Het Walchers liedeboeck (1611)

Het Walchers liedeboeck

(1611)–Dirk Schabaelje, Jan Philipsz. Schabaelje– rechtenstatus

Auteursrechtvrij

Vorige Volgende



[Folio 1r]
Een Nieuw Liet
Na de wijse Emanuel is wtghetooghen ALS Wy den Sanck sullen hantieren soo dient van ons wel overleyt der ouder vaderen manieren die sulcx dede tot danckbaerheyt haer Ziel heeft niet vergetenGa naar margenoot+ Godes weldaden aen haer menich soudt ghedaen, wel dient van ons hier in ghequeten want wy noch dagelicx ontfaen Singt neerstich Liedekens en PsalmenGa naar margenoot+ tot snaesten stichtinge, doch niet alleen met wtterlicke galmenGa naar margenoot+ oft schoon gheclanck sonder bediet, maer met hert en ghemoede laet gheschieden den sanck, tot Godes lof en danck,Ga naar margenoot+ en den gheloovighen ten goede, tis anders voor den Heere stanck Och hoe veel hebben zy ghehouden van een Geestelick liedt ghedicht, tmisbruyck sy niet gedogen wouden, ghelick alst nu gheschiet wel licht, tsijn costelicke dijngen Godts Lof te breyden uyt,Ga naar margenoot+ Hier op maeckt dyn besluyt,Ga naar margenoot+ Hoe sou dan int spreken oft sijngen sulcx geschien met ydel geluydt, Hier in Moyses de knecht des Heeren Dat was onsen eersten patroon,Ga naar margenoot+ oock quam ons Davidt sijngen leeren, Daer na Salomon sijnen soon
[Folio 1v]
Ga naar margenoot+waerdeur sy prijs verworven, Jesus den soon Sijrach die doet hier van ghewach, doch na dien dese syn ghestorven t'navolghen wel gheschieden mach, Den rechten Reghel om torboren den sanck die heeft ons Paulus al gheopent en ghestelt te vooren, Ga naar margenoot+seggende siet niemant en sal hem vol van wijne Drincken maer vol des Geests ontsteeckt en met malcander spreeckt van Psalm en lofsangen, laet clyncken een liet dat wt der herten breeckt Allen ter eeren Gods moet wesen ons werck sonder te nemen cours na ander afgoden, want desen Ga naar margenoot+Godt, die is sterck ende Jeloers ghetrouw, ende bermhertich ouer die syn bevel niet en vallen rebel, en doet lyden syn roede smertich menich wederspannich ghesel Godts streffe roede heeft gheslaeghen Ga naar margenoot+tvolck Israel in der woestijn, om dat sy na afgoden saegen, En wouden Godt niet danckbaer syn, tvolck stont op om te spelen wanneer het neder sadt dat het dranck ende adt, alsulcke dijngen Godt vervelen dus moeten wy vermyden dat. Godt en heeft geensins connen lyden t'wtwendich sijngen met den mondt
[Folio 2r]
eerden sy hem, maer al besydenGa naar margenoot+ af van hem was haers herten gront? wat vercondicht mijn rechten ghy en neemt mijn verbondt in uwen mont, en cont niet syn onderdanighe knechten verwerpende mijn woort terstont? Maer ghesongen tot sijnen prijse is voor hem eenen offer schoon, want het deden op sulcker wijse Godts dienaren voor sijnen throon, ghelick edel robijnenGa naar margenoot+ vercieren tfijne goudt, alsoo wert oock aenschoudt den Geestelicken sanck, die sijnen heyligen naeme prijs opboudt Hier op staet wel neerstich te letten, wacht u van des wijns overvloedt t'misbruycken wilt besijden setten, en al het gene wat ghy doet laet dienen t'sijner eeren alleen int singen nietGa naar margenoot+ maer al watter gheschiet soo sult ghy na wenschen begheeren sijngen met Sijon tnieuwe Liedt Weest op v hoede	margenoot+ Psal 103. 2 margenoot+ Coll. 3. 16. margenoot+ Amos. 5. 23. margenoot+ Amos. 8. 3 margenoot+ Psal 92. 1 margenoot+ Heb 12. 15. margenoot+ Exod. 15. 1 margenoot+ Eccli. 44. 5. margenoot+ Eph. 5. 18. margenoot+ Exodo. 20. 5 margenoot+ 1. Cor. 10. 7. margenoot+ Math. 15. 8. Psal. 50. 10. margenoot+ Zic. 32. 20 margenoot+ 1. Cor. 10. 31. Col. 3. 17.

Vorige Volgende