Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De bungalow aan het wiel (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De bungalow aan het wiel
Afbeelding van De bungalow aan het wielToon afbeelding van titelpagina van De bungalow aan het wiel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (17.75 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De bungalow aan het wiel

(1970)–Mien van 't Sant–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 165]
[p. 165]

18.

Opnieuw nadert de kersttijd. Voor Dien de Jong een periode, waarin de dagen ongewoon langzaam voorbijkruipen. Dagen, waarin ze zich, nu ze zich heel alleen in de bungalow weet, zo erg, zo indringend met haar eigen-ik geconfronteerd voelt. Een leven dat als 't ware, teruggerold naar een ver verleden, begint bij haar huwelijk met Bertus. Had ze het dan toen al fout gedaan? Bertus, Herman van Woensel, later Frank Benders, Otto Timmer en Fred Beaulieu! Stuk voor stuk hadden ze een rol in haar leven gespeeld. Een rol die hun min of meer was opgedrongen en waarin ze korter of langer de illusie gekoesterd hadden van liefde voor een stralende, levenslustige Dien. Het einde? Als een kleurige zeepbel uiteengespat, als de andere Dien zich aan hen had geopenbaard. De Dien, die hen als een tijdelijk, maar fel begeerd stuk speelgoed had beschouwd, dat je, als de kleur eraf was, een trap gaf, onverschillig waar die terechtkwam. Hoewel? Met allemaal was het toch niet zo gegaan. Bertus had háár zijn wil opgelegd. Zelfs toen zijn einde naderde en ze hem in het ziekenhuis had willen opzoeken, had hij haar dit onmogelijk gemaakt. Aan de omgang met Herman van Woensel had zijzelf een einde gemaakt, toen de weduwe Dien de Jong ernaar begon te verlangen heerseres op ‘Zon rondom’ te worden. Toen ook daar de aardigheid af was, had ze opnieuw haar netten uitgezet. Tot ze op het laatst die malle advertentie had laten plaatsen. Had ze ook toen weer op het verkeerde paard gewed? Had het niet Fred Beaulieu, maar toch de zakelijke mijnheer Jansen moeten zijn, met wie ze de sprong naar een nieuw huwelijk had moeten maken?

Fred Beaulieu! Even onverwacht als hij in haar huis was gekomen, even snel was hij daaruit weer verdwenen. De donkere

[pagina 166]
[p. 166]

kamer achterin de garage was het enige dat nog aan hem herinnerde. Sedert een paar maanden stond er nu het tuingereedschap in en niets herinnerde meer eraan dat hij hier uren en uren zijn foto's ontwikkeld had, daarin vergetelheid zoekend voor een in feite reeds na korte tijd gestrand huwelijk. Dien de Jong ziet hem haast in levenden lijve voor zich staan, die avond, waarop hij bleek, maar met een vastberaden blik in zijn ogen de kamer was binnengekomen.

‘Dien, ik heb je wat te zeggen... nee, geen koffie nu. Ik moet eerst met je praten.’

Ze was op een stoel bij de tafel gaan zitten, haar rug strak tegen de leuning alsof die steun kon geven. ‘Zo je wilt!’ had ze stug geantwoord.

Het meest nog had het akelig beheerste in zijn stem haar geirriteerd, haast nog meer dan de inhoud van zijn woorden. Och, ze wist immers al lang dat het wel op een scheiding moest uitdraaien. Ja, de gekke gedachte was meer dan eens in haar opgekomen dat het beter geweest zou zijn, wanneer ze nooit getrouwd waren, dat hij zo maar bij haar zou zijn ingetrokken. De dorpsgenoten zouden wel weer geroddeld hebben, maar wanneer deden ze het niet over haar? Nu zou ze dan niet al die soesa hebben gehad. Ze had hem eenvoudigweg de deur kunnen wijzen; ze had er het recht toe gehad in dat geval.

Eerlijk had hij opgebiecht hoe het was gegaan. Hoe hij uit wanhoop de dijk was opgelopen. Hoe hij louter toevallig Willem had ontmoet, die hem mee naar huis had genomen. Hoe hij daar zijn hart had uitgestort en het nu ook zeker wist: ze moesten zo vlug mogelijk uit elkaar gaan. ‘Ik ga nu pakken,’ had hij gezegd, ‘morgen met de eerste bus wil ik weg.’ Ze zag het al voor zich. Fred bepakt en bezakt bij de bushalte, waar allicht meer mensen uit het dorp zouden wachten. Zijzelf zou stellig niets zeggen, maar de anderen... ‘Ik breng je wel met de auto,’ had ze gezegd. ‘Achterom dan. We kunnen om zeven uur wegrijden.’

 

Nu was ze al meer dan een maand gescheiden. Het was nu voorbij. Fred had haar, waar hij maar kon, gespaard. De scheiding was tenslotte uitgesproken op overspel van haar kant. Ze had het aanvaard. Ze was om hem nog haast ook blij geweest dat het op die manier was gegaan. Hij had dit wel aan haar

[pagina 167]
[p. 167]

verdiend na alles wat ze hem had aangedaan.

Haar zwager had ze sinds de scheiding alleen nog op de zondagse kerkgang gezien, maar hij had haar de gelegenheid niet gegeven hem aan te spreken.

Op een avond had ze hem opgebeld. ‘Willem, is er iets, dat je net doet of ik lucht voor je ben? Juist, nu ik me zo afschuwelijk eenzaam voel?’

Hij had zich met weinig woorden van haar afgemaakt. ‘Een eenzaamheid, die slechts heilzaam voor je kan zijn, Dien,’ had zijn stem haast bestraffend geklonken. ‘Alleen als je werkelijk moeilijkheden hebt - met Arie bijvoorbeeld - zal ik voor je klaarstaan. Maar liever is het me, wanneer je je er zelf deze keer uitredt. Doe je best.’

Waarom liepen de tranen haar nu ineens over de wangen? Waarom had ze zich na het korte telefoongesprek nòg eenzamer, nog hopelozer ook gevoeld?

‘Ik ga Arie bellen,’ zegt ze tegen zichzelf, als de kortste dag al haast weer voorbij is. ‘Hij moet het weekend naar me toekomen. Hij is de enige nog die me kan troosten.’

Als ze zijn stem gehoord heeft, weet dat hij aan haar dringend vragen gevolg zal geven, slaat haar stemming ook meteen om. Nu heeft ze tenminste weer iets om naar toe te leven. In haar vreugde pakt ze de telefoon opnieuw, draait het nummer van haar zwager. ‘Ja, met Dien, Willem. Ik wou je even vertellen dat Arie het weekend overkomt. Vrijdag zal hij er al zijn... Ja, vanzelfsprekend. Ik ga hem in Utrecht ophalen.’

 

Net als Dien de volgende ochtend koffie heeft gezet, ziet ze iemand achterom komen. Willem! Het is Willem, haar zwager. De kleur trekt in haar wangen omhoog en ze moet even haar ogen uitwrijven. Nee! Ze heeft het goed gezien. Arie kan het immers nog niet zijn.

Op zijn bedaarde manier hangt hij zijn jas aan de kapstok, komt dan de kamer binnen. ‘Je koffie ruikt goed, Dien,’ zegt hij of hij een dagelijkse gast is. ‘Ik lust wel een kopje.’

Dien is blij dat ze nog even met inschenken kan bezig zijn. ‘Ga zitten, Willem, pak een sigaar,’ zegt ze over haar schouder.

Even later zit ze tegenover hem, de ogen op haar kopje gericht. ‘Ik kwam vragen of jullie zondag bij me komen eten, Dien.’

[pagina 168]
[p. 168]

Met een verraste blik in haar ogen kijkt ze naar hem op. ‘Jijzelf vraagt dat? Of is Fiet ermee gekomen...’

‘Mijn voorstel!’ zegt hij rustig. ‘Ik meen het, Dien. Ik verheug me er al op jou en Arie onder mijn dak te hebben. Ik hoor overal dat je je overdag zo verdienstelijk maakt. Je moest 's avonds eens naar ons komen. Ik zit ook nogal vaak alleen, nu de drukte van Kerstmis nadert.’

Ze voelt de kleur opnieuw in haar wangen omhoogstijgen. ‘Eerst zondag dan maar,’ mompelt ze. ‘Het kan altijd tegenvallen, Willem.’

‘Mij nooit!’ valt hij in. En haar met zijn blik dwingend hem aan te kijken: ‘Dat meen ik, Dien. Je bent welkom in mijn huis. En ik hoop dat ik het in de toekomst hier ook zal zijn.’

‘Als Arie met vakantie hier is?’

‘Je weet wel beter. Een Dien de Jong, die zich overdag zo voor ons dorp uitslooft, mag het 's avonds best eens gezellig hebben.’ En haar zijn kopje toeschuivend: ‘Geef me er nog maar een. Zo lekker heb ik in lang geen koffie geproefd.’

 

‘Moeder! Je hebt sigaren in huis. Heb je...? Of is het nog een overschot van oom Fred?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik heb een paar dozen gekocht om tegen kerst wat in huis te hebben.’

Arie heeft het ene doosje opengemaakt. ‘Er zijn er al twee uit,’ zegt hij dan. ‘Al twee mannen gelukkig gemaakt dus?’

‘Eén man, jong! En ook pas gisteravond.’

‘Wie dan? Ken ik hem?’

Ze knikt. ‘Oom Willem. Hij kwam een kop koffie halen.’

Arie schiet in de lach. ‘Ik zie 't,’ zegt hij dan, het doosje opnieuw bekijkend. ‘Het is zijn merk ook nog.’

‘Hij kwam vragen of we zondagmiddag aan tafel zijn gasten willen zijn. Ik heb toegestemd. Je wilt toch wel, Arie?’

‘Naar oom Willem? Altijd, moeder. Vertel eens! Was het de eerste keer dat hij bij je kwam na...? Of heb jijzelf hem gevraagd?’

‘Ik niet. Je moet het geloven, jong.’

‘Ik geloof het, moeder. Alleen... dit had je wat mij betreft nu wèl eens mogen doen.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Om opnieuw over de tong te gaan in “Lingezight” zeker?’

[pagina 169]
[p. 169]

Hij schiet in de lach. ‘Nooit moeder! Juist het andere. Het dorp zit er gewoonweg op te wachten tot oom Willem en jij...’ En als hij zijn moeder als een tiener ziet blozen: ‘Oom Willem en jij horen toch bij het dorp. Als jullie samen...’

‘Arie, schei uit, alsjeblieft! Oom Willem aanvaardt mij alleen maar als de moeder van zijn lievelingsneef. Ik heb het er nogal naar gemaakt dat hij enige achting voor me zou hebben!’

Arie haalt zijn schouders op. ‘Daar kan ik geen direct antwoord op geven. Wel weet ik dat hij van je houdt, zoàls je bent. Misschien juist wel, omdàt je zo bent.’

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben hem niet waard, Arie. Na alles wat er in mijn leven is voorgevallen.’

‘Je houdt niet van oom Willem?’

Ze haalt haar schouders op. ‘Ik durf niet meer. Echt niet!’ ‘Dat is geen antwoord, moeder. En het is onzin ook. Niemand is te oud om een nieuw leven te beginnen.’

‘Maar het mag nu alleen nog maar een goed leven worden. Of ik dat zal opbrengen? Ik durf het haast niet meer.’

‘Maar oom Willem durft het wel, moeder. En ik ook...’

‘Je bedoelt?’

Hij knikt. ‘Zo is het, moeder. Ik zou dat “oom” graag in “vader” veranderd zien.’

En haar een klap op haar schouder gevend: ‘Laat dat straks mijn kerstgeschenk maar zijn. Ik heb het nog liever dan een paard. Heus!’

‘Arie! Je drijft me in een hoekje.’

Hij lacht opnieuw. ‘In het enige goede, moeder. Waardoor je toch Dien de Jong zult blijven en opnieuw echt een van ons zult worden.’ En als hij de wat verlegen blik in de ogen van zijn moeder onderschept: ‘Moeder? Mag ik oom Willem bellen? Vragen of hij nog een kop koffie komt drinken? Of heb je wat beters in de kelder staan?’

Ze loopt op haar zoon toe, geeft hem spontaan een kus op zijn wang. ‘Dat mijn eigen kind me de enig goede weg moet wijzen! Mág ik het wagen, Arie? Ik ben zo bang dat ik het weer niet zal volbrengen.’

‘Altijd, moeder! Je hebt in de toekomst èn een man èn een zoon naast je, die je wel in het rechte spoor zullen houden. Sedert een kwartier weet ik nu ook dat oom Willem je lang niet onverschillig laat. Je hebt jezelf verraden, moeder. Maar nu ga

[pagina 170]
[p. 170]

ik ook bellen of je wilt of niet.’

Met een gelukkige blik in haar ogen kijkt ze naar haar zoon op. ‘Ik geloof dat ik het maar aan jullie moet overlaten.’

‘Zo is 't! Oom Willem en ik zijn het helemaal eens wat Dien de Jong betreft. Wij fiksen het samen wel, moeder.’ En langs haar heen lopend met een verdwaalde kus: ‘Je zult ons erg gelukkig maken, Dien de Jong. Je kunt het! Wacht er maar niet te lang mee.’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken