Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ard apart. Ard schrijft over schaatsen (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ard apart. Ard schrijft over schaatsen
Afbeelding van Ard apart. Ard schrijft over schaatsenToon afbeelding van titelpagina van Ard apart. Ard schrijft over schaatsen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.34 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ard apart. Ard schrijft over schaatsen

(1971)–Ard Schenk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Herinneringen aan en opmerkingen over vijf jaar topsport


Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Vallen en opstaan

Oude kreet: met vallen en opstaan leer je. Geldt dat ook voor de schaatssport? In zeker opzicht natuurlijk wel. Wanneer je wel kracht hebt en (nog) geen techniek dan is vallen onvermijdelijk. Techniek is er, behalve om hard te gaan, ook voor om overeind te blijven. Maar laten we uitgaan van een redelijke techniek, de juiste balans en behoorlijk ijs. Ofschoon dat laatste ook nog maar betrekkelijk is, want aan slecht ijs pas je je aan, vermijd je bepaalde risico's, omdat je weet wat wél en niet kan. Althans, dat behoor je te weten:

Goed: kúnnen schaatsen dus, en toch vallen. In mijn carrière ben ik nogal eens gevallen op zeer belangrijke momenten. En niet alleen op de vijfhonderd meter, al ligt daar voor velen de grootste moeilijkheid om overeind te blijven. Vrijwel altijd is het onmogelijk zo'n val te recapituleren en daarbij dan een oorzaak aan te wijzen. ‘Zacht plekje in het ijs’ of ‘vuil op het ijs’ is gauw gezegd en gemakkelijk als verontschuldiging aan te voeren. En zo zijn er nog wel een paar dingen. Maar ik zou er mijn hand niet voor in het vuur durven steken of dat soort verontschuldigingen nu wel allemaal wáár is.

Mijn ervaring is: bijna elke val wordt door eigen onoplettendheid, door eigen schuld dus, veroorzaakt. En dat is dan tegelijk de reden waarom ik voor vallen niet zo bang ben. Heel vaak vroegen ze me: als je nou eens op de sprint bent gevallen, ben je dan bij een volgende wedstrijd niet doodsbang dat je bij de herinnering daaraan wéér zult gaan? Of: krijg je geen angst voor die vijfhonderd meter? Ik kan daar oprecht ‘nee’ op zeggen. Na enig zelfonderzoek kom ik iedere keer, als ik eens onderuit ben gegaan, tot de ontdekking dat het mijn eigen schuld moet zijn geweest en dat het niet nodig was geweest. Als ik nóg scherper was geconcentreerd geweest zou het niet zijn gebeurd. Gevolgtrekking: je moet je iedere keer optimaal trachten te concentreren. En de overtuiging moet in je leven, dat er niets kan gebeuren omdat je het allemaal zelf in de hand hebt. Als je eenmaal op dat punt bent aangeland, dan neemt de zekerheid keer op keer toe,

[pagina 56]
[p. 56]

totdat je bij wijze van spreken muurvast op het ijs staat. Kijk bijvoorbeeld eens naar de echte sprinters, de specialisten. Hoe vaak vallen die? Zelden. Natuurlijk - het kán gebeuren, maar als het eenmaal zover is gekomen, betekent dat in de verste verte niet, dat die mannen een groeiend angstgevoel moeten gaan wegdrukken. Het wordt schouderophalend ‘genomen’: risico van het vak.

Dit wil ik er in ieder geval mee zeggen: angst is bij velen de slechtste raadgever gebleken. Wie zich inlaat met gedachten aan een vorige valpartij is vaak bij voorbaat geklopt, zeker op de sprint, want daar kost elke overdreven voorzichtigheid tienden van seconden. Tegenwoordig is een vijfhonderd meter aan het begin van een toernooi ‘op zeker’ rijden vrijwel niet meer mogelijk. Ontzettend veel stayers, typische lange afstandsrijders van vroeger hebben zich op de sprint geworpen en succes gehad met hun streven die sprint een flink, stuk te verbeteren. Enkele jaren geleden was het nog volmaakt onmogelijk, dat Pfrommer zoals hij dat anno 1971 deed, peinsde over een voorstel aan de schaatsbond om naar het wereldkampioenschap sprint behalve specialisten als Jan Bazen en Marten Hoekstra ook niet-specialisten te sturen zoals bijvoorbeeld Kees Verkerk of Jan Bols. Niet dat zij op dat moment zouden kunnen wedijveren met wereldrecordhouder Hasse Boerjes, of wereldkampioen Moeratow, of König, Suzuki of zelfs maar Erhard Keller, maar wél omdat die vroegere stayers niet zo vreselijk veel zouden verliezen op de sprint en dan in staat waren op de duizend meter die snelheidsspecialisten terug te pakken. Want voor elke ware sprinter is die duizend meter maar al te vaak een verschrikking, en daarvan kan goed geprofiteerd worden.

Omdat vrijwel alle all-rounders de sprint dus goed onder de knie hebben gekregen, mag daarop door de kanshebbers niet meer dan uiterst noodzakelijk is, verloren worden. Dat maakt dan voorzichtigheid uit den boze. ‘Op zeker rijden’ betekent: niet met de maximum-snelheid naar de bocht (en) toegaan, de bocht ‘wijd’ inzetten, dus niet zo snel mogelijk tot heel dicht bij de sneeuwrand komen, omdat je bang bent, dat je er dan aan het einde - door de middelpuntvliedende kracht - uit gaat vliegen. Of omdat je zo vlak langs die sneeuwrand niet meer weg kunt stappen. Dat alles kost snelheid en vooral meters die niet bij je denkbeeldige baan van start tot finish behoren. Vaak, bovendien, helpt dat voorzichtige je niet eens, want als je tóch moet corrigeren dan is met die snelheid het riscio van

[pagina 57]
[p. 57]

vallen in ieder geval in hoge mate aanwezig. Een lichte verstoring van het ritme is, als je zo hard gaat, bijna altijd inleiding tot een val. Alleen de ware acrobaten van de korte afstand blijven nog wel eens overeind, zelfs als ze met hun hand éven een steuntje op het ijs hebben gezocht. Maar hun tijd is meteen een stuk minder scherp, want álles telt op de sprint. De basis van de geslaagde sprint ligt in de kunst een hoog bewegingstempo te onderhouden, daarbij de balans goed te handhaven en zo ‘zuinig’ te rijden als maar door je techniek wordt veroorloofd. Maar dat alles is nog niet voldoende als je er niet van overtuigd bent dat je niet zult vallen, want die gedachte verstoort weer veel dingen in wat bij wijze van spreken één vloeiende beweging moet zijn. Het heeft dan ook geen zin om te lamenteren over een valpartij. Toen ik in Lahti bij het Europees kampioenschap in die bittere Finse kou op de vijfhonderd meter onderuit ging, kon ik alleen maar zeggen: jammer, eigen schuld. Toen waren er overigens al velen, die vaststelden dat het wel aan het ijs gelegen zou hebben. Er werden stellingen opgehangen als: dat ijs is bij deze vorst (tegen de dertig graden) zó keihard, dat een lange, zware rijder als Schenk met die massa zijn gewicht tegen krijgt als hij te ver helt in de bocht. Een lange zin vol onzin. Hard of zacht ijs: je techniek moet je in staat stellen om overeind te blijven, en niets anders. Er wordt veel onzin over het ijs verteld. Iedereen komt bij opeens tegenvallende prestaties snel aansjouwen met een veroordeling van het ijs, zonder dat daarbij in aanmerking wordt genomen, dat een rijder er heel veel zélf aan kan doen als de kwaliteit van de baan niet de beste is. Zo bestaan er veel zogenaamde ‘waarheden’ over het rijden op ‘zacht’ ijs. Een zware rijder zou dan al meteen in het nadeel zijn. Ik wil niet beweren, dat het helemaal niet het geval is, maar als een rijder werkelijk veel slechter vooruit komt dan normaal omdat hij zo fors is gebouwd, wel dan is het ijs van een zeer slechte kwaliteit - dan IS het bijna geen ijs meer, maar echte ‘pap’. Toegegeven: de handicap kan bestaan. Maar er moet veel gebeuren wil ze werkelijk doorslaggevend zijn voordat de rijder er alles aan heeft gedaan om die moeilijkheid te overwinnen.

Ook hier geldt namelijk weer, dat je je techniek moet aanpassen aan de omstandigheden. Je slag verlengen of verkorten, bijvoorbeeld, is een eerste vereiste om te profiteren van of te vechten tegen goed of slecht ijs.

Natuurlijk: er is gewoon een reden beschikbaar om tegenvallende prestaties te verklaren aan de hand van weer of ijs. Maar vergeet niet,

[pagina 58]
[p. 58]

dat de omstandigheden zo vaak voor iedereen gelijk zijn. Harde wind is voor lange mensen niet meer of minder funest dan voor de kleine. Die vraag werd mij ook gesteld na het Heerenveense kampioenschap. Maar een eenvoudige vergelijking leert toch, dat als je meer massa tegen de wind in moet duwen, je diezelfde massa weer meer méé krijgt als je voor de wind gaat? Er zijn uiteraard grote verschillen in de kwaliteit van het ijs op de verschillende banen. Daarvoor bestaan allerlei natuurkundige verklaringen, maar ook op dat punt wordt soms veel te ver gezocht. Davos heeft geen ‘wonderijs’ (al is de kwaliteit uitstekend), maar Davos ligt nu eenmaal wonderbaarlijk mooi. Het zijn de omstandigheden die de droomtijden daar in de hand werken: de kracht van de zon, die op het juiste moment de toplaag van het ijs zo glijdend maakt. Het feit, dat op dat ogenblik de wind niet of nauwelijks merkbaar is. De hoogte van Davos, die ijlere lucht met zich brengt en dat betekent dan minder weerstand. Natuurlijk moet de ijsbaan mooi, vlak en goed onderhouden zijn, door deskundige mensen. Dat is die van Hamar ook, schitterend zelfs. Maar hoe mooi het weer in dat Noorse schaatscentrum ook zou wezen, ik zou er nooit onder de twee minuten op de vijftienhonderd meter hebben kunnen rijden met dezelfde conditie en instelling als ik op dat moment in Davos had. Laten we dus voorzichtig zijn met vaststellen van dingen als ‘hij had zijn lichaamsbouw voor dat ijs tégen’. Veel meer dan de leek denkt zijn de omstandigheden voor iedereen gelijk. Als die omstandigheden dan maar constant dezelfde zijn. Een voorbeeld van de verschillen die fnuikend kunnen werken is natuurlijk het Europees kampioenschap in Inzell geweest. In de late zaterdagmiddag sloeg daar het weer opeens om zonder dat de ijsmakers er op reageerden. Neerslag zette zich op het ijs vast en op een gegeven moment was de baan ‘schuurpapier’. Kijk, dán is er niet meer normaal te rijden. Het verschil tussen de baan voor het eerste en die voor het tiende paar was zó groot, dat het met geen enkele krachtsinspanning of verandering van techniek meer was te overbruggen. Kees Verkerk verloor er een Europese titel door, want wat de kleine man wérkelijk kon tijdens dat weekeinde bleek de volgende dag, toen hij dat wonderbaarlijke wereldrecord op de tien kilometer neerzette. Iets anders was het evenwel een paar weken later, in Deventer. Toen, op het moment dat Kees nog altijd de kans had om via een overwinning op de tien kilometer de wereldtitel te pakken, kwam er een fikse sneeuwbui neer. Zoiets verandert de omstandig-

[pagina 59]
[p. 59]

heden ook. Maar je hoefde de schuld niet op de sneeuw te schuiven en op het daarvoor verslechterende ijs. Want Dag Fornaess krabbelde er wél behoorlijk doorheen, en Per Willy Guttormsen ook. Ze pasten hun techniek wat aan de omstandigheden aan, maar bovenal: ze lieten hun moreel niet beïnvloeden door de minder plezierige omstandigheden. Zoals ook Jan Bols er het uiterste uit kon halen omdat hij dat nou eenmaal wilde. Ik bedoel maar: zeg niet te snel, dat het weer of het ijs ergens de schuld van zijn.

Zeg ook niet te gauw, dat domme pech een val heeft veroorzaakt en dat daarmee een toernooi meteen naar de knoppen ging. Pleeg eerst een fiks zelfonderzoek, ontdek dat je toch te achteloos bent geweest en neem je voor die stommiteit zo snel mogelijk te vergeten. Het móet trouwens wel. Want bij de topsport horen geen al te snel beschuldigend uitgestoken vingers naar dingen waar je niks aan kon doen. Zo kan ik dat wel stellen, omdat ik me er zelf aan schuldig maakte voor de werkelijke hoogtepunten in mijn carrière kwamen.

Ja, dat ‘vallen en opstaan’ kan ook in andere zin worden gebezigd. Op het morele vlak. Ten opzichte van de mentaliteit. Ook op dat punt ben ik namelijk met vallen en opstaan een stuk wijzer geworden. Dat kan ook niet anders, want hoe zou mijn schaatsloopbaan zulke grillige lijnen kunnen vertonen als ik elk jaar met dezelfde instelling en dezelfde voornemens, met dezelfde voorbereidingen het seizoen tegemoet was getreden? Als ik in 1966 Europees kampioen kon worden, waarom duurde het dan tot 1970 voor ik het weer opnieuw werd? Ook een kwestie van vallen en opstaan en vooral van léren van die valpartijen. Op dezelfde manier nuchter leren terugkijken op de dingen, die je ergens verkeerd moet hebben gedaan. Natuurlijk, er zijn omstandigheden van buitenaf geweest, die soms dat falen hebben beïnvloed. Maar ik moet lang zoeken om ze te kunnen aanwijzen als zaken waaraan ik wérkelijk niets kon doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken