Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 8 (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 8
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 8Toon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.89 MB)

Scans (29.82 MB)

ebook (4.28 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
sec - letterkunde

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 8

(1978)–Arthur van Schendel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 396]
[p. 396]

[Inleiding bij Afbeeldingen van werken naar ontwerpen van T. Nieuwenhuis]

In de geschiedenis der samenleving leest men hoe de ontwikkeling en de verfijning der zeden het eerst zichtbaar werden in de noodzakelijke behoeften van de mens, in de woning welke hij zich bouwde ter bescherming tegen weder, vijand en dier, en hoe, door de lange eeuwen, de nooddruft in welvaart verkeerde, waaruit ten leste het streven geboren werd naar schoonheid ook in de simpelste dingen.

Toen de nieuwe volkeren in Europa verschenen, vonden zij in de Romeinse gewesten reeds beschaving en weelde. Maar de talrijker stammen die in de brede, ongerepte landen van het Noorden bleven, moesten zich door eigen arbeid, van geslacht op geslacht, de gemakken van het leven verwerven. Tot woonplaatsen kozen zij zich een heuvel of de samenkomst van rivieren, waar zij zich veilig konden verdedigen tegen vijanden, wier voornaamste werktuig het zwaard nog was. De heer van de grond bouwde daar zijn burcht van steen, omgeven door een schans; in plaats van vensters waren er openingen om de rook van het vuur door te laten; het enig huisraad van de woonzaal bestond uit tafels en banken. Rondom de burcht vestigden zich de horigen in houten woningen. De beste arbeiders onder hen tijdens die eerste nederzettingen waren zij die bekwaamheid hadden in het bouwen van de burcht.

Toen bracht de Kerk de fijnere zuidelijke beschaving naar het Noorden, en met de godsdienst ook de kunst van het bouwen. De ambachtslieden, onvrij en ellendig, leerden vertrouwen in de God, die ook over de nederigen waakt, en het genot in de arbeid werd gezien in de eerste weelde van schone vormen en sieraad, de eerste uiting van rust en van de vreugde die meer geeft dan nodig is. De kerken werden versierd met beelden van de heiligen waarvan de priester sprak, in hout, in steen, of met kleuren op de muur getekend.

En terwijl de bouwkunstenaars bekwamer werden in hun vak, waren er onder hen die zich in het bijzonder wijdden aan de ver-

[pagina 397]
[p. 397]

siering der gebouwen, aan de beelden en de schilderijen. De bouwmeester echter was nog inderdaad de meester van het ganse gebouw, die het werk ook der schilders en beeldhouwers leidde.

Doch de tijd kwam dat de behoefte aan kerken en paleizen verminderde.

Tegen het einde der middeleeuwen veranderde de maatschappij. De nederzettingen van voorheen waren markten geworden, waar het landvolk van de omtrek de voortbrengselen bracht van akker en handwerk; de dorpen die aan grote verkeerswegen lagen, aan heirbanen of rivieren, waren tot steden gegroeid, want de ambachtslieden, vrij geworden, hadden zich daar gevestigd en de reizende kooplieden kwamen er te zamen en vonden er veiligheid en voordeel. En toen de burgers in hun welvaart zich grotere rechten verwierven, versterkten zij hun steden door muren en bouwden zij zich vaste huizen daarbinnen.

Voortaan waren het niet meer kerken en vorstelijke huizen, maar burgerwoonhuizen, kleiner en in groter aantal, waaraan de bouwmeesters hun arbeid vonden. En wijl daar voor schilders en beeldhouwers geen werk was, zonderden zij zich van de bouwkunst af en brachten hun arbeid daarvan onafhankelijk voort;- schilderijen en beelden werden nu om hun zelfs wil gemaakt en vonden een willekeurige plaats, in een tuin, op een plein, in een verzameling.

Maar een nieuw ambacht ontwikkelde zich door de opkomst van de burgerstand,want er was huisraad nodig in de vele nieuwe woningen, en spoedig verlangden de rijke burgers ook weelde. In de Italiaanse en Duitse steden, waar de handel bloeide, brachten de bouwkundigen in de woonhuizen gemakken aan die in de adellijke verblijven nog onbekend waren: zij bouwden schoorstenen om de rook der haardsteden af te voeren en konden de vensters met glas afsluiten en groter maken om het vertrek te verlichten; zij bouwden bedsteden waar peluws in gelegd konden worden, en stoelen naar het voorbeeld der vorstelijke zetels in plaats van banken. En aldra werden stoelen en tafels, kastjes en koffers voor berging van kleinood en kledij van zeldzamer uitheemse houten vervaardigd en met sieraad gesmukt, en het schrijnwerkersambacht, gelijk weleer dat van schilder en beeldhouwer, ontwikkelde zich tot een kunst.

Door de grotere behoefte aan huisraad werd dit ambacht door

[pagina 398]
[p. 398]

een groter aantal mannen beoefend. En de schrijnwerkers verenigden zich tot een gilde, die de deugdzaamheid van het handwerk waarborgde. Doch toen de gilden macht verwierven, werden de werklieden onafhankelijk van de bouwmeesters. En zo gebeurde het allengs dat zij bij het maken van het huisraad niet meer naar de woning zagen waarvoor het bestemd was, en dat dus de stijl van huis en inrichting onderling verwaarloosd werd.

Later, met de groei der steden en der fabrieksnijverheid gelijktijdig, verviel ook het gildewezen met zijn kunst en betrouwbaar werk. En evenals het de taak der bouwmeesters werd zo snel woningen te maken dat zij niet naar de bijzondere behoefte van iedere bewoner, noch met overleg en kunst gebouwd konden worden, maar in mijlenlange straten verrezen, alleen door een nummer van elkander onderscheiden, zo ook konden de meubelen voor de binnenhuizen, snel en in grote hoeveelheden nodig, niet naar persoonlijke smaak en behoefte, noch met lust en begrip vervaardigd worden.

Fraaie huizen werden zeldzaam, omdat de meeste bouwers slechts de beginselen van hun vak verstonden en geen kunstenaars waren; en desgelijks verviel ook het schrijnwerkersambacht, eertijds een kunst, tot kunstloze nijverheid die onwaardige grondstoffen bezigde.

Algemeen werden in de vorige eeuw de huizen, aanzienlijke zowel als geringe, stijlloos ingericht en gemeubeld; - het overal gebruikte huisraad bestond uit louter nabootsingen van meestal onsierlijke voorbeelden. Indien, bij uitzondering, een kamer met zorg werd ingericht, was zij een verzameling van oudheden, gewoonlijk Hollandse of uit de tijden van Queen Ann of de Lodewijken. Indien de bewoner een man van smaak was kon hij zijn binnenhuis hoogstens bekoorlijk maken door antiquiteiten, curiosa uit vreemde landen, schilderijen en beelden. In zulk zeldzaam geval werd gezocht naar fraaiheid van afzonderlijke voorwerpen, niet al te zeer van elkander verschillend, en naar smaakvolle rangschikking, meer dan naar de stijl van het geheel, naar de bijzondere aard die alle delen daarvan eigen is. De fabriek immers leverde de meubelen zonder te weten welke zoldering, welke betimmering of muurbekleding de eigenaar verschafte; de bouwer zijnerzijds leverde slechts het huis en bekommerde zich om de inrichting niet. En de fijnere arbeid der kunst bleef aan beide vreemd.

[pagina 399]
[p. 399]

Intussen echter is in de laatste tijden een nieuw streven duidelijk zichtbaar geworden om de vreugde die men heeft van een dierbaar tehuis te volmaken door de schoonheid der woning niet enkel te zoeken in de fraaiheid van ieder meubel op zichzelf, of in een keurige nabootsing ener inrichting uit oude tijd. De kunstenaars onder de bouwmeesters hebben nieuwe vormen voor de woonhuizen gemaakt en er nieuwe gerieven voor bedacht. En onafhankelijk van hen, trachten weer anderen het inwendige der woning, met die voordelen van licht, ruimte en behagelijkheid, tot een aangenaam geheel te maken, passend bij de nieuwe behoeften.

In ons land heeft zich nu sedert een vijftiental jaren dit ambacht ontwikkeld. En een der kunstenaars die er zich aan wijdde, T. Nieuwenhuis, heeft in die tijd zo velerlei deugdelijk en voornaam werk gedaan, waarvan men in deze uitgave de afbeeldingen zien zal, dat zijn arbeid voor de schoonheid der woning inderdaad een nieuwe, bijzondere kunst is.

[1911]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Afbeeldingen van werken naar ontwerpen van T. Nieuwenhuis