij het niet kunt opbrengen, zal ik het uit jouw naam doen. Voor mijn part hoepelt hij vandaag nog op.

[pagina 66]
[p. 66]

Moeder? Durf je het aan?’

‘Wat? Die Koopman ontslaan, bedoel je?’

‘Dat is al afgepraat immers,’ zegt hij ongeduldig. ‘Ik bedoel heel wat anders. Zullen we Hendriks het voorstel doen hem met de leiding van het bedrijf te belasten? Wel de voorwaarden goed vastleggen natuurlijk.’

De aarzeling staat op haar gezicht te lezen. ‘Hij is er nog een uit vaders tijd, Arie.’

‘Dat antwoord had ik nu net precies van jou verwacht. Schei er toch eens mee uit zo geborneerd te denken. Zie je dan niet in dat het juist een goede zet zal zijn hem de eer te gunnen? Je hebt met één slag het hele dorp op je hand. En niet alleen het dorp, ook Hendriks zelf met zijn kornuiten. Dat laatste is misschien nog wel het allerbelangrijkst.’

Er glijdt een lachje over haar gezicht en haar kleur is er ook weer. ‘Je bedoelt... je denkt dat hij iets meer af weet van die kapotte machine? Sabotage!’

Arie legt een vinger op zijn mond. ‘Ssst!’ En haar dan opnieuw een klap op haar schouder gevend: ‘Je mag dan niet veel schoolgeleerdheid ingedronken hebben, pienter ben je genoeg. Maar mondje dicht, hoor! We merken het vanzelf of we in de goede richting gedacht hebben. Binnen nog geen drie weken een beest dood, een machine onklaar en nou ja: toevallig net bezoek van de controleur voor de aardappelvelden. Het is mij wel wat te veel van het kwade. Allemaal net als de boerin van “Zon rondom” de benen genomen heeft.’ En zich voor haar posterend: ‘Zou ik morgen de wagen nog een dag mogen hebben? Nee! Nu niet vragen met welk doel ik dit zo graag wil! Ik kan je toch alleen maar zeggen dat ik hem nodig heb in het belang van het bedrijf.’

Opnieuw staat de schrik in haar ogen te lezen. ‘Je wilt er toch geen politiezaak van maken zeker? Of een particulier detective inschakelen?’

Hij schatert het uit van de lach. ‘Heb je te veel Agatha Christie's gelezen, jij? Blijf maar met je benen op de grond staan, moeder. Kom, ik ga die Koopman opsnorren. Gedaan is maar gedaan!’

‘O graag!’ zegt ze, haast verlegen met haar figuur. En haar zoon even naar zich toe trekkend: ‘Lief dat je zo voor het bedrijf opkomt, jong! Mag ik dan nu wat gaan slapen? Ik zal wel tegen

[pagina 67]
[p. 67]

Rina zeggen dat we vanavond maar warm moeten eten.’

 

Arie heeft maar een enkel woord nodig om te maken dat Koopman uit zichzelf voorstelt van ‘Zon rondom’ weg te gaan. ‘Je haalt me de woorden uit de mond,’ zegt de bedrijfsleider een tikkeltje neerbuigend. ‘Ik kan ergens terecht waar ze niet in een paar jaar rijk willen worden...’

‘Je bedoelt?’ Arie vangt hem direct op zijn woorden.

‘Nogal duidelijk! Een gemengd bedrijf brengt al zorgen genoeg met zich mee. Nu nog die paardenfokkerij erbij! Als ik geweten had wat ik nu weet, was ik al eerder weggegaan.’ ‘En dat is?’

‘Dat de zoon van de vorstin van “Zon rondom” toch geen blijvertje op het bedrijf zal zijn. Of... als hij zou blijven, kregen we nog meer soesa met die paardenaffaire.’

‘Okee!’ zegt Arie kort. ‘Je kunt gaan wanneer je wilt. In ieder geval zal moeder je de volle maand uitbetalen.’

Nu echt met een loense blik kijkt Koopman de jonge boer aan. ‘Dat móet ze voor haar naam wel. Maar zo je wilt! Dan pak ik vandaag nog mijn bullen, zodat ik morgenvroeg mijn nieuwe baas kan geruststellen.’

Op Arie's gezicht valt niets te lezen. Dat van Bertus, zijn vader, zou zo gestaan kunnen hebben. ‘Uitstekend!’ zegt hij op zijn meest zakelijke toon. ‘Welke kant moet je op?’

‘Renswoude! Als ik straks nog bel, halen ze me vandaar wel op.’ ‘Je kunt morgen om zeven uur meerijden tot dat Renswoude. Ik kom er toch langs. Dat is dan afgesproken.’

 

‘Mag ik werkelijk niet weten wat je morgen van plan bent, Arie? Je gaat toch geen gekke dingen uithalen, wel? Die kunnen we ons op het moment allerminst permitteren.’

‘Mijn hand erop, moeder! Nee! Ik vertel toch niet waar ik op af ga. Je hoort het later allemaal nog wel. Pak vanavond nog maar een paar sneden brood in. Je weet dat ik Koopman zover meeneem?’

‘Nee! Wat bedoel je daarmee? Gaat hij niet weg dan?’

‘Juist wèl! En moeder! Zonder tamtam! Je hoeft echt geen bloed voor je hart te krijgen, hoor! Het is nu gebleken dat hij al iets anders achter de hand had.’

‘Hoe dan?’

[pagina 68]
[p. 68]

‘Ik heb er niet nader naar geïnformeerd. Hij heeft iets in de buurt van Renswoude. Ik heb hem aangeboden morgenvroeg tot daar mee te rijden.’

‘Nee toch? Nam hij het nog aan ook?’

Arie lacht. ‘Ik heb hem geen gelegenheid gegeven voor de eer te bedanken. Een politieke zet van me, of niet? Als jij het nu nog opbrengt hem als hij straks komt om afscheid te nemen charmant je poezele handje voor te houden, zal hij helemaal niet meer weten wat hij van de bewoners van “Zon rondom” moet denken.’

 

Arie zet er vaart achter. Precies vijf over zeven rijdt de wagen al de dijk uit om, eenmaal op de grote weg beland, nog meer snelheid te maken.

Wel een half uur lang wordt er tussen Koopman en Arie geen woord gewisseld. Dan, als Arie de ander een sigaret aanbiedt, zegt Koopman plotseling: ‘Die Hendriks hàd wat tegen me. Wat me nu te wachten staat, zal ik nog moeten ondervinden. Maar toch ben ik blij dat ik van de boerderij weg ben. Een vent die uit louter eerzucht op een gegeven moment een ander een mes tussen zijn ribben zou jagen.’

Een snelle blik van Arie zijn kant uit; dan zegt deze wat stug: ‘Wij hebben nog nooit last met Hendriks gehad. Stellig zou hij, àls dat het geval geweest was, de laan zijn uitgedanst. Vooral daar hij indertijd nog door...’

Hij houdt zo plotseling in, dat het nu Koopmans beurt is om de man achter het stuur verbaasd aan te kijken. Dan zegt hij op zijn wat lijzige manier: ‘Je hoeft me er niets van te vertellen. Je wilde zeggen dat je vader zaliger hem al in dienst had. Dat je moeder het liefst iedereen die haar aan die tijd doet denken, van het erf ziet verdwijnen. Toch... laat ze hem maar houden. Iemand die je beter mee dan tegen kunt hebben volgens mij. Zelfs al wàs ik gebleven en had hij een andere baas gezocht, dan nòg had ik het hier nooit gerooid.’

‘Je durft veel te zeggen, Koopman.’

De ander grinnikt even. ‘Ik hoef niet veel meer te zeggen. De kogel is nu toch door de kerk.’

‘Bedoel je ermee dat het je spijt bij ons vandaan te gaan?’

‘Dat doet weinig ter zake. Tegenover je moeder koester ik geen wrok. Maar ze is geen sterke persoonlijkheid, die als het nodig

[pagina 69]
[p. 69]

is kan ingrijpen. Vergeet ook niet dat Hendriks' familie hier altijd gewoond heeft. Ik ben en blijf de buitenstaander, die op een schoen en een klomp op “Zon rondom” gekomen is. Dat denken ze tenminste.’

‘Is dat dan niet zo?’

Opnieuw haalt de ander zijn schouders op. ‘Wat doet het er nog toe? Laat ze in die waan. Ik ben er nu met stille trom weer uit verdwenen. Ìk zal er geen last meer van hebben, als ze deze week in café “Lingezight” over mij en mijn plotseling verdwijnen van “Zon rondom” roddelen.’

Arie voelt zich kriebelig worden. Hij weet zo ongeveer wat de kerel bedoelt. Ondanks dat kan hij niet nalaten te vragen: ‘Je bedoelt dat moeder ook over de tong zal gaan?’ En nors: ‘Dat moeten ze eens proberen! Komt Hendriks daar soms ook de laatste tijd?’

‘Hij mag voor mijn part. Hendriks is niet te beroerd om te werken. Het is ook een vent met een pientere kop. Maar voor de rest... bij ons in de streek noem je zo'n kerel een flierefluiter.’

Arie schiet in de lach. ‘Merijntje Gijzen... Kom jijzelf ook uit Brabant?’

‘Uit de Peel! Tenminste... daar heeft mijn familie altijd gewoond. Ikzelf heb over de hele wereld gezworven.’

‘Dus ook een soort flierefluiter?’

‘In zekere zin, ja. Alleen... ik heb niet de knappe snuit en de rappe mond van Hendriks. Als je begrijpt wat ik bedoel.’

Arie knikt. ‘En nu dan op je volgende baas aan! Weet je soms ook al voor hoelang?’

‘Ik zal wel zien. Ik heb kind noch kraai op de wereld. Ik heb voor mezelf niet veel nodig. In ieder geval ga ik nu naar een veel kleiner bedrijf; heb daar gaan pottekijker onder me, die me het leven zuur maakt.’

‘Ook weer bedrijfsleider?’

‘Dat wel! Maar met heel wat minder soesa. Alleen kippen en wat eraan vastzit. Ik heb het vroeger in Canada meer gedaan. Ik houd niet zo erg van jullie waterland. Nu beland ik tenminste weer op de zandgrond.’

‘Renswoude? Daar heb je ook nog wel water, hoor!’

‘Meulunteren! Ze halen me in Renswoude in dat café op de hoek op. Vanmiddag nog rijd ik al met de baas mee naar Bar-

[pagina 70]
[p. 70]

neveld. Ik ken de streek wel.’

‘En? Het bedrijf? Ken je dat ook al?’

Opnieuw grinnikt Koopman. Een lach, die zijn gezicht nog grotesker maakt dan het al is. ‘Van een plaatje, ja! O, dat maakt me niets. Zint het me er niet, dan zoek ik wel weer wat anders. Vrijheid blijheid!’ En zijn hand vertrouwelijk op Arie's arm leggend: ‘Dat laatste deed het me bij je moeder ook zo lang uithouden. Als je van vrouwelijke flierefluiters kon spreken, zou zij er ook een kunnen zijn. Benieuwd hoe ze op den duur met die Hendriks zal spitten.’

Arie's gezicht staat opeens gesloten. ‘We schieten al op,’ zegt hij, of ze over onbelangrijke dingen gepraat hebben. ‘Als we in de buurt van Driebergen komen, moesten we maar een kop koffie pakken.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken