Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 82]
[p. 82]

9.

Terwijl de dorpsbewoners, voor zover ze hun nieuwsgierigheid omtrent de onverwachte komst van Willem de Jong naar hier niet kunnen bedwingen en in ‘Lingezight’ zijn samengeklonterd, hun avondwandelingetje langs de dijk maken, kunnen ze slechts constateren dat anders dan anders de zware overgordijnen op ‘Zon rondom’ gesloten zijn. Wat ze niet weten? Dat daarachter heel wat uit de doeken gedaan wordt.

Willem de Jong heeft de lange dag goed besteed. Niet zozeer wat zijn toekomstige bewoning betreft. Daarover zullen Fiet en haar zuster zich wel ontfermen als de tijd daar is. Meer, ja veel meer wat de belangen van ‘Zon rondom’ en van zijn pleegzoon aangaat.

Het voorhuis zegt hem weinig. Het zal allemaal wel mooi zijn zoals Dien het in een paar jaar versierd heeft, maar hij moet er nog aan wennen. Tè lang heeft in hem de herinnering voortgeleefd aan het ouderlijk huis met zijn ruime woonkeuken en zijn wat sombere kamer, die desondanks of misschien juist wel daardoor 's avonds, als de gordijnen hermetisch gesloten waren, zo'n veilige beschutting geboden had.

Uren heeft hij, Hendriks aan zijn zijde, onvermoeid over het bedrijf gedwaald, er zijn ogen degelijk de kost gegeven. Ondanks het feit dat de nieuwe bedrijfsleider, die nota bene vanavond pas zal horen dàt hij het zover gebracht heeft, hem alles zo zwart mogelijk voorstelt, laat Willem de Jong zich allerminst intimideren.

O, hij voelt best waarom de ander dit zo speelt. Stellig heeft hij er al een vermoeden van dat hij het hier voorlopig wel eens voor het zeggen zou kunnen krijgen. Wat zou er voor een eerzuchtig mens als hij was mooier zijn dan wanneer de andere boeren van het dorp zouden zeggen: ‘Die Hendriks heeft het

[pagina 83]
[p. 83]

toch maar geklaard, jongens!’ Een fijnzinnig lachje legt zich in Willems mondhoeken. Of hij ook niet snapt dat de ander het niet zo prettig vindt dat de broer van Bertus nu juist het plan opgevat heeft na zoveel jaren van afwezigheid opnieuw in het dorp neer te strijken!

Nee! Willem de Jong heeft geleerd alles zo objectief mogelijk te bezien. Mensen, maar ook toestanden. Het is een nat voorjaar geweest. Het is, tot nog toe tenminste, een koude zomer geweest met een tè hoge piek erin, waarin het pas opgekomen gewas meteen weer verdroogd was. Ook de andere boeren hebben met ziekte onder het vee te kampen. Wat wèl erg is, dat is de schier onherstelbare schade aan juist de kostbaarste machine. Hendriks had al contact met de dealer opgenomen, beweerde hij. Deze zou zo gauw mogelijk een expert sturen, had echter al laten doorschemeren dat het wel eens het beste zou kunnen zijn de alweer verouderde machine door een nieuwe te vervangen.

Willem de Jong gaat er niet op in, zoals hij het met niets gedaan heeft wat een volijverige Hendriks hem voorgeschoteld heeft. Maar in zijn hoofd liggen de klachten en de onvolmaaktheden keurig op een rijtje om vanavond, als het eten gedaan zal zijn, stuk voor stuk op de keper beschouwd te worden. Alleen: zonder Hendriks erbij dan.

Als ze achter in het land bij de paarden beland zijn, zegt Willem op zijn kalme manier: ‘Je kunt nu wel gaan, Hendriks. Ik heb zelf zoals je misschien weet tot voor kort in de paardenfokkerij gezeten. Alleen één vraag, waarop je naar ik hoop eerlijk zult antwoorden.’

De ander gooit zijn hoofd in de nek, voelt zich direct daarop, als hij Willem de Jong aankijkt, meteen ontwapend. ‘Mijnheer moet het maar zeggen,’ is zijn antwoord.

‘Zeggen is het woord er niet voor, Hendriks. Het is meer een vraag van me. Zou jij, zodra de jonge mijnheer straks in dienst gaat, op je willen nemen speciaal ook voor zijn paarden te zorgen? Eerlijk zeggen als deze opdracht te veel voor je is? Zelf kom ik hier over pak weg een maand wonen. En ik breng nog drie van mijn beste paarden mee. Zo nodig kan ik het zo versieren dat ik achter het huis de bouwgrond laat omspitten om er gras in te zaaien. In dat geval kunnen ze daar hun onderdak krijgen. De opstal bouwen kost allicht niet zoveel tijd. Maar

[pagina 84]
[p. 84]

hij zou er toch moeten zijn; vandaar mijn vraag nu op dit ogenblik.’

De ander voelt zich onder de hem vreemd milde blik van de grijsblauwe ogen niet op zijn gemak. Als die ogen er niet waren, als die stem niet zo mild geklonken had, zou hij zich hebben kunnen indenken dat zijn oude baas voor hem stond. Gek! De dwaze gedachte schiet door hem heen dat hij zou wensen dat Bertus zelf op dit ogenblik voor hem gestaan had. Met deze broer, die uiterlijk toch in veel dingen op hem lijkt, weet hij niet goed weg.

Hij knikt, zegt dan: ‘Ik zorg er nu feitelijk ook al voor een deel voor. Arie - hij zegt het opzettelijk, omdat het andere - de jonge mijnheer - hem helemaal niet zint - en ik doen het zo'n beetje samen. Rijden kan ik ook. Als hij in dienst moet, kan ik de beesten altijd afrijden. Mevrouw de éne ook, al zal ze nooit een goede amazone worden.’

Nu staan de ogen van Willem de Jong ineens veel minder mild. ‘Naar dat laatste vroeg ik je niet,’ zegt hij zakelijk. ‘Maar goed! Ik reken op je hulp. Vanzelfsprekend zal ik je er extra voor betalen. Voorlopig tenminste! Zodra mijn neef meerderjarig zal zijn, wordt het zijn business.’ En Hendriks zijn hand voorhoudend: ‘Bedankt voor je rondleiding en de explicatie daarbij. Ik wil je niet langer van je werk houden. Nog even van de paarden genieten!’

 

‘Ik geloof dat we nu ongeveer rond zijn, Dien. Het je helemaal kwalijk nemen dat je zo uit de korf zonder zorg geleefd hebt, kan ik niet. Zover het niet Arie betreft, heb ik er feitelijk niet eens wat mee te maken. Als hij eenentwintig zal zijn, is ook dat zelfs voorbij. Daarbij komt nog dat jij, toen jullie getrouwd zijn, voor de grootste inbreng gezorgd hebt. Mag ik nog iets zeggen?’ En op een wat schuchter opkijken van de ander: ‘Over één ding ben ik oprecht blij.’

‘Wat dan? Dat Reina zo goed getrouwd is soms?’

‘Daarover vanzelfsprekend! Ik bedoelde echter het feit dat Bertus zijn oudste indertijd volledig uitgekocht heeft. Het maakt de zaak nu zoveel minder ingewikkeld. Maar mag ik je toch nog een goede raad geven? Waak er wel voor dat ze van Dien de Jong niet gaan zeggen dat ze een gat in haar hand heeft. Voor zover ik het beoordelen kan, blijven er in huis nog

[pagina 85]
[p. 85]

weinig wensen over. Je hebt een prima auto. De slechte zomer zul je wel weer te boven komen. Alleen... voor die machine moet welhaast zeker een andere komen. Liefst zo gauw mogelijk natuurlijk. Laat je bij de aankoop behoorlijk voorlichten. Schakel desnoods die Hendriks daarbij in. Hij zal zich gevleid voelen en hij zal stellig zijn best doen je naar behoren te raden, ook met andere zaken. Je moet het wel een beetje weten te spelen. Wees vriendelijk tegen hem, prijs hem af en toe, ken hem in de zaken die het bedrijf aangaan, maar - en dat is heel belangrijk - weet hem ook op een afstand te houden. Hendriks, de bedrijfsleider hier, maar Dien de Jong, de boerin van ‘Zon rondom.’ Hij moet er ook maar aan wennen dat het in de toekomst voor hem geen Arie meer is. Hij heeft het uit mijn woorden al half en half begrepen. Ik had het tegen hem over de jonge mijnheer hier.’

‘Moet dat echt zo?’

‘Ik kan het niet genoeg benadrukken. Dan nog wat, Dien. Dat tekort op Arie's spaarbankboekje zal ik onmiddellijk aanzuiveren. Ik zal je er geen rente voor laten betalen, maar ik moet er wel op kunnen rekenen dat je je best zult doen het bedrag zo gauw mogelijk aan te zuiveren. Dit jaar gaat het natuurlijk niet, maar niet alle zomers zullen zo slecht zijn als deze.’

Willem de Jong ziet Diens gezicht oplichten. Alle zorgen schijnen er opeens van weggevaagd. ‘Ik weet niet hoe ik je hiervoor danken moet, Willem.’

‘Heel eenvoudig! Door jezelf voortdurend onder controle te houden wat je aankopen betreft.’

‘Je bedoelt dat ik bijvoorbeeld die dure machine maar niet moet kopen?’ Het klinkt haast alsof ze blij is dat ze aan zo iets als een landbouwmachine haar kostbare geld, waarop ze nu ineens akelig zuinig moet zijn, niet hoeft te besteden.

‘Die machine móet er komen. Je moet nog even de uitspraak van de expert afwachten. Zonodig wil ik je er hypotheek op geven tegen een lage rente. Als je dat wenst tenminste. Tenslotte zijn dit dingen, die direct het bedrijf aangaan. Je zou ook je schoonzoon in de arm kunnen nemen.’

‘Leo? Nooit en te nimmer! Trouwens: die kan alleen maar kiezen trekken en gebitten in de mensen d'r monden stoppen.’ Willem de Jong gaat er niet op in. ‘Je weet het nu, Dien. Het

[pagina 86]
[p. 86]

is geenszins mijn bedoeling, ook niet als ik eenmaal hier gevestigd zal zijn, me met je zaken te bemoeien, als het niet om Arie gaat tenminste. Voor raadgevingen als je die zou vragen, zal ik vanzelfsprekend altijd openstaan. Voor het overige zul je jezelf moeten handhaven tegenover je nieuwe bedrijfsleider. Hij verstaat zijn vak, maar blijf tegenover hem de baas hier.’ Ze kijkt hem met zo'n trieste blik aan, dat hij haast in de lach schiet. ‘Je kùnt het, als je wilt,’ zegt hij nadrukkelijk.

‘Zou jij het hem willen vertellen dat hij hier die functie krijgt?’ ‘Ik peins er niet over. Ik wil morgenochtend graag vroeg weg. Fiet zou vannacht bij haar zuster slapen; is morgen stellig alweer bijtijds thuis. Ze zal wel geen dag wachten om aan het ruimen te gaan. Ik wil er liever maar zo gauw mogelijk bij zijn, opdat ze me niet al mijn dierbare herinneringen in het vuilnisvat deponeert. Je moet ook maar tegen Arie zeggen dat het voldoende is, als hij me tot Geldermalsen brengt. Ik kan heus in Utrecht nog wel overstappen en het is zonde van de benzine.’

 

Als Willem de Jong om half acht al met Arie achter het stuur weggereden is, wacht Dien de voor haar gevoel griezelige taak Hendriks in te lichten over datgene wat er met betrekking tot zijn functie op het bedrijf besloten is. Ze moet het nu maar meteen doen. Straks zal ze wie weet de moed ertoe niet meer opbrengen.

Voelt Hendriks dat ze niet op haar gemak is? Dat ze diep in haar hart een onbestemde angst voor hem heeft?

Fier rechtop, meer de boer dan de aanstaande bedrijfsleider op ‘Zon rondom’ staat hij voor haar. ‘Mevrouw heeft me laten roepen? Neemt u me niet kwalijk dat ik er niet netter uitzie. Ik kom zo uit het land...’

Haar ogen gaan in de richting van de stoel tegenover haar. Opzettelijk is ze in het kantoortje gaan zitten, aldus benadrukkend dat het een ‘tot hier toe en niet verder’ voor hem is. ‘Dank u,’ zegt hij, en op de manier of het zitten hier voor hem de gewoonste zaak van de wereld is, haalt hij een doosje sigaretten uit zijn zak. ‘Mag het, mevrouw De Jong?’

Ze voelt hoe haar mond één moment zenuwachtig trekt en ze hoopt meteen vurig dat dit alsjeblieft onopgemerkt aan hem voorbijgaat. Vlug schuift ze hem het aangebroken pakje, dat bij de asbak ligt toe. ‘Als je hier ontboden wordt,’ zegt ze

[pagina 87]
[p. 87]

wat stug, ‘spreekt het vanzelf dat je van mijn sigaretten rookt. Ga je gang!’

Opnieuw het onpersoonlijke: ‘Dank u!’

Het maakt haar nog zenuwachtiger dan ze al is. Om zich een houding te geven, grijpt ook zij naar het pakje sigaretten, neemt er een uit. Vóór ze de aansteker te pakken heeft, is hij haar al vóór. ‘U kunt uw sigaret aan de mijne aansteken,’ zegt hij haast met iets superieurs.

Ze kan er niet onderuit; hij heeft de zijne al vlak bij haar gezicht gebracht. Even later verdwijnt het echter achter een ware wolk van rook. ‘Ik heb je laten komen,’ zegt ze met een vreemd hoge stem, ‘omdat ik je wilde voorstellen voortaan als bedrijfsleider hier werkzaam te zijn. Ik...’

Hendriks valt haar meteen in de rede. ‘U bedoelt als vast aangestelde? Niet tot de tijd waarop mijnheer De Jong zijn intree in het dorp zal doen?’

Ze moet iets wegslikken, maar ze wil nu ook van dit nare, moeilijke gesprek af. ‘Het eerste is inderdaad de bedoeling,’ zegt ze nadrukkelijk. ‘De komst van mijnheer De Jong heeft er niets mee uit te staan. Je staat onmiddellijk onder mij. Ik hoop dat je “Zon rondom” trouw zult blijven en dat je met dezelfde ijver de belangen van het bedrijf zult behartigen, zoals je het tot nu toe gedaan hebt.’

Er vertrekt geen spier van zijn gezicht. ‘En het salaris? Kan ik op hetzelfde rekenen als mijn voorganger in handen kreeg?’ En met een zekere bravoure eroverheen: ‘Kersten had heel wat minder ervaring dan ik heb. U weet net zo goed als ik dat ik het bedrijf door en door ken. Dat niemand beter dan ik in staat is de vinger op de zwakke plekken te leggen.’

‘Je kunt hier helemaal in de kost komen. Mijn bedrijfsleider heb ik maar graag direct bij de hand. Als je niet nog twee kinderen over de vloer had, zou ik zelfs voorstellen hier te komen wonen.’

Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes of hij nog even aarzelt vóór hij de sprong zal wagen.

‘Het gedoe van Kersten hierachter komt weer leeg,’ zegt hij effen. ‘Als ik u nu vast een goede raad mag geven, koopt u het dan. Niemand schijnt het er op uit te houden. Begrijpelijk! Het mist elke mogelijkheid tot uitbreiding, heeft zelfs geen behoorlijke uitrit naar de weg. Feitelijk hoort het bij “Zon rond-

[pagina 88]
[p. 88]

om”; als u het mij vraagt, zou het bezit ervan dit bedrijf alleen maar ten goede kunnen komen. Ik denk nu ook aan Arie, de jonge mijnheer zoals mijnheer De Jong hem mij presenteerde. Als hij doorgaat met fokken, kan hij met het stuk land dat hij er dan bij zou krijgen, alleen maar goedaf zijn.’

‘Je dacht dus dat het verstandig zou zijn er een bod op te doen?’ ‘Wis en zeker! Ik wil het zelfs wel voor u doen. Als u het dan vanbuiten zou laten opknappen en ik zou er voor niets mogen wonen, ga ik met hetzelfde salaris van mijn voorganger akkoord. Vanbinnen ga ik het zelf wel te lijf. Mijn oudste is timmerman zoals u weet. Samen fiksen we het een heel eind. U zult er heus geen spijt van krijgen.’

Ze slaat haar ogen voor zijn felle kijken neer. ‘Dan moet het maar zo,’ zegt ze aarzelend. ‘Alleen... het komt wel slecht uit, nu we ook naar alle waarschijnlijkheid aan een nieuwe machine moeten geloven.’

Hij haalt zijn schouders op. ‘De cost gaet nu eenmaal voor de baet uit,’ zegt hij optimistisch. ‘U neemt eenvoudigweg nog een tweede hypotheek. Het scheelt u heel wat in de belasting. Als het bedrijf er weer helemaal bovenop is - en dat kan het zijn, als we weer eens een goede zomer krijgen - kunt u altijd weer aan aflossen gaan denken.’

‘Ik zal het er met mijn zwager over hebben,’ zegt ze mat. ‘Maak het andere maar zo gauw mogelijk in orde, Hendriks. Als mijn zoon uit Geldermalsen terug is, zal ik hem op de hoogte brengen.’

De ander staat op, drukt zijn sigaret in de asbak uit. ‘Dan ga ik nu weer verder, mevrouw De Jong. Voor zijn beestjes zal ik mijn best doen, als hij straks in dienst zal moeten. Daarover hoeft hij in geen geval zorgen te hebben.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken