Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De andere namen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De andere namen
Afbeelding van De andere namenToon afbeelding van titelpagina van De andere namen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (102.25 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De andere namen

(1974)–Bert Schierbeek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

[XIV]

 
ik reed met een vriend in een koetsje
 
tussen mijn vriend en mij een meisje
 
dit meisje was een licht meisje
 
dit meisje heette Maria Gracia
 
en zij was licht
 
en terwijl wij reden liep een andere vrouw voorbij
 
zij zoogde haar kind op straat
 
zij liet open en bloot wat de borsten te geven hadden
 
en daarna sprak ons toe onder de zon een man door een gummie slang
 
een roggelend geluid uit een gat bij de adamsappel
 
hij zag in het meisje geen licht
 
zijn appel was weg
 
en zijn stem was een gezwel uit een geluidsgat
 
in de kanker
 
dit is atomisch tourisme dat ik bedrijf
 
met een klein mooi slecht meisje in een koetsje
 
wij zijn gefotografeerd
 
mijn vriend het meisje en ik drie keer
 
toen zijn we een kerk binnen gegaan de Porte de la Macarena
 
en wij zagen een gouden maagd
 
Virgen de la Esperanza
 
mijn vriend Maria Gracia en ik
 
de vrouw die de sleutels der kerk droeg was zwart
 
de minachting voor Maria Gracia was groot
 
De Gouden Maagd glimlachte hoog boven het altaar
 
Maria Gracia knielde voor de Maagd
 
dit volk weet te knielen voor het goud dat de kerk uit zijn mond trok
 
ik ben arm zei Maria
 
mijn lichaam verhoudt zich tot de mannen
 
in mijn mond heb ik een stiftand van goud
 
met de eeuwige wortel der dingen
 
op straat
 
in een draaiorgel
 
een draaiende rol op straat met spijkers die de noten geluid prikken
 
de feiten hebben veel argument gekregen
 
ik hang als een verlichte tent in de lucht
 
ik reed met een vriend en een licht meisje over de Paseo de las Delicias
[pagina 132]
[p. 132]
 
een mooie wolk per seconde
 
ik liet variaties los
 
een fijne figuur binnen een voorstelling
 
de vier en twintig provincies van dit land in één gebouw
 
ik richtte een tentoonstelling op
 
trok mij terug in mijn embryo
 
mijn huis is overvol
 
op de plaatjes boven het orgel stond iets van god
 
de bank heet Espirito Santo de Heilige Geest in de kassa
 
ik ben overcompleet
 
de hele wereld loopt in mij rond en trapt de berm plat
 
te begrijpen wat een huis is
 
het beeld
 
wie god is?
 
een vrouw?
 
wat niet verder kunnen is
 
wat het gevaar is dat gewoonte werd
 
een schoot vol zekerheden?
 
we zagen ook een zuil in een moskee
 
mijn vriend Maria Gracia en ik
 
de zuil verkrabt door de nagels der ellende
 
het mozaik op de vloeren was verdwenen
 
de christenen met grove schoenen hebben het versleten
 
zij bouwden hun kerk in de moskee
 
een moskee is een bos dat buiten staat met een open poort naar Mekka
 
betreden met blote voeten
 
bidden tot allah tussen de palmen
 
de christenen versleten het mozaik en plakten de moskee dicht tot kerk
 
de weg tot de wereld dicht
 
en de kerk dicht voor de wereld
 
Maria Gracia had lange wimpers boven grote bruine ogen
 
haar lichaam was een altaar
 
een priester liep voorbij met goud in de mond
 
de nostalgie van zwarte aarde roerde haar stem
 
ik had een licht jasje aan
 
ik liep zeven keer om haar heen en groette de maagd
 
ik was het schip van een kerk
[pagina 133]
[p. 133]
 
en het bos van een moskee
 
mythologieën wandelden op en af langs de muren
 
dit is een eeuwige stad
 
het meisje vroeg om een bloem
 
zij kreeg twee van mijn vriend en van mij
 
 
 
ik schrijf een teeltpamflet vol paniek en teerhartig tergen omdat de tegenoverplaatsingen binnen de eeuwige steden in mij blijven al laat ik alle sproeiwagens los vul ik alle spijskaarten in en drink ik alle dranken uit de loodlijnen der kosmos tot zij komen in mijn maag tot een feest van steengroeven en tabernakels waar alle codes en telegramadressen gewijzigd worden en ik een geheel nieuwe stelkunde beoefen vol staatsgrepen en spuwbakken en zware loonarbeid verricht binnen de kosthuizen die van lieverlede in mij gaan logeeren en patent aanvragen maar mij meer en meer de pokken aandoen waar de goudwinningen der genezing geen plaats kunnen vinden als stamgast maar bolwerken oprichten en bouwgronden moeten openen voor hun vegetaties en gaan bottelen nieuwe dranken en standrechten om mij tot telganger der aarde te maken en tot stamboom van de lid- en deelwoorden die Maria Gracia zo sierlijk sprak met haar vingers aan mijn lichaam een mooie oude gravure geheel naturalistisch van de sprokkelaars in een eindeloos bos vol dwangarbeid en paradijzen en pandjeshuizen en paleizen en pakhuizen met hijsbalken en touwen om te binden binnen het geraamte de botten van een mens een lichaam vol pantser en genade roepend en panorama gevend zo indigo vol zwarte griek en dolle romein en pantoffelrassen waarin de lijdende voorwerpen worden neergesmeten als vuile onbewoonbare wereldbedden die spijkervast in de klaagmuur zijn geklonken en waarin iedere week een andere favoriet ligt zoals de sultans die hadden om de moskee van hun lichaam gevuld te houden en vol gebed en schone witte lakens
 
moeten de letteren dit dragen?
 
 
 
dat Sevilla werd gesticht door Hercules, ommuurd door Julius Cesar en dat de
 
vandalen in het wonder woonden
 
dat is te horen in de stem der levende krekels uit de muren der oude paleizen
 
en huizen waar Pedro el Cruel het bloed uitzoog
 
dat is de geverfde nagel van Maria Gracia
[pagina 134]
[p. 134]
 
ik houd handgelden op om dit alles te vatten binnen een raam en ik heb het raam in mijn handen en mijn handen zien mij aan en ik het raam er uitneem en uitleg over het uitzicht en een ordening zie voltrekken diep vanonder het raam en uit mijn huid die een wezen offert aan een zicht zo groot op wat is dat alles een plaats vindt en de variaties daarop als een Bach uit Leipzig de Thomascantor die de kathedrale muziek schreef en het orgel opzette over de wereld en zijn stem uitbreidde tot grootvisier van wat is en koningen bewoog de regeringsfluit neer te leggen en op te staan en te groeten de man met een vizier zo groot en open dat heel het land in zijn ogen te lezen was vol perspectieven die geen regering kan kennen en waarvoor de koning in ontroering onmacht boog zo zal de aarde buigen onder wat zij op zich zelf kan zien door dit raam!
 
en wat er kraakt in de voegen
 
en wat nieuw gevoegd moet worden
 
en de rhythmiek die verwaarloosd werd
 
en de vergeten modulaties binnen het menselijk mogelijke
 
en de melodische kanten der prosodieën
 
en de fuga in het lijf van een mens de beheersing der vlucht
 
zo zal de aarde buigen in de nieuwe beheersing der dingen wat is
 
zo zal de wereld een nieuwe compositie krijgen uit de hand van wie is
 
een grenzeloos vandaag in het orgel het heidegger hart
 
dat alles heeft
 
dat is
 
 
 
dat ik nu loop in dichte subtropische regens die zacht dalen op de tafels der geprezenen en hoog de deuren van het essentiële openen alles wat rond gaat in mooi vlees op straat temidden der bultenaren en de generaalsaap die parades afneemt met een bankbiljetten pak aan vol ruilmiddel en dat zo op de terrassen van dit leven waar de handleidingen voor grensdocumenten en het verkeer naar buiten verhandeld worden binnen te veel gelengde groepsverbanden die de geneeskundige verklaringen onderhevig op het gelaat hebben liggen en de oren afdoen midden op straat en meegeven aan een kreupele postbeambte om te bezorgen bij de geliefde die alleen ligt te fluisteren in haar schone bed waarop het tijdelijk siësterend gesloten staat op een bordje achter de tralies morales met triple fuga's in het bloed en een wonderbaarlijke inventie in de ogen waar de regen de wijsheid brengt en de vruchtbaarheid van onmetelijke oerwouden woekerend met dichte moerasdampen en de sprong naar een wereldpaspoort niet meer te houden
[pagina 135]
[p. 135]
 
deze geliefden houden haar identiteitsbewijzen gereed en de werkzaamheid
 
van het waardigheidsdiploma met de collectieve lijst van al wat zij vermogen
 
alles binnen de ogen
 
ook het wezen der geslachte vrouwen met ingebouwde kasteeltjes vol lichttorens
 
en Mariahoeken
 
en nummerbewijzen
 
en zonder zijspan
 
en departementaal zo nodig
 
en ontheffingen der vervaldata voor wegbegeerders
 
dit alles deugdelijk gezuiverd
 
en een veld van grijze martelaren marscheert langzaam de wijken open met de gedempte trom van alle heiligen geroerd in de handen en zij gaan een lange weg beginnen binnen een nieuw geluid van de draagbare antennes in het oor mij
 
want waarlijk deze wereld moet een nieuwe taal leren om zich zelf te verstaan en door de onmachtingen heen die Hölderlin in zijn geestenweb had gesloten om tot het woord der openbaring te komen van wat er omgaat binnen de huizen van dit heelal waarvan ook de guitarist Albaicin mij speelde in het Hotel Californie in Granada vol fijne variatiekunst en modulatie in al de vingers van zijn lichaam en een gesloten oog binnen de klaarheid der abstracte schijnselen even boven het bereik der verbeelding en zonder gespecialiseerde vorm van vastheid een volslagen surrealistische kliniek en geestsnijderij binnen nauwelijks draagbare naturalistische details met profeten langs de kant die de waarschuwende woorden verheffen in de gesticulaties der wanhopige armen
 
omdat zij weten wij staan voor niets
 
omdat zij weten dit niets staat in ons
 
omdat zij niet willen dit weten van het niets
 
omdat zij met het woord dit niets de deur willen sluiten
 
tot tombe
 
tot versiersel van een graf
 
tot het slechte gebit beter dan tandeloos
 
tot het graf van Columbus dat ik zag gedragen door stoere krijgshaftige verbeeldingsmaagden
 
een gesloten kist met door elkaar gevallen beenderen
 
in een donkere kathedraal van verkochten
 
om binnen dit niets de hamers te heffen en histories te vernielen en de brand
[pagina 136]
[p. 136]
 
te steken in al de verrotte lijven en naar de zon te gooien
 
binnen het veel te veel document
 
binnen het lied van wat aanwezig is
 
en de woeste wijndrinker die in mij woont en de vrouwen een mooi woord
 
meegeeft in het vlees
 
zo van de tong
 
voor niets
 
in het lichaam
 
voor de woekering
 
en het zijnsgeflikker
 
op de gedekte tafels van sommige gezichten
 
vol internationaal
 
het spermadoek uithangen
 
de examenkaarten invullen
 
en te weten hoe te handelen
 
binnen een proefrit
 
van de veiling zijn
 
o gave agave
 
op de berm van een stoffige weg naar iets anders
 
zo te zijn met de doorn in het oog en te prikken door de huid van alle commandos en weerberichten en kleine verknoeiingen heen tot onmeetbare eenheid
 
van alles
 
met een ingebouwde moeder
 
en een uitstekende vader
 
en ergens een god op een graf
 
te lachen
 
wandelen met de kinderen der parken
 
aan de hand van enkele oude gebouwen
 
en liggen in de historische slaap der straatstenen van zéér oude steden
 
om zo de weg te gaan binnen eb en vloed van komen en gaan van nabij en veraf van in alles zijn en meegeven en aanhalen en uitleggen en tot zich innemen en weer wegzetten om later op te halen herkend en nieuw en vol reminiscentie een rijpe vrucht binnen
 
de weg vice versa
 
een religieus leven leiden
 
dat het waar mocht zijn dat zij terug mocht keren fluisterde de man en dat zij ook in de dingen woont en het oog heeft nog in mijn hart
[pagina 137]
[p. 137]
 
want wij zijn lang uit elkaar geweest en er zijn veel tijdelijke gebeurtenissen die over al de kleden hebben uitgehangen maar misschien zal de mot der eeuwigheid die langzaam maar grondig werk verricht het weefsel wederom hebben opengevreten tot het plan binnen schering en inslag waardoor wij elkaar beter zullen zien dan in onze eerdere aanwezigheid
 
dit is een nostalgie die in mij bedreven wordt
 
maar ook het mes waarmee ik dreig
 
er zijn weinig ankers zo groot als het schip dat zij ankert
 
en de bullepees der gevulde straten in mij
 
er gaan elkaar veel voorbij die voorbestemd waren tot elkaar
 
in de slokdarm van het woord
 
de steeg met een deksel dat niet open wil
 
om de vloek van dit schreeuwen ellende dit lichaam mij uit te doen
 
en de ziel te verknoeien tot gootsteen
 
en steen van god
 
een beeld vol kosmische standen
 
hoe kan ik het rijstpapleren hart der geliefde beschrijven
 
het hoorngeschal binnen haar huid
 
de open trompet van haar lichaam
 
de vertakkingen binnen haar bloedsomloop
 
het kerkelijk zwijgen der borsten
 
en de papavers der ogen vol vergif
 
o geef mij de dieren die haar rug bewonen
 
en wat huist in het raadsel der navel
 
wat de benen ongezien vrijgeven
 
de stille woestijngang van sierlijke voeten
 
de besnijdenissen binnen de zieltuinen
 
en haar vingers vol ringen
 
die ik gaf zonder weet van wat volgde
 
de opstand binnen de binding
 
de klank der embryonale hamers in haar mond
 
haar minosotaure oren vol doolhof
 
het geheimzinnig Creta in de greep van haar handen
 
de duistere Ofririvier vol wonderwateren
 
de opslagen aurora binnen haar tierende feesttenten
 
de rode gronden onder haar spoorslagse voeten
 
het buitengewoon plaveisel binnen de gang der wervels
[pagina 138]
[p. 138]
 
de wens om in te lopen
 
een arkade zuiver sierlijk antiek
 
de zwarte taal der bewegingen tegen een heldere lucht
 
de fatamorgana van haar wezen in de harten der anderen
 
op grote afstand
 
zoals zij nu staat van mij
 
de rivier
 
die de Ofri heet
 
mij het leven aan- en uittrekt
 
als een casino vol roulettes
 
waar mijn hart de speler de fiche de croupier en de tafel is
 
en het zweet der verliezende voeten
 
wat daar draait een epileptisch gat in mijn lichaam
 
zoals Dostojewski stond aan de tafel
 
in de golfslag der zee tegen een heilloze kust
 
niet te naderen want de vuurtorens bundelden het gevaar tot licht
 
is dit de weg tot het hart der geliefde?
 
waar het oog van overloopt
 
nachten vol kuisheid mij bewonen
 
zo ik ben en teken in het priesterlijk gewaad
 
want de maagd is machtig
 
de rivier die mij stroomt zonder genade
 
de Ofri
 
ik stop haar in een boek en laat haar iedereen zien en ook de weg die zij breekt
 
door mijn landschap
 
die zij geeft zegt de echo mijn ik
 
een weg van zaligheden vol manzanilla's en katafalken
 
en nieuwe stadswijken
 
die zich van het oude ontdoen en naast de bedding treden en groeien
 
maar de stroom gaat verder
 
de voltages rijzen per seconde
 
tot de hand de rotsen splijt die de afstand maken
 
dit is het inéénslaan
 
de letter alleen achter alles
 
en dan zet ik mij een eiland op
 
en een namiddag in mijn ogen
 
en ik restaureer enkele onderdelen van het uurwerk
[pagina 139]
[p. 139]
 
geef ondertussen een woordenboek uit
 
leg lage bestratingen aan langs milde kusten
 
plaats hier en daar een uitzicht
 
soms een scherm voor het gelaat van een ander
 
spreek enkele uren met oude goden
 
stof het strand af om een monnik langs te laten
 
vloek de wereld van de kaart af
 
zit in een café en praat met de mensen en drink hun ogen
 
sommige heren zijn nooit aanwezig
 
meisjes herkennen mijn jasje en bieden een bloem aan voor geld
 
mijn vriend drinkt soms wijn met mij
 
dat staat alles één ogenblik helemaal stil
 
alle landen komen samen op één punt binnen één vlag
 
de top is een vulkaan
 
daartegen mijn huis
 
in mijn huis het beeld
 
dit beeld ben ik
 
waardoor de Ofri stroomt
 
zij heeft versnellingen en verval
 
zij staat soms droog in dreigende bedding
 
zij vernielt banjirmatig de weg en de brug
 
zij is er nooit bij
 
zij doet het zelf
 
zij is enkel stroom
 
de vorm is een vloeistof van toverkleur
 
de echo van haar stem een baldadige cocktail
 
zij houdt het zenith in de blote hand
 
het brandpunt van mijn hart
 
waar het lichaam in ligt
 
en de laan uitloopt op heuvels
 
binnen de heuvels daaronder een grot van blauw marmer
 
dooraderd met roode gestorvenen
 
een enkele toren verheft zich
 
de hoofdpoort zegt een heilig lied tegen een wenteltrap van geest
 
een eenvoudig schip vaart rond met zeven roeiers
 
ik odysseer langs alles wat aanwezig is en neem het in mijn hoofdtuig op
 
ik ben geheel hadji en de kaaaba ligt onder zwarte doeken
[pagina 140]
[p. 140]
 
haar heiligheid is haar bedektheid
 
zo zegt de pelgrim
 
en Nebukadnezar vindt hier zijn hangende tuinen terug
 
en Babylon zijn spraakverwarring van gouden kalveren
 
en Hades heeft zijn rivier als vroeger
 
de Lethe de Ofri het gat in de tijd
 
zwart en zwaar in mij door het mooie weer van mijn darmklimaat
 
Endel en Zwendel wonen samen in één cel onder de geesttrap
 
grappenmakers der duisternis met oog- en narkleppen
 
de heilige Antonius vindt zijn beproeving in mijn woestijn
 
de dieren zijn ongelukkig want zij kregen een geweten
 
verder is er nog het oponthoud in mallorcastijl
 
en de gouden bies van een generaalspet uit zestienhonderd
 
een casco eigenlijk de klep werd bijgeplakt in negentienhonderd en zo veel
 
zo stroomt mij de Ofri maar door de dingen en de aanwezigheid
 
dit zijn

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken