Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Pierrot (1907)

Informatie terzijde

Titelpagina van Pierrot
Afbeelding van PierrotToon afbeelding van titelpagina van Pierrot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.44 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Pierrot

(1907)–Jan Schenkman–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 3]
[p. 3]
 


illustratie

[pagina 4]
[p. 4]

[Pierrot]

 
Toen vriend Pierrot geboren werd
 
Was zijn Mama in nood,
 
Zij had een kast vol linnengoed,
 
Maar nam zij 't kind op schoot.
 
Dan wist zij met het wicht geen raad,
 
De stumperd werd zoo bleek
 
Totdat de dokter werd gehaald
 
Die sprak: ‘U is van streek,
 
Daaarom Mevrouw stuurt U het kind,
 
Een jaartje op het land.
 
Ik ken een fikscke boerenvrouw,
 
Die heeft daarvan verstand.
 
Zij togen dadelijk op reis
 
En onze kleine guit,
 
Besteede men denzelfden dag
 
Bij Grietje Pongo uit.
 
Daar werd hij gauw zoo dik en vet,
 
En groot en vlug en rap,
 
Alsof hij enkel werd gevoed
 
Met Revalenta-pap.
 
Met weinig dagen liep Pierrot
 
Reeds achter 't houten paard;
 
Zijn moederlief riep zeer verheugd:
 
“Kijk, dat's de moeite waard!”
[pagina 5]
[p. 5]
 
En toen Pierrotje grooter werd,
 
Was hij een snaaksche klant,
 
En had hij bijna elken dag
 
Een grapje bij de hand.
 
Zijn moeder had twee katten thuis,
 
Daar was zij op gesteld,
 
Maar door Pierrootje werden zij,
 
Nog al eens vaak gekweld.
 
Nadat hij met het kattenpaar
 
Geen klucht haast had gespaard,
 
Zeept hij de beide poesjes in,
 
En knipt hun knevelbaard.
 
Juist wordt hij door zijn moederlief
 
Bij 't snoode werk verrast,
 
En, zeer ontsteld, beknort zij nu
 
Den kleinen scheerdersgast. -
 
Het Kattenkwaad beviel hem goed,
 
Dat zat zoo in zijn aard,
 
Van daag eens dit en morgen dat
 
Niets werd door hem gespaard.
 
Maar moederlief wist op het laatst
 
Met zoontjelief geen raad;
 
Want met de streken van Pierrot
 
Kreeg ieder het te kwaad.
[pagina 6]
[p. 6]
 


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]
 


illustratie

[pagina 8]
[p. 8]
 
Mama trad daarom met de buurt,
 
In ernstig overleg;
 
En elk zei: “Stuur Pierrot naar school:
 
Dan is hij uit den weg.”
 
Monsieur Ansèle kreeg Pierrot
 
Ter school; maar zie, de knaap
 
Bleef dom en lui, en leerde niets
 
Want hij viel meest in slaap.
 
En hoe hij ook al werd gestraft,
 
Veel helpen deed het niet,
 
De meester had van vriend Pierrot
 
Niets anders dan verdriet.
 
Hij werd dan ook ten langen laatst
 
Dien luien leerling moê,
 
En joeg hem knorrig uit de school....
 
Waar moest hij nu naar toe?’
 
Van schaamte durfde hij daarom
 
Niet meer naar huis te gaan,
 
Maar bood mijnheer Cassander nu
 
Zijn dienst als huisknecht aan. -
 
Mijnheer Cassander zat toen juist
 
Erg in verlegenheid,
 
Zijn knecht was weg er bleef hem slechts
 
Een oude keukenmeid.
[pagina 9]
[p. 9]
 
Het ging Pierrot daar nog al goed;
 
Maar wàt hem tegenviel,
 
Dat was zijn dagelijksch rantsoen,
 
Het eten was er schriel.
 
Maar daarop wist Pierrot wel raad:
 
Steeds nam de slimme gast,
 
Wanneer de maaltijd was gedaan.
 
Een kijkje in de kast.
 
En schoon de dikke keukenmeid
 
Er bij stond met haar neus,
 
Kreeg hij behendig uit de kast
 
Het beste zijner keus.
 
Pierrot zou eens voor zijn pleizier
 
Een dag uit vinken gaan;
 
En ging, van 't noodige voorzien,
 
Nu naar een vinkebaan;
 
Doch, bij 't verlaten van zijn huis
 
Loopt hij een beeldjeskoop....
 
En in dienzelfden oogenblik
 
Een melkvrouw overhoop. -
 
Van 't vinken kwam nu niemendal,
 
En, door den schrik vervaard,
 
Koopt hij een haring, in den waan
 
Dat die zijn schrik bedaart.
[pagina 10]
[p. 10]
 


illustratie

[pagina 11]
[p. 11]
 


illustratie

[pagina 12]
[p. 12]
 
Hij legt, daar hij van schrik nog beeft,
 
Den haring op een bord,
 
En kruit zijn vracht, opdat hem die
 
Niet uit de handen stort;
 
Doch daar hij lomp een notenvrouw
 
Het onderst boven rijdt,
 
Raakt hij zijn haring - en de vrouw
 
Haar nieuwe noten kwijt.
 
De winter bood een groot vermaak
 
Aan onzen wilden gast;
 
Hij bond drie katten uit de buurt,
 
Vóór aan zijn prikslee vast.
 
De katten vlogen als de wind,
 
Half dol door het geraas
 
En door de slagen op hun rug,
 
Met volle erwten blaas.
 
Wat had nu onze schalksche guit
 
En ook de dartle jeugd,
 
Ja zelfs de honden uit de buurt
 
Een dolle woeste vreugd! -
 
Nadat hij zóó heeft pret gemaakt,
 
Wel langer dan een uur,
 
Komt hij verkleumd van kou in huis
 
Bij 'n kachel zonder vuur.
[pagina 13]
[p. 13]
 
Maar zie, de slimmert steekt terstond
 
De kaars aan en de lamp,
 
En plaatst die in den kachelhaard
 
En warmt zich aan den damp. -
 
Cassanders kelder was voorzien
 
Van lekkre snoeperij;
 
Dat wist Pierrot, en dikwijls was
 
De snoeper ook er bij,
 
Totdat Cassander en de meid
 
Hem bij de daad betrapt;
 
Zijn knieën knikken van den schrik
 
Nu hij zoo is gesnapt.
 
Maar, tot bedaren van den schrik,
 
Drinkt onze schalksche guit
 
Een flesch vol drank, die hij daar vond,
 
Tot op den bodem uit;
 
Een eensklaps werd Pierrot zoo dik
 
Als nooit nog iemand was,
 
En steeg als luchtbal naar omhoog;
 
Want hij dronk vloeibaar gas.
 
Zoo straft de snoeplust meest zich zelf;
 
Hebt nooit de snoepzucht lief,
 
En denkt, zoo ge ooit al snoepen woudt,
 
Een snoeper is een dief! -
 
Hij zweeft een tijdlang door de lucht,
 
En als hij nederdaalt
 
Komt juist zijn voedstermoeder aan,
 
Die hij zijn lot verhaalt.
[pagina 14]
[p. 14]
 


illustratie

[pagina 15]
[p. 15]
 


illustratie

[pagina 16]
[p. 16]
 
Dan vraagt hij of zij soms voor hem
 
Geen andre dienst nu weet.
 
Zij dient hem aan bij Pantalon,
 
En fluks is hij besteed. -
 
Heer Pantalon nam te gelijk
 
Zijn voedstermoeder aan
 
Als huis-bestierster, en nu zou
 
't Pierrot wel beter gaan?....
 
Zoo denkt gij zeker wel. Maar mis!
 
Pierrot bleef traag en lui,
 
En wat hij ook moest doen, hij gaf
 
Van 't werken steeds den brui.
 
De luiheid, lieve kindren! baart
 
U onheil, vroeg of laat;
 
De vlijtige wordt steeds bemind,
 
De luiaard steeds gehaat. -
 
Maar zien w'eens hoe hij het verder maakt!
 
Daar hij bij Pantalon
 
De tafel ook bedienen moest,
 
Zoo nam hij wat hij kon,
 
Om aan zijn snoeplust te voldoen;
 
En, schoon hij werd gesnapt,
 
En ook gestraft, toch werd hij steeds
 
Op snoeperij betrapt.
 
Ook werd hij in zijn huislijk werk
 
Steeds erger lomp en traag;
 
Alleen aan tafel was Pierrot
 
Bizonder vlug en graag.
[pagina 17]
[p. 17]
 
Op zekren dag dat Pantalon
 
Gerust te lezen zat,
 
Verraste hem Pierrotje met
 
Een frisch, maar ijskoud bad;
 
Want juist toen hij de bloemenvaas
 
Van af de trapleer goot,
 
Smeet hij onachtzaam, lomp, zijn heer
 
Op 't hoofd een watersloot.
 
Eens, toen Pierrot een boodschap deed,
 
Ontmoette hij op straat.
 
Tot groote blijdschap. Arlekijn,
 
Zijn vroegren kameraad.
 
Die Arlekijn was, als Pierrot,
 
Een rechte schalksche klant,
 
Van alle markten was hij thuis
 
En danig bij de hand,
 
Pierrot vertrouwde hem zoo zeer,
 
Dat hij zijn ouden vriend,
 
Gelijk gij ziet, bij Pantalon
 
Als knecht heeft aangediend. -
 
Heer Pantalon zegt tot Pierrot:
 
‘Uw vriendje Arlekijn
 
Zal, daar gij dit zoo gaarne wilt,
 
Mijn tweede knecht dan zijn.’
[pagina 18]
[p. 18]
 


illustratie

[pagina 19]
[p. 19]
 


illustratie

[pagina 20]
[p. 20]
 
Zoekt nooit een vriend als Arlekijn,
 
Hoe slim ook en vol pret,
 
Want denkt steeds: wie met pek omgaat,
 
Die wordt er door besmet. -
 
Leander was een bloedverwant
 
Van Pantalon, en nam
 
Bij Pantalon zoo lang logies,
 
Toen hij uit Spanje kwam. -
 
Heer Pantalon stelt aan zijn neef,
 
Een meer dan welkom gast,
 
Zijn dochter Colombine voor,
 
En geeft Pierrot straks last,
 
Dat hij verversching brengen zou,
 
Ten dienste van zijn neef.
 
‘Mooi!’ dacht Pierrot, ‘daar ga'k eens op
 
Te gast - zoo waar ik leef!’
 
Pierrot haalt lekkernij in huis,
 
Maar voor zijn waarde heer
 
En voor den hoog-geboren neef
 
Een droogje slechts - niets meer! -
 
Omdat Pierrot het snoepen niet
 
Vroegtijdig overwon,
 
Was hij er zóó reeds aan verslaafd,
 
Dat hij 't niet laten kon. -
[pagina 21]
[p. 21]
 
Leander vraagt aan Pantalon
 
Zijn dochter tot zijn vrouw,
 
En aanstonds schenkt hij 't meisje aan
 
Zijn neef ten huwlijkstrouw. -
 
Pierrot wordt voort gezonden om
 
Notaris en zijn klerk,
 
Die spoedig dan ook daar zijn tot
 
't Verrichten van hun werk;
 
Maar als Pierrot nu halen moet
 
Mejuffer Colombien,
 
Komt hij terug en meldt hij, dat
 
Zij nergens is te zien -
 
Leander, Pantalon, Pierrot
 
Gaan naar haar kamer heen,
 
En kloppen op de kamerdeur;
 
Maar, doet zij open?.... Neen!
 
Nu kijken zij door 't sleutelgat,
 
En houden 't voor gewis,
 
Dat Colombientje op een stoel
 
In slaap gevallen is. -
 
Nu bonzen ze op de kamer met
 
Een ouden pruikenbol;
 
Want de een was meer dan d'ander nog
 
Van ongeduld reeds vol.
[pagina 22]
[p. 22]
 


illustratie

[pagina 23]
[p. 23]
 


illustratie

[pagina 24]
[p. 24]
 
Doch eindlijk opent zich de deur.
 
En rollen ze altegaar
 
Hals over hoofd de kamer in,
 
En boven op elkaar! -
 
Helaas! wat men door 't sleutelgat
 
Gemeend had straks te zien,
 
Zijn niets dan vrouwenkleeren; maar
 
Geen juffer Colombien. -
 
Ze ontdekken dan ook nu meteen,
 
Bij 't slaken van een zucht,
 
Dat Arlekijn en Colombien
 
Te samen zijn gevlucht. -
 
Zoodra men dit maar had ontdekt,
 
Besloot men ook terstond
 
Hen straks te volgen op de vlucht,
 
Totdat men beiden vond. -
 
Zij trekken 't vluchtend paar nu na,
 
Dat zooveel hartzeer baart,
 
En gaan, om steeds bijeen ter zijn,
 
Te samen op één paard. -
 
Maar 't goede beest, geen last gewoon
 
Zoo driftig en zoo zwaar,
 
Viel vast wel vijftigmaal in 't uur
 
Van matheid in elkaar; -
[pagina 25]
[p. 25]
 
Toch rijden zij bij dag en nacht
 
De vluchtelingen na,
 
En komen, half wanhopend reeds,
 
Aan 't zeestrand ook weldra. -
 
Ze ontdekken daar dat Colombien
 
En vriendje Arlekijn
 
Per stoomboot naar Amerika
 
Zoo straks vertrokken zijn. -
 
Vol woede straten ze op de boot,
 
Die door de golven gaat,
 
En of ze al boos zijn, 't baat hen niet,
 
Zij komen veel te laat.
 
Hun paard zonk spoedig in elkaar,
 
Het kon niet langer mee;
 
En ook, zij konden met het dier
 
Niet reizen over zee. -
 
Zij nemen in dit gek geval
 
Het listige bestuit
 
Per wilde gans op reis te gaan,
 
En, voeren 't plan ook uit;
 
Zij steken welgemoed in zee,
 
En voor geen kwaad beducht;
 
Maar nauwlijks zijn ze op zee, of zie,
 
Daar vliegt een ganzenvlucht;
[pagina 26]
[p. 26]
 


illustratie

[pagina 27]
[p. 27]
 


illustratie

[pagina 28]
[p. 28]
 
Zoodra het beestje, waar Pierrot
 
Met veel gemak op zat,
 
Dien zwerm van kameraadjes in
 
Het oog gekregen had,
 
Vliegt hij zijn makkers aanstonds na,
 
Beladen met zijn last;
 
Terwijl Pierrot in angst en zweet
 
Zich klemt aan 't beestje vast.
 
Leander en heer Pantalon
 
Die vielen toen in zee.
 
Een zeilschip pikte hen weer op
 
En nam ze beide meê.
 
Al gauw had nu de vlugge gans
 
Zijn makkers ingehaald,
 
Waarop de zwern in 't schoone land
 
Der Pietzipukkies daalt. -
 
Pierrot verliet zijn reisgezel,
 
En keek eens gauw in 't rond,
 
Terwijl zijn maag jeukt, of hij hier
 
Niet wat te eten vond. -
 
Daar ziet hij eensklaps zich omringd
 
Door 't volk van Pietzipuk;
 
Een gastvrij, trouw en vriendlijk volk,
 
Wat kort en dik van stuk. -
[pagina 29]
[p. 29]
 
Verwondert vraagt het aan Pierrot:
 
‘Waar komt gij, vriend! vandaan?’
 
‘Ik viel zoo kersversch uit de lucht.’ -
 
‘Ha, ha! dat staat ons aan;
 
Dan zult gij onze koning zijn,
 
Zoo lang door ons verwacht -
 
En dadelijk met blij gezang
 
Wordt gij naar het hof gebracht.’ -
 
Nadat hij met het blijde volk
 
Veel vreugde smaakt op reis,
 
Geleidt men hem, bij feestmuziek,
 
Naar 't vorstelijk paleis. -
 
Terstond verschijnt hij op 't balkon,
 
En 't volkje knielt en buigt,
 
En heft een schoonen volkszang aan,
 
En alles jubelt, juicht. -
 
Straks werd een maaltijd hem bereid,
 
Naar d'allereersten trant,
 
Waarop men 't fijnst en lekkerst vond
 
Voor onzen lekkertand. -
 
Na 't nuttigen van 't heerlijk maal,
 
Zet men hem op zijn troon,
 
En stelt hem, onder blij gejuich,
 
Gekroond aan 't volk ten toon. -
[pagina 30]
[p. 30]
 


illustratie

[pagina 31]
[p. 31]
 


illustratie

[pagina 32]
[p. 32]
 
En heel hat land van Pietzipuk
 
Is wondervol verheugd;
 
Maar onze luie snaak Pierrot
 
Geniet de meeste vreugd. -
 
Doch in het land van Pietzipuk
 
Was 't eeuwen lang een wet,
 
Dat ieder koning na drie jaar
 
Wordt van zijn ambt ontzet,
 
En voor een heidensch afgod dan
 
Als offer wordt geslacht. -
 
Zoodra men onzen vorst Pierrot
 
Die gekke boodschap bracht,
 
Is hij voor 't hem reeds wachtend lot
 
Op 't allerzeerst beducht, -
 
Verlaat hij scepter, kroon en troon
 
En redt zich met de vlucht. -
 
Hij vlucht langs berg en dal, en vindt
 
O, wonder van geluk!
 
Een zeeslang die tot scheepje dient,
 
En voert uit Pietzipuk. -
 
Ziet hier al weer een klaar bewijs,
 
Dat grootheid vaak verdriet
 
En hartzeer, zorg en moeite baart,
 
En anders bijna niet.
[pagina 33]
[p. 33]
 
Na twee jaar zwerven op de zee,
 
Bereikt Pierrot eerst 't strand,
 
En zag zich tot zijn groote vreugd,
 
Weer in zijn vaderland. -
 
Hier trekt hij rond van stad tot stad
 
Met opgeruimd gemoed
 
Zoolang tot hij zijn ouden heer
 
En meester weer ontmoet. -
 
Griet Pongo en heer Pantalon
 
Zijn op het zeerst verrast,
 
Toen ze bezoek ontvangen van
 
Den dood gewaanden gast. -
 
Pierrot nam zeer verstandig nu
 
Het kort en goed besluit:
 
Hun trouw te dienen tot zijn dood;
 
Maar bleef toch de oude guit. -
 
 
 
Leert uit het keven van Pierrot,
 
Dat de onbezonnen dwaas
 
Tot last van de andren steeds verstrek,
 
En, van zich-zelv', helaas!
[pagina 34]
[p. 34]
 


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken