Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De derde persoon (1955)

Informatie terzijde

Titelpagina van De derde persoon
Afbeelding van De derde persoonToon afbeelding van titelpagina van De derde persoon

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.12 MB)

Scans (94.05 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lucebert



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De derde persoon

(1955)–Bert Schierbeek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 6]
[p. 6]

[De derde persoon]

 
tegen de aarde staan de geliefden in de dalende nachtweer van de prae-
 
historische spraak van hun lichaam met de aanschouwelijk bewegende kunst
 
die de grond der dingen de schubben verleent en het menselijk misoog
 
de bloedwanden toont van de lijfelijke vervulling der tijden waarin de
 
vegetale dramahand van de liefde toeslaat weer en weerom
 
dit tussen de dieren, liefste
 
mijn mond is nacht en bewogen
 
in mijn schommel vol blindlicht, liefste
 
mijn vingers vol kunstschrift
 
ik heb je gewacht
 
ik heb je gedacht
 
vol overstroming in de aantrek, liefste
 
te licht dit
 
daar is het huis
 
dit is de adem
 
te bewonen, liefste
 
het spel
 
met de schrijvende taal van de knieen in het overal openmelijf van de liefde
 
gaat het beeld van het schip op aarde de godhele weg teheen en terug
 
in de tuba de toon en de balken in het offer het merg en de schede vol
 
tempel tehuis en roerende kus van de voorouderlijke lippen der fronsende
 
voorhoofdswateren en reusachtige schaduw in het ballende juk van hun
 
handen de hoofden gesteund tot elkaar erover de ogen vol voeten en
 
zaal gehurkt in het schip van hun land met de rokende pijp van de vader-
 
gedachten in de schreeuw van het eeuwige kleed van de moeder
 
de ouders ze zijn te zwart, liefste
 
zij baden paneel in het donker
 
wij tot in de dag en de nacht, liefste
 
zij lagen als wij in de lijn die luistert
 
zo de koning de mantel deed, liefste
 
zij vreesden de stap van de naaste
[pagina 7]
[p. 7]
 
zo gaan de mantels open van geslacht naar geslacht tot de bevende inzang
 
der tijden voorwerelds acuut met de vrees in de huid van het voorhoofd
 
rechtop de legers van bloed
 
dit is de aan- en invang van de verborgen altaren zo zij staan in de plaats
 
waar het hoofd der dingen uitgeschud tot rite de bellen met de schalen
 
opzet vol dampend oog-vermogen en worden rondgedragen tussen mensen
 
en dieren door de volkstellingen heen van geluk en erbarmen bijeen tot
 
teken van de inname der onwetende leden die het lichaam zijn offer doen
 
en de op- en instand der opengeslagen doeken ontdekkende de ruimten vol
 
voorganger en gewas
 
vol versiering en tijd, liefste
 
boven de wind als een eiland
 
om en om, liefste
 
de man moet de moeder verplanten
 
zo wordt de zuidmuur vrucht, liefste
 
een nis vol liefde
 
het warme werk van de aarde staat caesar blind in de heilige visitatie die
 
zag de boer die zocht al drie dagen naar zijn os en hem vond met de poten
 
verward gebogen ter neer in een sloot een witte maagd tussen de ruimte
 
der horens in de ceramische vreugde van haar gelaat het verblindende licht
 
dat de dode os deed opstaan en gaan door de barre bagdad van tijden
 
vol onderzeeboomgezang en overschrijding van grenzen en lezen in dode
 
goede oren de zegelcylinder met de mensfiguren die staan in liefde
 
tegen de wereld
 
je handen zijn zachte haren, liefste
 
je lichaam mijn grondslag, liefste
 
je noemt mij de naam, liefste
 
het lichtvlak je ogen
 
je plantgang, liefste
 
soemerische stem vol granaat
 
de beker van sasa, liefste
[pagina 8]
[p. 8]
 
de negers mordido
 
de genade der heuvels
 
de verheven
 
de gloeiende kronen, liefste
 
met de dolk van de vader, ik zie
 
aan de poort van de moeder ik O
 
de blind vol van amen
 
je help mij
 
mijn schelp mij toch je weet nog je kent van de bol van de zijde is
 
open mij zij liefste niet een eiland vol stenen liefste ik jou te boten
 
mij van tichel de zwak hier ook jij dat is ik me de bouw en het
 
stof je binnen mij diep waar het woont de kwadraat mij zomaar de
 
koper me laa niet te plein me zo ik teneer ik o die me staat in
 
me gras de bedekking die doe je zo lek zo verdiep en ik kijk en
 
ik heet je de hand en het lieve je hoofd en het oor en je adem
 
ik adem en je rond om de kin wit en zo hard wel als marmer de bol
 
van mijn zijde is open en woon maar en uit en laat me niet zoals
 
de vrouwen zijn straks als je weg bent alleen in de huid vol kou en
 
kom en wees en ik gil en ik dwaal met mijn vingers je teken van
 
weerskanten je hoofd een licht om omdat ik je hou van je hou hoor
 
me stem van je hou en je houden en altijd liefste me nacht
 
vol geluid van jou
 
zo gaan de dieren heen over de heuvelen van hun warme gelaten met de
 
dans van de rokende keelklank uit de wegen verleden in de wacht aan de
 
glans van de talen koorts met de dagvaar en nachtdaad voor de lijdende
 
vreugde de lippen beplant met de therm en de stabat o mater en de grote
 
manskop en face in dit mardoek verhaal verschrikkelijk dat het gat brandt
 
wat uit is en in en onder het dak van de navel der wereld met de levende
 
speelplaat vol cantus firmus waarin de godverlaten aarddragers schreeuwen
 
om hulp in de hijgende tribuut der brengende vrouwen om de houweelde
 
de cyther te doen van de brandende baan der open monden
[pagina 9]
[p. 9]
 
want: in de mens staat de grot
 
de levende grot in de mens is god
 
de mens gaat rechtop
 
met de kop in de aarde zegt hij de tijd uit
 
hij zegt:
 
dit zeggen zie wit zijn mijn legers
 
en wit is dit slachtveld
 
mijn hoofd is het moederhoofd
 
de dekplaat van god
 
het aaneensluitend ornament
 
wat het gaat is werkelijkheid
 
in poging geiametrica
 
vol fabel
 
zo de hond van de straat de weg afloopt met de bomen zijn neus
 
en de hondsboom kent zijn rijk
 
en ook de moeder der dieren gaat rond en inspecteert de ruiven
 
en vult wat leeg en herkauwt waar vol is
 
en onder de hemel onmetelijk staan in getal de runderen de mensen en
 
dingen en tellen zich af
 
in de aanvang
 
en over de wateren hangt alles wat leeft in een diepe adem
 
en rimpelt de wereld
 
wat om en opkomt in de demonische voorraadkamers en graanhuizen vol
 
groeiend reflex uit de levende longen die liggen over de huid der mensen
 
en de zuurstof bewaren binnen de warme vacht van een schaap van de koe
 
die kalft de ster die valt en de weg wijst de badende olifant der rivieren
 
en de mensen die staan geleund tegen de draaiende aarde
 
o fabel mij, liefste
 
maak mij verhaal in je hand
 
parabel de ring mij mijn liefste
 
gedenk de dieren en geef mij de abacus
[pagina 10]
[p. 10]
 
mij de dorische
 
de gebogen
 
de gedrongen berichten mij liefste
 
in het huis mijn mond van de nacht
 
hier is te eten
 
zij doen de deuren een werelddeel open
 
dit wordt gezongen uit een ander klimaat
 
om in te wonen, liefste?
 
een beslagen plaat vol leugens, liefste?
 
hier is te drinken
 
de voorgeslachten liggen met elkaar over de drempel liefste
 
dit is de voeding de appel mijn handen
 
de dag legt grauw om hun mond zij kussen de dood kind
 
mijn vorm is hoofdkussen liefste
 
de weren kind wij moeten weren
 
in je armen ik, liefste
 
de wereld krijgt vorm onder de stap der voeten
 
mij de oo ik jou, liefste
 
ze komen ons halen kind
 
zo liggen in de lage ademgangen tussen de geheime binnenplaatsen in de
 
decoratieve spelen der kinderen de ouders overhoop van geslacht op
 
geslacht binnen de gebedsringen vol figuurlijke voorangst met rode pâte
 
in het bloed gestreept tot geweten en omgang tot de medogenloze tronen
 
die de gebarende zuil in de lijven dringt en de ziel tot de naaktheid legt
 
met een schaamkleed omhult tot de analoge tekenen der ogen
 
 
 
zo in de clitore spelen de lippen de gang gaan door de belemmering der
 
hoofdhuiden en hartputten heen tot de kliertaal om de lichamen der liefde
 
de vrijheid zet van zelfstandig voorstel en boomaarden jubel om de
 
verleding van dit innerlijk dat zicht geeft en doorgang en de voor en
 
nakomsten niet vreest uit de stofdelen lijnen der gewonde gezichten
[pagina 11]
[p. 11]
 
dicht op elkaar gamisch bewogen over de kim en de strekkende krimp der
 
bewogen kamers van binnen
 
zo gehoord liefste
 
dat zij alleen staat een steltlopers horde vol zwart aan de grens van
 
dit rijk dat zich denkt uit de wegen begaanbaar in de mythe der slaap-
 
beenderen daad met de doorzichtige zenuwwakken vol barende krans en
 
beeld de structuren adel van het lichaam dat de ridder de graal
 
en de kandelaar is
 
zo de daad, liefste
 
in de slinger mijn lichaam, liefste
 
mijn gelaat vol lam, liefste
 
in de ana de kata de basis, liefste
 
in het hol van de wind, liefste
 
mijn vleesetend orgel, liefste
 
en de schutbladen gaan staan tegen de eigen verschaling en in tepelvaste
 
tastbaarheden en de uterale nachtdaden zo soma in de gravure himalaya
 
van dit hoofdmoment waarop de stenen bekers geplaatst worden en
 
het slagwerk aangebracht en de alvrouw de vuurmakers ronddeelt aan
 
allen van de stam en met zenuwrijk klei haar woorden op de woningen
 
boetseert en haar kleed maakt tot waterloop aan de saharische randen der
 
harten met een voluminale regen uit haar ogen het ei rond deelt voor de
 
praaiende zaadzang vol kudde en milder bestand in de vallende bodem
 
van dag
 
men zegt:
 
het undur meer ligt droog van ontbossing
 
het hydrologisch regiem doodt de vis der bevolking
 
op de chinese aarde sterven de mensen
 
de wereldschalen staan hongerend op in de keel van de hemel
 
het land legt vijandig de rug op de weerkaart
 
de aarde staat bloot en alleen
 
allen vragen om voedsel
[pagina 12]
[p. 12]
 
in de veelvoud van de aanvang
 
in de wildstand revolte
 
de acte van daad
 
totterdood zegt men
 
je bent me de trein de reis en een ver land, liefste
 
corrups me de ding en de daal, liefste
 
de wereldmeren leggen savanna heilige rust in de oceanische standen der
 
vochtige wouden en spreken met het grondwater over het werk van
 
de menselijke afzet die de oogsten in portieken vol intense cultivaties
 
en velden vrucht voor het oog in dit olijfbomenweezijn der duistere klank
 
uit de vlakten van de landhongerige lijven der schepelingen die zijn
 
die zij kussen en aanspoelen op het netvlies der verloren gebieden diep
 
gekweekt onder de opperste spiegels in de weefselgetouwen der verzonken
 
aarde ontrefbaar heel in de grondstof der voortdurende beweging
 
liefste dit wonen is een huis vol mensen en letterlijk waar
 
dit zijn onze handen en dit is de toename
 
wij zijn niet alleen
 
ik ben koning en dienaar
 
en het offerdier nadert
 
in die tijd stond maomi over de vlakte te kijken en liet de vogel op
 
die de droogte van het land zou uitroeien tot de regen kwam en de
 
aarde de commentaren vruchtbaarheid zou schrijven waarop het volk
 
wachtte liggend gadeslaand de daad van de vogel die wit van
 
erosie het huis van armoede zou opheffen uit de voet van de bergen
 
der eeuwige schade om de nabuur te doen en de schepsels te halen
 
die het graan afvragen voor de hoofden der mensen die liggend
 
slaan met de leden tegen de huid van de leerlooiers aarde die de
 
missie aanricht in onverholen doodskracht tot een cyclus van enorme
 
wandelende planten die zich uit de bodem verhieven der eigen groei
 
om te gaan met het mes vol macaber licht over de bukkende mensen-
 
schedels tot het werk open ligt en de verschrikking der gedachten
[pagina 13]
[p. 13]
 
voor het oog van maomi die staat melissa stil in de scheurende
 
hand van haar kleed een menselijke vacht vol bedreiging
 
zij schreeuwt:
 
o goden de volken die gij gemaakt hebt zij sterven
 
zij missen de adem
 
zij zetten noodcijfers in het zand van hun bloed
 
hun enige licht
 
zij willen hydroponisch leven
 
dwz van de grond onafhankelijk
 
zij graven hun hoofden de aarde in
 
voor de stofstorm
 
ontoereikend
 
liefste ik wacht ik ben je paleis en ik wacht en houd een heersvorm
 
aan en geef de jaartellingen weg aan mijn vingers en de kinderen
 
worden zienderogen oud en benamingen ontvluchten alle betekenis
 
en word ikoon zo star en heilig zo steen van verlangen met het
 
juweel van jouw rijk in mijn handen vol traditie en opstand vol
 
zwaarte punt en monarchie om het om je op te zetten wat ik ben en
 
ik heb een zwaar paleis van keizerschap en weelde om de huid van
 
de schoonste die de wreedste de hel en plaatsvervanger van goden op
 
aarde en gestalte verkregen uit hoge luchten de kosmische longen
 
vol overweging en opperpriester vol litane zangen en knieval
 
de man riep luid:
 
zie mijn liefste bestaat uit honing en negervolk en zij heeft
 
de aarde verlaten en zij ziet opgestaan door de zeven hemelen
 
van haar ogen de wereld in dit enorme voortbrengingsvermogen tot
 
in de machinale stijgingen van bedding en licht
 
in haar oor de rondgang der eeuwen
 
op haar huid het litteken der menselijke werken
 
van wachten loogde mij uit tot dood volk van Rome
[pagina 14]
[p. 14]
 
en ik nu semi-aride
 
zij staat ik zie haar staan purpergeboren aan de rand van de hemel
 
en zij ziet de volken en gruwt om het teken
 
door droogte
 
zij ziet en wendt het hoofd af en een hand reikt haar het voedsel
 
dat zij eet smakelijke dieren uit de maag van een zeehond
 
de duizend verhalen gaan hun gang in de mergschede der eeuwen en
 
bouwen het hoofd het hart in de romp de armen en benen der grote
 
gebeden zoals de kinderen die gaan over de wereld warm gedekt in het
 
pluviale blad der omhelzing de temperaturen binnenaarde in de stoffelijke
 
grens van verlangen door de waterlagen der immense dieren heen tot een
 
eigen rijk vol herbegin en derde persoon tot gangbaar huis door de straten
 
der steden over de weg der dorpen vol vuur en slagregen en dubio en
 
offer en jubel en het spel op de speeldozen die daar staan op de hoeken der
 
driesprongen raadsels vol draagvermogende vruchten die de bloedeilanden
 
zijn en de heilige geest ten teken die waart rond in de deling van liefde
 
en lot de levende zelfmoord de moeder der mensen vol hoofdwit en
 
aardehoudende handen
 
zo zij komen en gaan over de wereld
 
de geliefden
 
hippodroom in de uitdeling der anderen
 
van het brood
 
door de wijn van het lichaam
 
met de twist van ziel
 
in de ontsporing tegen elkander
 
de gezichten zo zij staan
 
vol russische tsaar vol plein poort en tempel
 
een tuighuis vol voorraad
 
een schuilplaats voor daklozen zoals zij staan op de hoeken der wereld en
 
eskimo stil in het ijs liggen met de zeehonden warmte over de blote rug
 
van de huid dit stil zo en heel blauw in de doorschijn van middernacht-
[pagina 15]
[p. 15]
 
zonnenschemer tot diep in de bijslaap der visetende olies en de brede
 
goedheid der ijstijden lach die de lippen het overal en gelijk aan doet in
 
de trillende lach van inname schenking genade zo melancholisch vervuld in
 
buiken vol walvissen warmte
 
zo in Wostock Den Helder Tomsk en Tokio
 
zo in Frisco Vancouver La Garde en Beiroeth
 
dat is de mammouth conserve der tijden
 
dat is de ijsgouden lach en de glans van zwart equatoriale huid
 
de lach van een neger
 
de stofwegen glimlach van oude chinezen
 
de overstoven steden van uitgeputte landen
 
de hoop oase in de droge kelen der mensen
 
zo zij opstaan aan de randen der wereld de voeten omspoeld met de deining
 
het water dat eeuwig de tekenen legt vol schelp op de stranden en de
 
jutters het hout der verlorenen geeft
 
op de hoofdweg die loopt op de scheiding van water en aarde
 
de zeesterren zekerheid in de keizers der branding
 
de blinde voorgangers van het driehoekig golvend schiereiland
 
en mijn lief zij wacht aan de zee omdat zij bedroefd is
 
zij wacht alleen aan het water in het huis van haar uitzicht
 
dat zij blind ziet om de tranen ontroering der verte
 
die gaat aan de kim in het varende schip waarheen
 
met de mensen aan boord in haar mond en de lome slavernij van
 
haar hart
 
zo zij wacht
 
de liefste die de geschiedenis ziet in de duinwerpende wind
 
van de weergaloze hoofdstad haar hart en wat verlaten is
 
het allene bloed na jaren
 
het overleverend verlangen naar viskommen rijkdom
 
de omwalling van huis metterwoon zijn
 
en niet de stal van loslopende eeuwen
[pagina 16]
[p. 16]
 
zo schrijft zij met blote voet de eenzame tekenen humaan in het zand der
 
losharigen die daar liggen bikini bloot en ontdaan in de stokende hand
 
die de liefde zou willen langs de politionele paarden heen er onder door of
 
er in maar niet gezien in de loerende klim der morelen die gespleten de
 
gang door de tijd gaan seconden heilig in de hoon der tijden en meer
 
gekleed dan gebouwd
 
omdat de gewone moeder haar navel ziet rijzen
 
en geen woord geeft aan de administratieve streling der huid
 
die groot doet en mateloos is
 
de moeder die zit voor alle ramen der wereld
 
en uitkijkt in haar oog vol bekenning en invloed
 
het oor rythmisch gelegd in eredienst
 
vol embryo huid en bloeiende vacht
 
 
 
soms leest zij een boek over de vorm van voorleven
 
in haar geboorte heldere hand leest zij de lijnen
 
zij ziet de vrouwen die wakker liggen in het dorp van hun leegte
 
zij begrijpt niet
 
zij staan tegen de ramen op
 
zij is vol wijngaardengeluid en eilandwater
 
zij ziet haar schedel vol stembanden
 
zij hoort de muziek van een vreemd zaad met de gammas der eerste maanden
 
en het groot voorwereldlijk hoofd dat in haar groeit en tot de huid spreekt
 
het geslachtelijk spel der ontaarde lichaamsvlakken binnen de enigma doloris
 
de vierde maand moet een bewegen zijn vol schaduw en vreemde kennis zij weet
 
zij kent het verhaal van de buurvrouw de zesde die zei: mens in die dagen
 
vrat ik wel turven, je kent je eigen smaak niet meer
 
alles wat kan ontbreken aan de groei
 
en de man die gaat met gebedsmolens rond de huizen
[pagina 17]
[p. 17]
 
en de broodvlinder die leeft in haar lichaam
 
het duistere dier vol lampion
 
zij weet de hele wereld en het denken der komende dingen zoals zij de
 
stad van haar blindheid bevolken en de woestijngang van haar lichaam bepalen
 
soms treedt het uit voortijdig en bouwt een glazenhuis in de vegetatieve
 
ademtocht en het innerlijk bewogen zijn in de gang van het bloed de
 
bepaling der ramen helderheid en kunstlichtbestraling van de komende eenling
 
naakt, geboren, alleen, onzeker behoed en vol in het kleed der
 
gekleden ik wil dat wil zeggen: rechtopgaan
 
dit leest de moeder en kijkt uit het raam en ziet de zoon van de buren
 
het lichtschip der galmgaten gaat voorbij achter glas
 
zij kent de steden en dorpen op aarde en zegt de havens uit
 
zij vreest een komend waterhoofd en ziet de afgesneden neus der kinderen
 
aan de spiegel staan en zij weet dat zij leeuw en adder zal zijn
 
zij is in oproer
 
zij is in ontroering tegen de wereld
 
zij vreest de man in de streling der handen
 
zij hoort de stem van afrika
 
zij weet zich kapot en heel en tastbaar rijk vol verschijning
 
zij staat matriarchaal zo stil in de doorzicht der aders
 
zij slaat alarm in de schrik van haar lichaam
 
zij leest de openbaring in de zomen der luiers
 
zij breit het kleed voor het kind vol wapenveld
 
zij loopt rond in heilige confiscatie
 
zij is heilig dier onwerelds en naar buiten anti
 
zij eet gras herkauwt met de koeien en ligt in haar eigen veldslag te kijken
 
listig onderpand in de daden der dagen
 
wijkplaats van toekomende lauweren in de wonde haar rijk
 
grootvorstin op gezwollen voeten binnen een ontredderde stofwisseling
[pagina 18]
[p. 18]
 
om te voeden
 
de heraldieke vogel in het membraan verbeelding
 
die lichamelijk is
 
en waarneembaar
 
en niet te kennen
 
in de hofceremoniele dagen der uiterlijkheid
 
moment vol openbaar leven
 
in de diplomatie aan de bureaux der barbaren
 
bewogen op voortijdse adem
 
spiercontracties tegen de wereld
 
de nagel in het zout der aarde
 
dat beweegt
 
traag vol longen en lippen overal
 
in de ontplooiing der darmen die de weg wijzen
 
buiten het middenrif van haar mimiek om leven de ogen zelfstandig
 
zij weet van de mond die haar vreet
 
zij zegt de onverstaanbare gebeden uit de schede der aarde
 
zij weet zich verbonden en ongekend
 
en hij bekende haar en zij glimlachte
 
en Maria voer uit op een ezel en haar man droeg het pak
 
en haar man wist niet
 
en zij zag de ster en kende de zucht der hemelen
 
zo is het leven en de dood op aarde verenigd, zo zei zij
 
en de man lachte en gaf brood om te eten en wist niet
 
zijn onderkaak sleepte over de wereld
 
zijn baard viel stuk op de stenen
 
zij telde de druppels aan zijn voorhoofd en zag de hoefgang van de ezel
 
de koningen over de wereld vielen ter plaatse
 
zij liep binnen het hoornvlies der sterren en ging de weg
 
zeker dokter, kiemplasma
 
en het kraakbeen
[pagina 19]
[p. 19]
 
en soms de vergroeiing
 
ook wel overal ogen
 
en uit de hemelen daalde neer een overgroot geluid vol huidmeren en
 
smaakhelder met de handpalmen bescherming geheven tot krib tegen de
 
onbewoonbaarheid der aarde en het wegvagen der helmen kou en met
 
stallen warmte der dieren die opstonden en opkeken en hun hoofden
 
bogen en de ruif kozen vol dwerggroei en brein binnen de blinde darmen
 
van een warm leven met de bloedcel het oog op de benen het hart op de
 
adem wij weten op het gelaat wij zien dat gebeurt in haar wat ons de
 
leden tot lopen gaf en de zwijgende eerbied van lachloos aangezicht en
 
eieropen ogen
 
de dieren zij ademen rustig
 
zij schraapten de voet aan de steen
 
in het wimperen wee der geboorte
 
de man droeg een lichtschip aan
 
de koningen der aarde speelden het spel van vergankelijk gehemelte
 
de verbening der beelden begon tegen het einde der nacht
 
in de verheviging der uren
 
in de klem van de tijd
 
met de tang zuster
 
zo dit verzwangerd ik stik wat er komt jullie beesten die de kant zien
 
van het komende dat hard is en zonder genade en vol vergaan en de dood
 
en een nieuw leven en ik stik in de pijn van wat komt jullie die staan met
 
instrumentele handen in een droog woord
 
mijn adem is kalk en bouwstof
 
mijn bloed staat ten teken aan de onbewoonbare wand
 
als een uitwas wat losgerukt ligt binnen de bloedsomloop der dingen de
 
weerwolf mijn lichaam vol oud water en heilige navolger
 
de schaar, zuster
 
de naald, zuster
 
de draad, zuster
[pagina 20]
[p. 20]
 
wat er diep snijdt in de tallozen der aarde die liggen met de mond aan
 
de muur van het duivels proces in dit heiligbeen van ontstaan met de pijn
 
totterdood op de lippen vol wijn en eethuis en lopende legende uit de
 
eigen aderen die voeden de aarde in het zaligmakend certificaat der
 
natuurlijke proporties in de water en weegproeven en het lood dat zij
 
minder gaan wegen aan het vlees van hun lichaam door de schalen verdeeld
 
in de bedding van uit en inkomst het slachtoffer der ongegronde spelen
 
met de mensonterende hand van de goddelijke toeslag die de ogen opent
 
en de fontanellen huid over hoofden legt tot waas en wezen en transparant
 
laat de ingang der wereld de aankomst der glazuren opperhuiden
 
 
 
zo staat de kaak der mensen kaal en onbeholpen
 
zo staat de mond tot keel en hart gekozen
 
zo staat in de buikholte der hemel eep beeld van sterren en stuurman
 
 
 
in het over duidelijke bekken
 
in de groeisnelheid der lichaamswanden
 
met het gelaat vol paring
 
in de overeenkomst der klemkracht
 
tot de afdaling konisch geplant
 
in de breuk van het darmstuk
 
vol band kanaal en blokkade
 
een negenmaands ruggemerg vol boodschap
 
tot het oppervlak van de aarde
 
met het hoofd in de wereld
 
in karakteristieke winding
 
zo de gang van een mens
 
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
 
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
 
stelsels alleen zoals wij hem zien gaan in de mannen en vrouwen en zien de
 
verwondering der oerwouden ogen in de rivierenhanden van zijn gezicht
[pagina 21]
[p. 21]
 
en de angst der naderende huizen met de volwassen schreeuw van het
 
bloed onder de huid die niet weet en oneffen optreedt en niet kent de
 
groeven en gangen der steden zoals zij staan tegen de mens opgericht van
 
een ander ras uit een andere bodem zonder de dieren te hebben gezien
 
dan het lijk van een mammouth gesneden uit ijstijd en opgezet achter het
 
glas der museumbrillen met gestolde ogen er tegen en verlegen de wand
 
der huizen zoeken en het ontgaan der tegenvoeters die zijn hersenen op
 
de hand dragen en het hart eten zonder de tweeling in de openbarende
 
gang langs de stenen anders zich zelf te zien zoals zij zijn met de stoornis
 
en afnorm en de wijking van ieder ogenblik zonder tijdstip en vol
 
seconden onzekerheid over de eigen misvorming
 
 
 
en de neger Okééche die de handen drukt en glimlacht en de vuurdans
 
doet voor de broeders de blanken die zijn handen schudden zijn
 
vrienden nog voor hij wist dat blanken lachen konden en handen hadden
 
deze Okééche die zijn lichaam brandt tot extase vol vreemde optie en
 
witzwart druk en diagram van vorm om de open lippen
 
dit was Okééche die verwonderd liep aan de handen der blanken steden
 
over de grijze rivieren en het leven kreeg boven allen uit in gang der
 
maanden die hem droegen door de wouden warmte van afrika met de
 
letters die zijn moeder maakte in de tekening der spiegels omgekeerd in
 
het beeld van zijn kracht tegen de equatoriale lenzen der moeheid met de
 
drum der reflectieve horizonnen die de rivieren ook daar de bedding
 
verleggen zoals het gaat binnen het aftellen der steken in het fond der
 
bezieling tegen alle bomen en stallen ter wereld in
[pagina 22]
[p. 22]
 
en de dieren keken toe
 
en de man loopt om tot probleem van zijn wezen
 
het kind is geboren
 
en ieder gewaarschuwd
 
in de opeenvolging der tijden
 
tot overvaluatie der melkwegen
 
met de talen commentaren
 
het kind is geboren
 
de buren kijken toe
 
en prijzen het kind
 
en de moeder lacht door de kraam der schepping
 
het kind is geboren
 
over de tienduizenden der wereld sluiten zich de ravijnen
 
en de bergen buigen over
 
en de mensen vallen tot eeuwige beelden
 
en de landschappen dragen hen uit
 
tot droge rivieren de stenen tot water slaan
 
en de schepen roerloos het land ingaan
 
midwinters tot stal
 
met de misthoorn het hart geheven
 
tot het kind dat is geboren
 
de tienduizenden die de aarde bewonen
 
in de positionele snik der verlossing
 
de tienduizenden die de wereld bevolken
 
het komende kind tot de moeder
 
en het kind is geboren
 
en het weet niet en kent geen verschrikking
 
het ging van de schoot tot de schoot van zich zelf
 
het is de jaren en ruimten van alle dingen
 
zoals het is dit zijn in het kind
 
het huis van alles
[pagina 24]
[p. 24]


illustratie

[pagina 25]
[p. 25]


illustratie

[pagina 26]
[p. 26]
 
ook dit kind werd geboren met de tienduizenden
 
tot derde persoon van allen
 
aan het einde van een oorlog temidden van de waanzin der witte kruisen
 
schreeuwende moeders en mensen die geen lichaam meer hebben
 
 
 
de buren brachten krentenbrood en in het huis van Halman sloeg men
 
kruistekens over de drempels
 
de dokter liep in en uit
 
hij zag de kleur van de moeder die het kind hield
 
hoog aan de wangen en door de regenboog der ogen liep een krijgsgevangen leven
 
die achter het draad zitten kwamen toen niet terug
 
het koortsveld der graven beschreef de ondergaande zon
 
de vader speelde met het kind en zijn vingers
 
de buren mompelden onheil aan de wanden met de gesloten mond van het woord
 
wat vlees was geworden sliep in de wieg die de moeder had gebouwd en zag bewegen
 
dit is het kind, mompelde zij
 
ons kind
 
en het kind van de dokter kwam binnen met vruchten
 
het zal gekleed gaan als het beste kind van de wereld
 
het mooiste, zo zei de moeder
 
en zij bezag haar huid en de pijn die niet week
 
dit is een monografie in mijn hart, dacht zij
 
en zij zag haar vader en moeder en gaf de vuurhand uit haar lichaam
 
zij hoorde het zwijgen en het prijzen van het kind
 
de schoonvader kwam en hoorde zijn naam geven en ook van een
 
dode broer
 
 
 
alles moet in leven gehouden en de dood bestaat niet dan per dag
[pagina 27]
[p. 27]
 
er was een muziekcorps Kunst na Kracht dat blies een serenade
 
de vogels stonden stil in de lucht
 
het kind dronk niet
 
je moet zorgen zo zei zij na enige dagen dat het het mooiste kind
 
ter wereld blijft en dat alles op tijd aan hem gebeurt
 
de moeder de vader de schoonvader en de man knikten
 
vele zonen lagen stijf in en op de aarde en wachtten de spade en de moeders
 
treurden de tijd uit en de handen wrongen zich dicht om de kelen der
 
wereld van overal dezelfde met de nagels die vertwijfeld zich hechten aan de dingen
 
en er waren er die terug kwamen met een heel lichaam maar gevoerd werden
 
naar de schaduwrijken die de mogendheden hadden opgericht voor allen
 
waarin het zwarte gat van hun lichaam de aanblik deed duizelen en de
 
loop verloren midden in het bloed en zich uitstortten aan de droge grond en
 
zo opgeraapt en gevoerd werden in dikke misttreinen met de gierende
 
fluit van het lamplicht voorop naar het hol van de aarde waar de zusters
 
hen ontvingen gelijk eens de moeder het mooiste kind van de wereld met
 
de nacht in het oog en gelijkend de vogels ver aan de kim der lijkenluchten
 
omdat het de glimlach wilde de warme mond de borst en een gewoon
 
menselijk leven die gevoerd werden en geboren worden een en het zelfde
 
zij weten te laat dat het leven op aarde onmogelijk is en de moeder het enige
 
wezen waarin de goden van weleer nog woonden toen zij het woord tot zich
 
namen en het vlees lieten worden en uitgaan binnen de kamers der aarde
 
gelijkend de grond der geboorte
 
 
 
in die tijd ging de zwarte hand duidelijk door de woning en vlogen gebeden
 
en kruistekens tegen de muren op
 
ik heb de waterspin van het vergif in mijn bloed, dacht de moeder
 
je zult wel leven kind, zei de moeder
 
zij dacht ik ben de vierde van de moeder die sterft
 
de grijze vrouw van mijn beeld die het heet te zijn en er is zij
[pagina 28]
[p. 28]
 
en de velen gingen door het gruwelijke beeld van dit leven naar de schaduw-
 
rijken en bezochten de zonen de vaders de broeders de mannen die in een
 
ander licht leven en de tekens verleggen en het verkeer vereigenen tot
 
absolute duisternis der anderen die het goed meenden en het weten niet
 
wilden die hen gestuurd hadden en nu de kooien kwamen bezoeken er waren
 
er met de schietschijven van hun ogen en de mortiergang der benen en de
 
afgehakte rede vol loopgraaf en schot en niet meer ziend dat de blinden die
 
kwamen uit een verre familie van het eigen bloed lichtschuw hun rijk
 
betraden om hen in de kooi te strelen de moeders die wel gejuicht hadden
 
eens ook toen zij gingen de sommigen maar de meesten met de kreet der
 
wandrang in het oog zo als zij zagen de mannen sterk van het lichaam
 
dat de duisternis aanvaardde toen de wereld dacht dat het licht kwam
 
 
 
dit leefde aan de wanden van de kamer waar de dood de bassen spon in het
 
lichaam der moeder
 
er werd geen krant gelezen
 
in de volkeren stonk de vloek van hun handdaad
 
in de ruïnes beierden de klokken vol brandschat
 
in de rokende trechter der aarde spookte de dood in jacket
 
het jacket dacht aan salons en stichtte bonden
 
de bonden gooiden de graven dicht en verzamelden beenderen
 
de honden de godvergeten honden van goede wil zij vraten loden kogels en
 
lijken en smolten oud ijzer om
 
voor stoelen om op te zitten
 
uit het aluminium der preken oorlogstuig
 
god ging alleen over de wereld binnen de klem van zijn kaken
 
er werd geen woord gesproken
 
dit zei de moeder wederom zal het mooiste kind van de wereld zijn
 
ook al ben ik er niet en het zal geen kwaad ondervinden en geen
 
kwaad doen zo het kan als ik er niet meer ben en het zal leven en je
 
zult het verzorgen nu ik niets kan doen
[pagina 29]
[p. 29]
 
en zij keek naar haar volle borsten en zij kauwde haar tranen
 
en door de tranen de lach weg naar het kind dat gezoogd werd door
 
een ander
 
zij zag de vrouw en zij stak haar handen uit en zij zegende de woorden
 
die nooit meer gesproken zouden worden die kwamen uit het raam
 
rood van vreemd licht dat haar ogen uitzonden en zij las de
 
berichten der doden en haar naam en Henoch van meer dan zeshonderd
 
jaren en zijn stem die zei: ik wandelde met god en god nam mij
 
tot zich en ik was niet meer
 
te dien dage kwamen vele moeders terug van hun gekke zonen en zagen de
 
duisternis over de velden en spoten traangas over de wereld en tanken
 
geweld vol droefheid
 
de vaders gingen vloekend hun weg en weigerden het werk
 
ik voel zo zag de moeder langs het raam de zwarte pest hand gaan
 
en de tocht van buiten die mijn lichaam afkoelt
 
het kind zal het altijd warm hebben, fluisterde zij
 
allen knikten door de verstomde kanonnen van hun blikken
 
want ik zal niet meer zijn, fluisterde zij
 
de ontroering draaide films tegen de witte kamers van het hart
 
de sluitlakens werden het applaus voor het zwijgend geschut
 
en Chaplin wandelde tegen de wereld die dood wou
 
Charlie draaide de stok de hoed en zijn voeten tot strop van het lachen
 
mijn moeder, zei de jongen later heb ik nooit gekend, zij stierf toen
 
ik negentien dagen was aan kraamkoorts
 
de dokter schudde zijn hoofd en zei dat komt nu niet meer voor,
 
er is geen vrouw meer die daaraan sterft, wij hebben de penicilline
 
de jongen knikte en ging heen en voelde zich de derde persoon in het drama
 
dat aan zijn bloed voltrokken was en waaruit hij nooit zou opstaan
 
want wie de moeder mist ziet zijn leven een windmolen vol portret
 
en vraagteken binnen de kralen die zij droeg en de gesp die hij kreeg
 
en het kleed dat zij borduurde en de naam op alle muren en veel
[pagina 30]
[p. 30]
 
later ziet hij de buurman voorzichtig zijn deur openen ver over
 
tijd en mensen de brug opgaan over een rivier diep gearmd en hoort
 
het woord dat valt in een lege straat en ziet het stoppen der taxis
 
en de stem van de man in de bar die overslaat en het verhaal vertelt
 
van zijn leven een nachtspook vol zusters en zevenbil en de daad
 
van de hand om een leeg glas dat te drinken staat in zijn lichaam
 
binnen zijn dode huid in zijn vragende vingers die de ogen der wereld
 
zijn en melkwegen lang lopen tot de erkenning van het ene beeld dat
 
daar gaat over het flikkerend nachtwater zonder genade de overkant
 
van zijn wezen met de spiegel reëel in de hand en de gil van drachtige
 
meiden geleund tegen het steen van hun rug met de arm die de
 
streng aanhaalt van het bloed dat zij weet staan te stinken op de
 
lippen die de ander tot zich haalt over het geld dat nooit gemaakt
 
kon worden in het kunstlicht van oude lantaarns met de verdomde
 
verminking van een verloren geluid dat het gezicht is van alle dingen
 
dan staat het gebed omhoog bij de dood van de moeder die niet gekend
 
werd dan in de memori der afwezigen die de naam over de lippen dragen en
 
het oog uitleggen in het kind dat schreeuwt om eten en verschoning
 
onder de tienduizenden werd ook dit kind vervoerd met de begrafenis en op
 
zijn lichaam stond het graf met geknotte zuil ten teken van zijn leven
 
en in dit graf lagen de velen en ook de tienduizenden der moeders die
 
stierven over de wereld vol vooruitziende donquixote
 
de sancho hij lacht aan de staart van de ezel
 
en de ezel heeft het oog
 
zoals de ezel die stond in de nacht der sterren die wij heilig zingen de mensen
 
van overal op de aarde
 
tegen de kale berg der beschrijving
 
binnen de kromme der cirkels vol kiezel mangaan
 
met de waan van rozensuiker
 
in het zeker vol haarscheur
 
een glazurenleven vol kolfvorming
[pagina 31]
[p. 31]
 
het baaierend zwaard met de blikken der papaver zo rode koraal in het
 
gebeente dat gaat en de weg zoekt vol klankmaat
 
zij zullen uw licht zien o moeders die opstaat niet ten tienden dage maar
 
altijd en overal de afneming der oogappels doet vol voorletter en heilig en
 
onbestemd in het stoten der schepen onzekerheid die de dom en de lachmaar
 
het eindeloos kind geeft en de schreeuw van verering en ridderschap
 
 
 
de grote godzoekers om de wederverkrijging
 
 
 
pariasmerig zij op de rhodische zeerechten met olie en vlek te water en de
 
grijns vol verlamming om de openlippen vraag die zo geheten het vaderland
 
de dassen der haat legt en de revolte krijst over vlak zicht en het rustige
 
schip zonder roer weet en de huizen van waanzin bezoekt met het weten
 
ik ken wat hier rondgaat en de waan der bezoekers en de waan der genezing
 
een ziekte vol tarwe met de minos rechtvaardige hand van zijn schutter
 
die staat achter de hekken der venerische kloven in de nabijheid van de
 
kruisdoorn haat in het afzonderlijk gezang van zijn geheel
 
dat hij wil
 
dat onvindbaar is en misbruikt
 
waaraan geen mens de schuld draagt
 
waarin hij wapenloos ligt
 
een orakelend oog vol zinloze rede
 
die de mens meer dan ooit in zich zelf leert kennen
 
en zijn traan legt tot graniet van bestaan
 
in de uitdrukking der voordracht vol ziekte
 
in de koorts die de moeder de dood deed
 
zoals zij ligt op het kerkhof alleen
 
en de zoon die haar één keer bezocht en wezenloos was en de draagkracht
 
voelde in de wortelsnijding en geleerde termen wist van weefsel en
 
psychologie maar een rozenhout zocht tegen vol wit en geel en als bloem
 
de doornen over zijn huid legde en ontsporingen wist binnen zijn beeld dat
[pagina 32]
[p. 32]
 
lag onder de grond van jaren onder de goed onderhouden stenen der
 
mensen die de fluisterstem over eeuwenafstand chinees deed worden in het
 
staan van zijn ogen op brokkel steen een zuil van een tempel vol sparta
 
en altaarblad boven de gekruiste beenderen des doods en de lauriertak
 
R.I.P. zodat hij dacht nooit meer te kunnen lachen
 
dat was na een kermis in het dorp en hij zijn eerste dubbeltje vond
 
bij wijze van wedervergelding
 
in de termen der mensen die een stelsel zien
 
aan de hand van een leuning in een uitvoerverbod
 
met de middenmaan in de handen en een reuzen-bloem
 
zogezegd dit leven vol volkstam verleden
 
over de aarde die gaan tegen de dood der velen
 
zoals zij zijn en genoemd het zout der aarde dat niet weet de zuurdesem
 
langzaam en het rijzen ver bovenhoofds
 
zoals de moeders die liggen onder de stenen en de zonen die staan daarvoor
 
vragend een openbaring
 
een dwarshout
 
een verstandsgrond
 
een steensoort voor hard beeldhouwwerk
 
om te zijn wat de vader denkt?
 
om de voorstelling van de ander?
 
hij legt gewillig zijn vasten uit tot de grens van haven maar zijn lichtschip
 
draait tegen het donker de bundels sanskriet op het water der houdende
 
handen vol tegenwerping en listig bekleed met de trommelslag der vuren hoede
 
wat er leeft is het leven van allen
 
wat er sterft is de dood van ieder
 
er is geen bescherming in de boekdrukkerskunst al schrijft men met zachte
 
wol van een schaap in koelgesneden woorden met de grondkleur verloren
 
in de tongen der letters van een niet te schrijven taal
 
met jeugdherinnering en bijbeeld in de derde persoon
 
als een opdracht aan allen
[pagina 33]
[p. 33]
 
een kind schreeuwend om voedsel
 
dit kind met de moeder der moeder alleen in een dorp
 
een beweegreden van leven door alle rouw
 
een hek in de vader die kaarten liet tekenen en les gaf aan oord
 
geen plek om te wonen
 
met oude anne alleen in het huis van de buren
 
zoals de zoon zou zijn eens alleen in een bijgebouw van de steden
 
en jenever drinkt tot de grondvorm zich wijzigt
 
een aartsbisdom in zijn hand en een primair verschijnsel
 
binnen een assurantie schriftuur vol ontvangenis en moederschap
 
 
 
de heilige weerwolf die dit kind zijn bloed vreet tot het wit wordt en hoger
 
leven in de dagelijkse beweging des hemels vol kristal en omtrekkende macht
 
en de lafheid van het lichaam aflegt tot ziel en kerkoudste in het eigen vlees
 
dat is een heel werk zei de meester
 
je moet de andere namen leren
 
en de hoofdinhoud van het ik
 
en de derde persoon in allen
 
en wat gemeen is en staat geschreven
 
en het recht der ouden
 
en de plicht die de deurknoppen zeggen
 
en de angst van vallend hout op de zolder
 
en de aap die het hoofd van de buurman is met een mes in het donker
 
en dat sinterklaas door de schoorsteen kan
 
en de blindvlek der woeden onmacht in het zwarte hok der onge-
 
hoorzaamheid
 
dat sloot met een knip
 
wil je er uit?
 
nee! ik wil blijven
 
je mag er uit
 
nee ik wil blijven
[pagina 34]
[p. 34]
 
de stok staat recht in je rug
 
de rug van het kind en de man die nee leert zeggen en de list om de
 
knip ongezien te draaien tot vrij
 
de roterende tweespalt binnen zijn kiezelgeslacht zoals hij het legt door de
 
spelen en zelfgebouwde schepen over de smalle sloot tegen het licht
 
van de weiden en de verten vol molen toren en uitstel tot de dagen vervuld
 
zullen raken in het uren zweefgestel en precedent worden en draagzetel
 
en boodschap met toebehoren in de fijnzinnige beschrijvingen die zijn lichaam
 
hem maken van een beloofd land en tuinplant en ottomanisch monster aan
 
de voeten der trage aarde vol duizendjarige rijken onder de processies
 
der dagen die komen en gaan met de tekenpen geheven tot bloedspraak
 
en overbouwd door het land dat ligt onder de voeten van een dravend kind
 
achter een dravend paard dat de manen licht en vaart in de ruimte is
 
het kind dat staat als man tegen de nacht
 
en de verdoving neemt binnen een uitzicht
 
en de groeten doet aan allen en vloekt
 
en de kerstdagen een aanfluiting vindt
 
en liever jesus wil zijn en dood
 
en lacht als hij de fles onthalst en ad fundum drinkt het oog van
 
een ander
 
die hij is
 
de derde bij zich zelf
 
en de vlucht vol driftbuilen eenzaamheid
 
waarin de oude vrouw de boom plantte de broodboom om hem
 
te voeden tot rotor en radar van ieder zoals hij was in het leven een kind
 
dat te veel de stem der volwassenen hoort en het bevel uit de vraag weet te
 
halen en het apocalyptische vocht van gortnat dronk tegen het ingewanden
 
leven waarin kinderen warm horen te wonen ook die de borst werd ontzegd
 
op de valreep van het ogenblik en de continuerende schakel moest zoeken
 
en het land de moeder vond zoals het lag vlak gesneden langs de einder
 
in het zicht van verre dorpen en over het onoverkoomlijke water de vliegers
[pagina 35]
[p. 35]
 
opliet van de oom die ingenieur was en een deftig man en de oom die de
 
trein liet lopen zoals hij gedaan had jaren lang als machinist en zei
 
dat hij wel eens een koe had overreden en later een mens zoals hij het zag
 
dat een vrouw langs de baan kwam aan lopen met het bloedende hoofd
 
alleen in haar schort
 
die man wilde dood zei hij
 
en dan tellen de oude mensen gezamenlijk de doden af en het banket
 
van menselijk verdriet staat op tafel en het zwijgen jagt het kind op straat
 
en de straat zwijgt ook en het loopt naar het water en ziet de draaiende
 
molen twee keer en neemt een kou waar midden in de zomer der velden
 
waarop de arbeiders brood eten zoals het graan gemalen zal worden gestadig
 
en stug en zonder een woord
 
dit in de snerpende kou van de eenzaamheid
 
in de wind van de wilgen
 
in het zicht van een film
 
ze werden neergeschoten als beesten
 
later de mensen in het gulle zand van vreemde landen
 
van Indië en Afrika aan de Rijn en op zee
 
zoals Haarm die bij 't schaatsen zijn kop verloor
 
en moeke Hut in een arm huis vol kinderen leefde en groot bracht
 
en Corrie de meid die de ouvrou hielp en het kind van stonde af begeleidde
 
en het lopen leerde en de eerste woorden en de regenbak schoonmaakte
 
met de ladder onder het huis van het wonen en de broden kocht en soms
 
huilde en altijd de beste was en nu een druk leven heeft de corrie onvergetelijk
 
in het kind tot beeld geworden omdat zij was die diende en de waardigheid
 
had uit een rustig groot lichaam waarin zij stond soms tegen de tuinen
 
horizon en opkeek over de landen waaruit zij de aardappel rooide van
 
haar gouden hart dat de rechte plaats van de mensen had in zich zelf vol kind
 
en groot in haar koele hand lag een heel mensdom en zij vergat te rekenen
 
en zag door dit kind een vreemde aardlaag lopen die wel verdriet maar
 
ook vreugde was omdat de kinderen zo zij wist wel mijnen waren vol
[pagina 36]
[p. 36]
 
vreemde gronden en deze geëerbiedigd moesten zijn en zij deed in de eenvoud
 
van haar ogen meer dan de mensen vermoedden zij legde uit voor het kind
 
altijd de schone loper zoals het haar zelf was iedere dag hetzelfde werk
 
maar schoon en nieuw en geen erkenning van alleen maar gewoonte door wat
 
zij was en wist en niet kende dat het oog open moest staan en de vruchten
 
op tijd geplukt en de bonen gewekt en de handen smerig op tijd en schoon
 
en zoals ik haar later zag eens in een grote stad vol warmte zo heet het
 
plaveisel aan de voeten dat zij temidden de knellende schoen uitdeed en op
 
haar kousen verder ging en de stad zag en de mensen maar niet de uitlach
 
haar kon bereiken want zij ging in de vreugde dat zij uit was en vacantie
 
en de eenvoud lag om haar met het grote oog van de liefde voor de dag in de
 
mensen over wier straten zij liep in die stad het dorp van europa en
 
de taal van haar streek die zij sprak tot het hart van de wereld iedere dag
 
de mens zoals zij is en zij weet en nu brood en geneesmiddelen verkoopt
 
achter de toonbank van de armen de lijst der schulden en betaling bijhoudt
 
en niet weigert het voedsel dat zij uitdeelt tegen de balansen in met haar hand
 
en de vinger ontnageld door feit achter een klein raam vol suikergoed en
 
aspirine met het oog over het eindeloze veld waarop het weer woont
 
en de stilte enorm leeft en grote voeten legt in de gebaren van allen die zien
 
 
 
zoals zij ziet de corrie der eeuwen
 
zoals de mens die leeft vol religie van leven
 
zoals zij zal staan in het beeld van het kind
 
en ziet
 
dat dit kind
 
dat zij opbracht in het huis van ouvrou en kleedde
 
dat het soms gaat naakt over haar veld
 
dat haar oog een ondergang ziet in de oude jas die het draagt nu man
 
dat dit kind de volkeren herbergt en zij er in leven en sterven en
 
weer opstaan
 
ja ik ben er geweest
[pagina 37]
[p. 37]
 
al deze mensen met de ouvrou legden zij zegelaarde in het kind en zij
 
geloofden symbool en deden de daden tot versterking en zij vreesden de
 
de tijd dat het zegel van de aarde gerukt zou worden en het kind alleen in de
 
storm zou staan met de vallende bomen die daar met enorme krachten neer
 
komen op aarde tot ploegschaar over het hoofd der mensen met de rollende
 
donder en de slaande bliksem van wat wij weten is niets en we staan alleen
 
in de donkerte der ruimten en zien beweging maar willen het huis bewaren
 
ons hart dat wij bouwden om de kinderen onze voorouders waarin wij
 
wonen en die uitgeleefd zelf dit doorgaven en geven en eeuwig zijn onder
 
de wind der tijden in het wassende en ebbende water der werkende handen
 
in de immense arabische mantel wit van heelal en de stevels der stappende
 
boeren met de klepper het werkpaard onder de voeten de vleugel van koorn
 
en kroon van pronk en juweel van vlakte zoals het ligt om de mens met
 
de dijkeneinders en de vuren geplant tegen de zee en tot baken der schepen
 
het wad en de kwelder de bodem bombaarde in de mondtrom van eb en vloed
 
 
 
het kind leerde de sluis en de scheiding en het openen en sluiten
 
het zwom met de dieren tegen het dorp
 
het bakte stenen uit vette klei en een woning
 
het zag de streng van de sloot en de bekkens der bruggen en het stak over
 
het leverde plantenbeschrijving in het oog der ouderen
 
het was een leger vol doorgang een gedreven werk in de handen der scherprechters
 
zoals zij de grenzen zien en de landen scheiden in de lijn van hun horizon
 
en niet wisten zoals het kind later leerde dat een planken huis een bordeel is
 
van kaal hout in de provence
 
op de gewapende ruiter romantiek
 
met de vlag op het hoornvlies en de vertekening der wereld
 
een boulevard vol mensen en versierde huizen die de lopende tram van
 
het kind de jubel en stoomfluit geven
[pagina 38]
[p. 38]
 
een perzisch boek vol eeuwigheid van schepper de Ormuzd en de Ahriman
 
de broedplaats het kind voor de loop van de sterren en het lot van zijn gang
 
op aarde
 
een krachtig aftreksel een opzetsel en vulling van vrouwenkleren vol vreemde
 
wollen stof van lippenlach en ogentraan
 
de walvis der burenmagen en de brouille binnen een geheim speelhuis
 
zo de kinderen zij gaan in dit kind en geven de dingen een naam van onschuld
 
en leren het gebrek kennen en zien soms zo zij groot en klein zijn de ramen
 
vol licht van overkant en wensen de man en de vrouw al in de jongensbroek
 
met de hand van het meisje dat in het aftikkersspel het mooiste en vlugste is
 
en de jalouzie van de ander die loopt als hij zelf maar twee keer zo hard
 
in zijn mond en het oor gelooft meer dan het oog en het oog meer dan de maag
 
en de borden worden gevuld naar het oog en het oog is geen aantekenboek
 
voor de ruimte van binnen al is het de uitlegger en verklaarder en de geest
 
van het zekere lichaam dat hij heeft en hem is en feest doet in de optocht
 
die het gaat binnen het algemeen gebed der dingen en de vloek der
 
volwassenen haast met de gemeenplaats op de lippen waar het kind in de
 
wind een boom ziet en niet iets dat vangt maar schudding is in zich zelf
 
en lening aan de blik van zijn lichaam in het tempo vol commissie en over-
 
dracht niet ver van de wieg en het zogen
 
 
 
de vraag waarom het meisje lacht is onoplosbaar
 
en de jongen een wonder van kracht met een naïve verbeelding
 
zij lacht het meisje
 
zij ziet een ander rijk en weet niet welk
 
zij had de pop die morgen nog in de wieg gelegd en meende zij iets gezegd had
 
dat zij nu vergeten is
 
hij bakt wel grote taarten
 
en zij draagt een spiegel en kijkt er in
 
zij liggen in oer- en tussenvorm
 
betreffende het gemeentelijke
[pagina 39]
[p. 39]
 
ook de scheepskapitein laat zijn schip maar varen
 
zij merkt het en ziet de doophefster
 
met de weegschalen ogen
 
vol schifttrek en gelijkenis
 
dit is het schip en dat de mast, roept de jongen
 
zij knikt en vergeet te roepen
 
jij bent de moeder en ik de vader, roept de jongen
 
zij zegt zwijgend een lange competitie uit over het water
 
de rekening van een deelgenoot
 
de vergelijking met een ander
 
het zoeken naar een woord
 
de prikkel en spoorslag van binnen de medeplichtigheid
 
de kinderen zoals zij staan ieder aan een kant van de sloot
 
daartussen de vallende zon
 
de stem van een duisternis
 
de stem die de hoede over de kinderen roept tegen de avond
 
door de eeuwen heen uit de stambomen angst der verdronken
 
jongens en meisjes
 
van de veertien soms zeven
 
in de toonzetting der wilde spelen
 
de getallen der donkere erven in het mysterie van oude graven
 
het mengsel van redding licht en de droom van doen
 
de kofferangst der kinderen in donkere kamers met de vermaning volwassen
 
op het doek der verbeelding
 
waar het gebleven is dat van de dag
 
in het staan van verschijnsel zo de vrouw was later
 
ook over een water met een zwart gruispad
 
en wat er gezocht werd door het kind
 
van het schip dat zou varen maar overgeleverd het was zonder roer en
 
de ogen keken ver in het slib der imaginatie en het wilde heilig en
 
zei het verkeerde woord
[pagina 40]
[p. 40]
 
zou dat de wind niet willen
 
en de vrouw nam zijn handen en wees hem een weg
 
het gruis kraakt onder de voeten en legt zwart spoor door de lach alles is
 
ineen en in alles was verweg
 
zo de gedachte wel naar binnen niet naar binnen wel een plas niet een plas
 
wel naar bed niet naar bed wel willen niet willen binnen een boom vol takken
 
de boom die daar stond met de appels
 
nog niet rijp kinderen zeggen de ouders
 
niet om te plukken zei een stem
 
een oud verhaal zei iemand
 
de kinderen beklimmen de boom en de twijgen striemen hun hoofden
 
de appel is lekker
 
het weer zal heel slecht worden, zei een stem
 
niet rijp, zei de jongen
 
het meisje knikte en at en deelde uit aan de anderen
 
in de kerk stond een man vrijzinnig te preken over het koren
 
de zaadkiem is alles, zei hij
 
de muren der oren galmden mee
 
de oude vrouwen verschoven hun voeten op de warme stoof
 
het was winter en de diakens vroegen de deur te sluiten
 
en het zaad dat sterft vroeg iemand na de preek
 
de dominee knikte en wandelde naar huis
 
de kinderen hadden buikpijn van het eten der appels
 
en een heerschaar van winterbeelden trok met de bijlen het ijs der sloten
 
op om de brandgaten te slaan voor de komende brand in het voedsel
 
vol confronterend voorhoofd en achtergedachte met de vluchtende beesten
 
en ratten onder het rode oog der verschrikking
 
zo leeft het dorp der kinderen
 
en als de brandspuit rondgaat in de nacht met de zwarte hoorn der mannen
 
de medebroeders der plichtigheid uit de warme bedden waarin alleen
 
nog de vrouwen het hoofd aan de hemel hechten tegen het tevoorschijntreden
[pagina 41]
[p. 41]
 
der gloeiende vuurballen uitstorting van brandende zolders en vlammende
 
korenregens over de daken der burgers in de huizen der arbeiders boven
 
het gezin van de boeren uit ten teken dat de appels geplukt zijn en de
 
kastanjes gevallen en het vlees der paarden gerookt aan de verkoolde ruiven
 
blijft hangen
 
 
 
in dit beeld
 
en het vlees brengt het geld niet meer op
 
alles wordt begraven tegen de geblakerde muren
 
en ieder zwijgt het verlies uit
 
het koorn
 
het kaf
 
de deele
 
en de beesten
 
bovenmenselijk en stil omdat het werk van mensen van jaren is en zonder zin
 
het is verzekerd, zeker
 
het is niet veel, nee
 
het is gêld om te begun'n
 
weer? zeker!
 
in dit veld groeit de voetbal het kind en de verschijning der wereld om het
 
eens allemaal te tekenen levensgroot zoals het er staat en gebeurt vehement
 
van de ruimte bezeten de woorden en woorden en woorden van alles en allen
 
en ieder ding van gesprek zoals het tot hem kwam binnen en boven het
 
lichaam uit der gestrekte armen de man die bidt om alles en zijn handen
 
overvol ziet zonder de verzekering en zonder het heil duidelijk voor ogen
 
van de bewustzijnslagen van zijn bevolking en met het mes der gedeeltelijke
 
genezing die gebracht wordt door de chirurgen weedom en de was van
 
het leven der moeders op aarde onder de achtergronden der hoge schuren
 
opgetast van gedierte toegankelijkheid van warme melkhand en het spreken
 
der bovenmenselijke wezens in de dorsende stofwolk van de toverachtige
 
verwezingen door de looze streken die de natuur doet binnen de stallen in
[pagina 42]
[p. 42]
 
koeien mensen en de overmenselijke stem van verlaten molenschuren
 
in de scheppende angsthand der beelding
 
toen Plat de tram stopte voor het kind op de rails
 
de water en vuurman die rondgaat op alle treinen
 
het visuele experiment van een opvoeding
 
in het kind zonder leerstelling en geloof aan alles
 
en de verklaring dat de wind een boom is
 
de fantasma zich zelf zo heilig tussen de dekschepen ik zink
 
dat de godin der boomvruchten ziet en de blote kont van de buurman vol
 
nachtelijk scheepssein en foedraal
 
dit is de verkeerde lichtgeving aan een schilderij
 
 
 
maar het kind komt dagelijks de man tegen op straat die de klimaten verlegt
 
binnen het weer en het notenschrift van het hart levert in onverstaanbare
 
woorden met volzinnen waarin de voorwerpen lijden en het onderwerp
 
voortdurend zoek schijnt al hebben de kleine potten grote oren
 
zoals het gesprek der groten sluipt door de ruimten van zijn hoofd en aan de
 
schedel klopt en een weg door de hersenen zoekt en de motor aanzet tot
 
daden van stilzitten en wolken zien als het onbegrijpelijke gebeurt dat de
 
buurman de trein stuk maakt omdat zijn zoon een minder mooie heeft of de
 
buurjongen twee minuten later voorstelt ophangertje te spelen en met de
 
kat te beginnen en daarna een waterfiets te maken zoals de broer van de
 
vaders en zo over te steken naar een ver land dat duidelijk ergens ligt
 
en reëele stem heeft
 
 
 
dan worden de bessebossen een prairie
 
en in de aardbeien krioelen de beesten
 
en de framboos is het hart van alles
 
en het dak van een schuur is niet hoog genoeg tot de vader komt en zegt
 
het is te hoog kom er af en breek je nek niet
 
ze zouden je de nek breken onder de ogen
[pagina 43]
[p. 43]
 
zodat de schuld wreed ligt in de nacht met het éénoog moreel gezet boven de
 
witte wenkbrauw der lakens vol hollevat geluiden en verglijdende golf-
 
stroom plafond binnen de voorhandse titels der vaderslagen die geen
 
gunstig op de tong hebben en zo faunisch in het eigen zweet liggen met
 
de beelden voor ogen van dag en het lopen over de verboden plaatsen
 
binnen de angst van een kinderleven
 
 
 
zo krijgt de dag gestalte in het donker en binnen hetgeen lachend wakker
 
wordt tot type van de steeds werkzame mens
 
een handwerk vol bokspoot en verrichtingswoorden
 
en kleine versteningen al als een kraanoog
 
fel onder de huid voor altijd tegen de morele zwaartekracht van de woorden
 
 
 
daarom dat de kinderen ter wereld in grote lege huizen wonen met open
 
deuren en hoog opstaan tegen de dagen der mensen en de stemmen die
 
rondgaan en een grote brand verwachten uit hun lichaam een dodenboek vol
 
rede en een bouwhuis voor anderen opdat alles de uiterste grens zal krijgen
 
van vrijheid van overgave van verlossing en dat het niet gek hoeft te
 
worden maar weegschaal vol voorwoorden en handboek met kracht van
 
gebedsrol en collectief de liefde van allen en de beleving der stof en tast-
 
tafel van verbeelding
 
 
 
van hand tot hand
 
met het vraagwoord
 
 
 
ik ben midvoor centerveur midden voor alles ik in het midden ik voor
 
alles dat ben ik ik zoals ik ben niet genoeg ik maar midden voor ieder ik wil
 
ik zijn voor jullie allemaal voor boven midden over jullie zo is ik het kind ik
 
de gezamenlijke levenspraktijk voor de handen en voeten van het lichaam
 
het grote vuur zonder genade
 
de vriend van de trein
[pagina 44]
[p. 44]
 
het meisje de pop
 
het water de sloot
 
de wind is de boom
 
zegt het kind
 
is een boom
 
zegt het kind
 
de vader knikt
 
ziet het licht zegt het kind
 
de lamp van het licht zegt het kind
 
electriciteit, zegt de vader
 
het kind knikt
 
 
 
de moeder lacht en kust het kind
 
 
 
een structuur van pakpapieren paedagogie moet het geschreven worden
 
denkt alles later door de man die de kans mist en leest
 
het eigen woord uit de schaduw zich zelf
 
of een verloren meid is
 
dat kind
 
toen het zag aan de bar vermomd in rode zijde de geisha de meid
 
die de heren de tong uithing en zoop van ieder en de benen de mond leende
 
de bek van de beesten alom om te bijten en de hel in het lijf de ogen vol
 
hemel van de sloot die het zag langs het jaagpad vol wilgen met de alg in
 
haar lichaam nu en de kwal van de zeewieren drank in ieder gebaar
 
de verdommenis aan de vette lippen in de ontkenning van kind wat wil je
 
drinken uit de platte poot van de richel de kerels die staan en de meid
 
die lacht en de heren de borrels verdrinkt uit de motorische bovenlagen van
 
reactie met dezelfde verwondering waarmee het de photos keek van
 
dit is je grootvader en dit de moeder van je moeders moeder en zij naaide
 
de hele nacht nog zonder machine die waren er niet zie je zo was het toen
 
en het kind knikte
[pagina 45]
[p. 45]
 
ze wist alles en ze zei dank je wel voor die borrel en ze drukte de handen
 
en keek en wat er gaande was konden de ogen wel vereeuwigen in één
 
minuut in de voortgang van het darmenleven
 
de dingen zijn mooier meestal dan de namen, zei de man later
 
de namen kunnen ze nooit dragen, zei de vrouw
 
er woont een knaagdier in mij, zei de man
 
ik wil verbranden, zei de vrouw
 
mijn schrift is wankel als ik zelf stond aan de mond te lezen
 
als kind zocht ik het jawoord al
 
cherchez la femme
 
 
 
en zijn vrienden zeiden het is goed dat je er bent
 
 
 
mijn éne vriend die aarzelend ging door het lichtvlak der dagen en zei:
 
zie ik kende mijn vader niet en jij je moeder niet en ik mijn moeder goed
 
en zij is mij de dierenriem van alle gebeuren maar zij woont ver van mijn huis
 
wij zien elkaar tweemaal in de week en wij spreken over alles en zelden
 
over ons zelf maar haar handen zeggen de woorden in de gewone koppen
 
thee en haar ogen zijn de dekens en dekmantel voor alles wat mij ontbreekt
 
en waarvoor ik mijn best niet doe volledig te zijn wat zij is in mijn ogen
 
 
 
maar geen moeder die de muur van je lichaam is
 
of het stof van de trap
 
of meer het pak ziet en de gaten
 
en niet de toonruimte
 
en niet de dans en het klankschrift der lippen
 
de polyrytmiek van de vallende ruimten
 
het kind dat staat alleen
 
en is de opbouwen de vernieling en de verkoop van knapheid
 
en de verbijstering nabij die enkel mening is
 
en in alles zoek is
[pagina 46]
[p. 46]
 
tussen de glazen gevels van de aandoeningen verpakt in de vreemde voor-
 
gevoelens binnen de goed getelde ramen van uitgang en de dans van het
 
treurende kind op de spitsen van zijn verlaten lachen het vergif van de
 
ondergaande zon in de sloten
 
de kristallisatie van later dit dier op zijn hoede
 
dat zou staan een monument in het land der vruchten
 
een blad in de hand van de moeder die kijkt
 
zij zou zien
 
zij zouden zien de ouders
 
dit zegt de opsomming der namen van Klee
 
een symboliek van licht in derden
 
met het ‘men’ voorop
 
maar later de meisjes liederen zingen uit de bedorven bloem van hun navel
 
en het zien in de liefde vergist
 
en ophangt tot materiaal van een werk
 
uit de eigen hand tegen en vol anderen
 
zoals het hoort zeggen aan de oppervlakte toegewend van a.s. generalen:
 
het moeilijkste is niet het doden te leren maar te leren de jongens
 
wie ze moeten doden en juist die en niet de anderen
 
niet naar achteren schieten denken de generalen
 
daar zitten de generalen
 
die zeggen nu de Duitsers en dan de Russen
 
maar pas na jaren
 
want ze moeten leren wie ze moeten doodschieten
 
dat is het moeilijkst van de leiding voor de killing
 
zeggen de generalen
 
en daarom is er na oorlog vrede
 
zeggen de generalen
 
en buiten de lachende wereld der mensen die de vlag uit de huizen steken
 
voor de grote sinterklazen die zij vieren
 
zo is vierendelen van de mens zegt de meester vier paarden spannen aan de
[pagina 47]
[p. 47]
 
armen en benen der mensen en dan de paarden uit elkaar jagen
 
de regen tikt tegen de ramen van het kind en het knikt
 
een mythologisch verweer
 
zij bespringen de bokken der ouderen
 
bokjespringen over de ruggen van jongens en meisjes
 
zoals het zich later vleit tegen de vrouwen
 
in de weet van de moeder
 
met de hand van de vader
 
en het meisje de blik van haar lichaam zoekt
 
dat het feest van de verstaanbare huid is
 
zoals de tante die staat voor het kind en zich wast in een tobbe en volle handen
 
en huiden ziet en het bewegen der kamers en de wereld van binnen het zeep-
 
sop de schuim van alles en wat er onder het raadsel vindt van verberging
 
zou nu truusje ook zo
 
en hansje
 
en jacob dus anders
 
en waarom en wil en ik zo heet in mijn ogen dat water
 
de tante zegt het is zo koud
 
en de foto's der kranten
 
en de mensen op straat in de winkels de tram en de trein
 
en nu moet jantje in bad
 
en de grote taboe de hoge vinger heft en de bidpaal opzet en het
 
klimaat van verweerde hoofden zoals zij staan dreigend in de nacht van de
 
voorhistories der landschappen begraven van tijd en nauwelijks weten
 
van de kim vol rode lichten en seinstelsel der behendige streekhanden
 
die de knoppen draaien en de wil drijven door de winden der woorden in de
 
zwarte lijven der mensen van de verbijstering bezeten en tot goden geslagen
 
en bouwend de beelden uit de ruime huid van de woekerende ziekten de
 
schimmel die ligt op nog oudere beelden van steen met de stift beschreven
 
uit onverstaanbaar teken in heiligerlee en scheemda en overal is god
 
wrang op de tang der lippen
[pagina 48]
[p. 48]
 
nu het de oppervlakten leest en de landen uitlegt onder zijn schromelijke
 
voeten van onkunde
 
van het verlegen leven
 
en de soms huilende ouvrou ver in de tuin onder de bomen
 
en bessen eet
 
en de bakker de buurman die bakt en roept kom maar spelen
 
zijn opa is dood, zeggen de jongens
 
in de huizen spelen de kinderen vader en moeder
 
de mensen ruimen het huis weer op het overschot van een leven en de
 
dingen hebben de dood in de stilte van onbruikbaar en zinloos in hun orde
 
van ligging en plaats
 
dat waren de klompen en het kind wist en wees er op en zei het woord
 
een verbod om te dragen
 
wat heilig is staat stil en ongebruikt op aarde
 
zo worden de lijnen gelegd als de sloot door het land met de ploeg het paard
 
en de scherpte der blikken
 
dit is wat er plaatsvindt op aarde een sahara van overleveringen de dolende
 
ridders op paarden als ezels die de oasen de weg willen wijzen en dichtgooien
 
en oprapen en boren en putten edelmoedig tot wanhoop van liefde voor
 
mensen de mensen de eeuwige mensen met de muziek der gegrepenheid en
 
het roversbestaan de roofbouw op aarde de donder het lichaam vooruit
 
in de vraag van de hand met de speer geheven tot jacht en verliezende adem
 
met de dankbaarheid en de vrees dat het kan
 
het kind gaat verder vol voorgevoel van de man Mussa dat hij later zou lezen
 
die rijk was en op jacht ging
 
en zijn zonen zei let op mijn vrouw zij verwacht een kind en op mijn vee
 
Mussa had zeven zonen en was een rijk man
 
toen Mussa weerkeerde van de jacht vond hij de stilte
 
Mussa had veel vee
 
ik hoor geen paard, geen ezel, geen kameel, geen rund, geen schaap, geen
 
geit en geen van mijn zonen
[pagina 49]
[p. 49]
 
de rovers hadden allen gedood
 
Mussa ontstak in grote woede en riep zijn vrouw in verwachting
 
zij had zich verstopt in een andere kamer
 
zij was bang en antwoordde niet
 
Mussa nam in zijn woede zijn lans en stiet door de wand van de kamer
 
de vrouw schreeuwde en stierf toen Mussa binnenkwam
 
Mussa was een rijk man
 
een magische levensvorm ging het kind voor binnen zijn veld tot het wezen
 
verweg gelegd door eeuwen van type langzaam ontvouwd werd door wat het
 
deed door de tijden
 
een vertelsel
 
een sprookje
 
een legende
 
 
 
mensenlevenlang uit alle landen der aarde waar de kinderen omgingen in
 
goed geloof aan de ogen het zien en de oren het horen
 
van de priester het doen bezeten
 
door de koningen verhoord tot daden van vuur
 
tot een zuil van droom in de slaapsteden der ouders
 
gelegd in de loop der dingen met de open mond van jalal uddin rumi
 
op de tred der offerschalen met het oog op de handen het offer
 
tot het zien van de zig-zag gang der wereldbergen
 
tot het document ter verdeling der schulden
 
het onbegrepen vaderland in de knikkende knie van de wanhoop
 
de koningsstoel van brons groen bezeten
 
het water ‘wij’ stoomt het bloed in de horden
 
de hemel wordt gestut door een hoofdopgave
 
de wereldouders zijn plechtig tot schouwspel gezeten
 
de kinderen worden geslacht uit ieder huwelijk één ten voorbeeld
 
de moeders bidden het motief van hun leven
 
de man motiveert met een steenworp de omtrek der akkers
[pagina 50]
[p. 50]
 
de handeling bouwt een mysterie
 
het mysterie vraagt een tempel
 
ik ben dus is de wereld
 
het drama der kosmos voltrekt zich in grote lijnen tegen de woongebieden
 
de mensen bidden het tempelfries vol beelden
 
de broeders overhandigen de kannibalen hun hoofd
 
dan weigeren de tovermiddelen en schudden de kannibalen nee
 
de broeders gaan opnieuw gebukt onder hun hoofd
 
zij gaan over de aarde en steken de erven in brand
 
in de bossen vluchten de kinderen en spreken vreemde woorden uit
 
de bomen spreken vreesbevende architectuur
 
en de kinderen gaan de aarde ondergraven tegen de voetstap der broeders
 
tot valkuil en echo
 
het hart van de derde
 
en het huis van de kinderen
 
en dan zijn de voeten te groot van de jongen
 
en voelt het meisje zich lelijk in haar benen
 
en staan de groten te kijken
 
en is alles niet goed
 
en niemand der groten ziet iets
 
en de kinderen tellen hun jaarringen door de wervelkolom
 
en het klein te klein
 
en het groot te groot
 
en alles mis
 
de ouderen drinken plechtig het glas van verbod leeg
 
over de straat gaat de auto
 
en vloo verkoopt manufacturen confectie en beddegoederen
 
en pothoes ook
 
en de bakkers stoken takkebossen
 
en Moolnkamp rijdt stroo naar reiderland
 
en 's avonds gaan de kinderen der boeren dansen midden in de week
[pagina 51]
[p. 51]
 
en 's zaterdags dansen de arbeiders en drinken bier
 
en de meiden vluchten in de donkere bouwte tegen het stroo met de kerels
 
in de stallen de beesten te uit en te na worden gedaan
 
en Rieke gaat trouwen
 
en Geeke ging dood
 
en de klokken van 't toorn sloegen twaalf duistere slagen
 
en het land ligt stil in de open schede der akkers als een tegenwicht tegen de hemel
 
waar alles gruwelijk is en groot
 
en het kind alleen is in zijn kleren en ziet van de duisternis de gebaren
 
en zich de aap van alles voelt en hoog in de droom een generaal uithangt met
 
het kromzwaard dat de wereld maait en leeghaalt en opzet de woning zijn
 
wonen in de woestijnen grote voeten die zijn weg gaan tot bar gesteente
 
van vallend puin om hem heen en zich opricht en schreeuwt tegen de nacht
 
van dit leven dat in hem is onbekend en wetend de grote dingen die gaan
 
door de handen der mensen groen en dik belegen waarin zachte sterren
 
gesmoord de lijnen laten zien van nooit vermoede wreedheid en de angst
 
in de keel legt tot appel onverteerbaar en verhaal onbegrijpelijk dik tegen de
 
dijk van zijn huid dat het water doorlaat en zijn bed doorstroomt en hem
 
koud legt in wit en de kist doet zien en de zwarte wagen en de nacht vol
 
geluid gooit hoog boven de huizen vol instorting van dak en aankomst van
 
gestalten zwart onder het hooi en grijpend met de dodelijke mechanica
 
van het hoofd morgana uit een vreemd land die de scalp aflegt zo op het
 
natte laken en zijn gezicht ontstellend in geuren legt de adem beneemt
 
tot de val uit het bed
 
dan komen de ouders
 
de ouvrou kwam altijd en zei het lieve woord
 
zij had een heel leven in haar handen en om haar lippen een huis
 
dat legde zij over het kind
 
en het kind zweeg en lachte en sliep
 
en de ouvrou ging niet dadelijk en keek
[pagina 52]
[p. 52]
 
zij zag kinderen en het kind de moeder van dit kind
 
en de oom kwam naderbij en zei kom het slaapt
 
en de vader verweg ontving een brief waarin stond dat het kind goed groeide
 
dat het gauw naar school zou gaan en een driewieler had gekregen
 
hij rijdt er het hele dorp mee door en iedereen kent hem en heeft er plezier aan
 
 
 
de vader las de brief zeventig maal
 
en het land ligt in zijn geweldige hemel en drijft de ruimte uit
 
de vader geeft les aan de kinderen
 
en de ruimte slaat schut en bouwwerk op en een ontzettend binnenleven
 
en de vader ziet alleen zijn kind getekend
 
en het binnenleven gaat de geschiedenis na en schudt de mensenhuid
 
en het getekende kind gaat lopen
 
de mensenhuid rimpelt onder de adem der ruimte
 
het lopende kind loopt zijn klas weer uit
 
de ruimte ligt op de kaart bestorven
 
de kinderen zagen de kaart door Groningen Hogezand Sappemeer Zuidbroek
 
Scheemda en Winschoten
 
grote gemeenten
 
en de vader legt de stok met de aanwijzing neer en kijkt uit het raam
 
door de ruimte er achter gaat een vrouw
 
de beeldvrouw van zijn handen
 
zijn hoofd knikt en stelt een leegte voor zijn ogen
 
door het licht alsof zij nimmer sterven zou
 
de kinderen zingen automatisch de kaart Wildervank Stadskanaal Ter Apel
 
ik zal mijn zuster schrijven over mijn kind denkt de vader
 
zijn hand neemt de aanwijsstok
 
nu Limburg zegt hij
 
en hij ziet de opgebroken straat midden in zijn leven
 
en de brug
 
een zoon die de mensen zal spreken
[pagina 53]
[p. 53]
 
het kind loopt rond op een afstand tegen de wanden van de grot door het
 
geografisch gegeven van zijn ogen en het gelooft aan de voorstelling en de
 
gedreven eigenzin bouwt in de nacht een droomschalen wezen dat licht geeft
 
door de ouvrou heen naar een beeld dat wel kerkraam is en lichtval met
 
een draaiende wereld en overdag als alles weer doorgaat worden er auto's
 
gebouwd en bonen geplukt en is er iets met de vrienden dat gevecht geeft en
 
een stilstand koud in zijn bloed een onbegrijpelijk blind punt dat in zijn
 
ogen staat als een boor en alles de dood wil doen om het heil van de huid
 
voor de dramatiek van een gezichtsvlak dat hij zag door dagen en nachten
 
heen en waarvan niemand weet want zo eigendommelijk ligt het achter zijn
 
ogen en zonder genade maar met de blote angstvoet geregeld gaat de school
 
als een Tuareg door zijn woestijn onder de druk van wat open boven hem
 
is en de tegendruk van heet zand om het wonder het water dat de dimensie
 
heeft maar nu diep in de grond van de phallische bergen ligt gemijnd
 
onderdrukt overwezenlijk tot vloeibaar edelsteen verschaald onder het
 
fatum zo lot zijn woestijn
 
die de voeten gaan
 
over een geribbeld vlak
 
waar de aarde scheurt
 
met niets aan dan zijn kleren
 
die versteld zijn en netjes en geen woord in het oog van de buren
 
binnen de zorg der vrouwen vol muurliefde
 
en het eventuele schoolgaan temidden van de rails met de knikkers tussen
 
de bielzen waar de tram op rust
 
zo lopen de kinderen door de steencultures en langs het straatverkeer
 
in de zonsopgang van verloren woorden uit de nacht
 
toen het toch duidelijk zag
 
maar op het bord staan andere dingen en de stem van de juffrouw zegt
 
glaswerk over de banken
 
schriftelijke bevelen gaan om de woorden staan die aap noot en mies heten
 
ook in de stem van de juffrouw
[pagina 54]
[p. 54]
 
glazen mensen hoe het leven zou trillen weet het veel dit kind die kinderen
 
op de banken gericht binnen een vreemde gisting die nog niet hetzelf is
 
maar meer landgoed en pels vol ingang van wijde mouwen onzichtbaar vaak
 
van de juffrouw van halfzijden stof zo tegen het het zwarte bord als zij
 
tussen de cijfers en woorden de sinterklazen tekent die uit Spanje komen
 
met de stoomboot zo het kind de metalen hoofdbanden gaan knellen
 
tot grote gemoedsbeweging en onbegrijpelijk verlangen vol hondsdagen
 
zodat het wel papier zou willen maken zoals in de hogere klas beschreven
 
wordt met de kinderhand een lopend schrift de op en de neerhaal zonder
 
beving van persoonlijkheid maar recht tussen de richel met de kust-
 
bewaardersogen aan alle kanten die de bezige hand zien
 
en buiten vliegt de ekster
 
een beest waarvan het verhaal zegt dat het zilveren theelepels steelt
 
zo uit de huizen der mensen?
 
dat is een vraag
 
een brandende vloeistof met beeldvorming want de huizen zijn dicht en
 
een ekster is bang voor een mens
 
dat zegt de oom die het land de dieren en ook de vogels kent
 
en de ridder dwaalt met het mengvat dat is een heilige graal waarin
 
het bloed der jaren de kleuren legt vol regenboog en gesternte
 
en de spraak van alle mensen en dat de beelden van ver over de aarde geeft
 
met vreemde namen in onbegrijpelijke taalvorming en trapsgewijs bespoeld
 
tot vruchtbare huerta tegen de grijnzende tanden der droogte die allom
 
de landen verdort binnen het woordverbruik dat geen toekomst geeft zonder
 
de levende tong die ligt boven het strottenhoofd alleen in de warmte der
 
menselijke mond gevoed door de trant van het meinedig bloed
 
zoals het vloeit door de mens tegen de regels van de mens
 
en zoals het kind hoort van de vrouw met schoone wangen maar grijze
 
haren vanaf haar kindsheid
 
zo door de witte kalk van boven het krast de tekening die zwart wordt
 
en tevoorschijn komt met het gelaat van voorwereldlijk dier die de taal
[pagina 55]
[p. 55]
 
omdraait der volwassenen en tot spookbeeld heft de poot met de klauw
 
door de helder gewassen lakens die hangen op het rek in een donkere schuur
 
waar het wit dramatisch bewogen nogmaals gestalte geeft tot de open-
 
gesperde muil van het monster dat grenzeloos leeft en geen muur teveel is
 
maar zich verheft plantaardig zeker uit de dichtheid van het zwarte water
 
zijn vormeloze huid precies geregeld aan een dichtgeknepen kinderoog
 
later het kleefmiddel voor gasbuizen
 
en de gekorrelde massa bewegend metaal onder de loupe
 
de natuurkundige regel binnen het tekenkrijt safe aan de bewegende wand
 
van menselijk mineraal
 
of de mist die ligt over laagland waaruit de knotwilg komt aandrijven over
 
water en de daken der boerderijen vol schip zijn en het kind verdrinkt in de
 
oceanen grijsheid waardoorheen het door alles loopt de verkeerde huizen
 
in en uit tot de stallen en bedden en onder de buiken der paarden die de
 
snuivende onrust de troefkaart het hart leggen
 
zo wordt dan later de snelschrijfkunst uitgevonden
 
en de mathematische zekerheid
 
de zedelijke beginselen in de ruwe hand van de ijver
 
voutn veegn mien jong
 
klomp'm oet in de kaomer
 
bord leeg eten
 
nee de bromjeude bestait nait
 
en bie Broekemao den?
 
toen hij lag in het hooi het gezicht van een neger de lippen rood en
 
het mes in de mond met de stem van zeven geesten
 
ik zag hem
 
de ouvrou schudt het hoofd en lacht niet
 
er bestoan gain geest'n, mien jong en ze magg'n die nait baange moaken
 
hoe stond de hemelkaart der geboorten?
 
en waar de vrije school?
 
nu gij ziet het resultaat van mijn mystieke kracht, las het kind
[pagina 56]
[p. 56]
 
niets dan stof en stenen in de woningen der mensen
 
met de stille wonderdoeners der kinderogen
 
en de oude vrouwen later met de verschrompelde borsten in de gouden
 
tempel der eeuwen
 
een springtouw inspring de boog gaat in
 
het heilig koord der brahmanen
 
uitspuit de boog gaat uit
 
uit de grotbibliotheken van Nepal en Thibet met het menselijk hart de berg
 
waarin de heilige man woont uit Toda door een vrouw begroet
 
geknield
 
en de drift in de zang: vogel kom er maar uit
 
waaruit?
 
hendrik lacht en zegt het woord
 
de meester de tovernaar keert zijn hart om tot heilig teken
 
de moraal krijgt teeltkracht onder de brons der oogharen
 
flauwe vonken genegenheid welke hem gelijkstellen aan het redeloze vee
 
een vies woord, meester
 
en hun armoe draagt alles mede
 
de ouvrou hoort het woord en zwijgt en lacht zonnewetenschap in het kind
 
zij zegt wat het kind leest: inboorlingen van de geestenwereld die nooit
 
in een menselijk lichaam gewoond hebben
 
het ontziet rotsen noch bergen
 
wat het raadsel is dit lichaam waarmee het loopt de meester en hij en
 
de meester die kent en geweten en het kind dat gaat door zijn vlees de ruwe
 
hand vol mallen ziet draaien binnen het schaamrood van enkele meisjes
 
die de heuvels der heilige dagen gaan dragen en het oog trekken gewoon
 
op straat en in het spel van vader en moeder die de weg gaat of all flesh
 
zoals het later leest dat kind dat de meester verkeerd heeft leren weten en
 
niet het vergrootglas begrijpt en de zonnestralen die daardoor geuren maken
 
die je maar wilt
 
dode vogels het leven in
[pagina 57]
[p. 57]
 
maar meisjes cijnsbaar aan de kroon
 
het andere sprookje van de prinses op de erwt
 
wat er in de erwt zit dat de onrust geeft en in het meisje dat dat overleeft
 
was de juffrouw ook een meisje en hoe toen?
 
misschien was ze de hemelkaart vergeten
 
hoewel de dominee zei dat niemand naakt ging en later wij staan naakt
 
voor god
 
mag dat?
 
er is paardehaar, kippeveren, konijnehuid en mensenhaar
 
maar mensenhaar zit niet overal
 
bij grote mensen wel, zei de schippersjongen
 
wat doe je?
 
ik maak een schip dat van mijn vader een turfschip
 
met zwaarden?
 
met zwaarden en een zeil
 
een ijzeren schip
 
die zal zinken, zei een boerenzoon
 
mijn vaders schip zinkt ook niet
 
ijzeren schepen zinken nóóit, zei ik
 
hebben ze overal haar, vroeg Hendrik
 
schepen hebben geen haar
 
wel, en ook teer tussen de planken
 
ijzeren schepen hebben geen haar nodig
 
nee, mensen, zei Hendrik
 
heb jij al haar, vroeg de schippersjongen
 
Hendrik lacht, nee mijn vader
 
moeders ook, riep de boerenzoon
 
Dien moeke is dood, zei Hendrik
 
daar is Geeke!
 
Hendrik lacht met zijn mond en de ogen half
 
zou Geeke!
[pagina 58]
[p. 58]
 
wat doen jullie
 
een schip zonder haar, zegt Hendrik, bouwt Eppo
 
mââl schip, zêgt 't wicht
 
scheep'm hebb'm zeil'n geen haar!
 
wel! tussen de planken
 
dit is een turfschip, zegt Eppo
 
tussen de benen, denkt Hendrik en zegt, Geeke kom wij gaan naar 't water
 
Eppo komt wel
 
Geeke gichelt
 
't schip is zo klaar, zegt Eppo, wacht even
 
in Samoa gaat alles anders en zijn de meisjes schepen, las het later
 
met een mast er op en een zeil
 
kom, zegt Hendrik
 
de zwartvoet indiaan met de briesende mustang, schreeuwt de boerenzoon
 
over het water gebogen staan zij en zien de donkere moeder in hun gezicht
 
wat is water, zegt iemand
 
het schip drijft er op
 
het vaart
 
Hendrik gooit met stenen
 
Geeke gichelt
 
Hendrik loopt weg
 
Eppo schreeuwt
 
de boerenzoon jaagt de mustang op
 
Hendrik te water
 
Geeke gilt
 
wat is water
 
Hendrik schreeuwt
 
het is drie meter
 
het is zwart
 
help!
 
tot aan de hals
[pagina 59]
[p. 59]
 
de mustang maakte in zijn ogen het beeld van het water en sneed een
 
vierkant en hief het uit
 
het zwarte haar van Hendrik
 
Eppo liep in het riet en legde over het water een weg en liep met zijn ogen
 
geen schipper kan zwemmen, zei zijn vader
 
Geeke liep een weg naar huis
 
het zwarte water nam een mond aan met de tand van vis die dood staat
 
in meters modder en de voeten van Hendrik
 
Hendrik zag een zwaar wonderland en het haar dat de huid bedekt en hij
 
at de vis onder water
 
een grote vis en blauw
 
en het speelde regen in zijn hart en boog om zijn hoofd
 
dat de wondere dingen ziet
 
vol avontuur en marmelade de oranje van zondag die de moeder de boterham
 
legt en de adem die de vader over de tafel van het begin blaast en zijn voeten
 
zo lood in de schoen van de morgen die de school de deur opent en
 
het licht uitdoet
 
wie het licht uitdeed?
 
tegen het water staan de dijken
 
op het water staat niets
 
en toen zij hem zagen en gaan over het water wandelende zonder een spoor
 
beving dit hem met schrik
 
drink mij en ik geef de tekening in het oog der eeuwen
 
maar Hendrik sloeg de vis en de vis nam water in
 
de vader van Hendrik sloeg Hendrik op zijn blote billen
 
Hendrik bleef koud
 
Eppo zag dat Hendrik geen haar had waar hij zei dat grote mensen haar hebben
 
hij had geen haar dacht Eppo
 
nu komt er een zielenvoorstelling die gaat van het water uit omhoog tot
 
de reiniging die de voorschriften opleggen
 
het lijk van een aanbeden opperhoofd
[pagina 60]
[p. 60]
 
daarachter de vervolgingswaan die de boom de grote voet geeft
 
de boom gaat groeien binnen het cerimonieel
 
niemand raakt iets aan dat het oog
 
de totem taboe geeft besmettelijke ziekte weg
 
een oud man trekt aan het klokketouw der graduele verzachting
 
er sterft nog een paard in de mustang
 
de kar trekt langzaam voort onder een plat van klepels
 
het dwangverwijt rijdt in het eerste rijtuig
 
geen kind meer bij het water
 
zo staan de kinderen gebogen over de moeder van het zwarte water
 
met het gezicht van een licht uit de bodem de geeuw en het gat
 
van een voortijd met het beeldende schriftteken van vader
 
de vader die de zoon draagt in en uit de wereld het gezicht van de moeder
 
tot het totemeten bereid
 
zo is er de schaal
 
het menselijk gebit
 
de adem
 
en het gesprek om lepels en vorken
 
Hendrik gaat voorbij en niemand zegt iets
 
één paard trekt alles
 
de wormen der stilte knagen in de zwarte eierschalen der gordijnen
 
dat is de steenaarden gang in het geheimschrift geheel van dit dorp
 
dat de steenhouwer de namen grift
 
en zwart
 
en opa de lijkkoetsen bouwde en geld voor het kind
 
dat is het kind dat later een man opzet tegen de nacht en luistert
 
wat hij hoort van zich zelf
 
een straat naar de diepte
 
de factoren encyclopedisch gerangschikt in de elementen het bloed
 
tot filiaal generatie verheven van wat leeft in het erfbeeld
 
de miskweek ziet in allen
[pagina 61]
[p. 61]
 
de verhoudingen tussen die leven
 
dat opa de trouwkoetsen bouwde op de glanzende wielen
 
die de ouvrou aanbad
 
die later de klompen bewaarde onder het oog van het kind
 
die de tante eens paste en het kind zei Nee!
 
zodat de ontroering ging wonen in het oog van de ouvrou
 
een gewoon menselijke gestalte
 
maar wie de trap opging naar de zolder zou daar zien hangen het beeld
 
tegen de balken tussen oud hout zoals het geweest was en onsterfelijk
 
en verschuivend door de stofdelen gang van de tijd die sleet en verging tussen
 
de vingers een droogte zo groot en een ruimte vol korrel die de kiem en de
 
plant behoedde door de begraven weg der voeten
 
zo zag het later de mensen bidden
 
zo zag het de vrouwen gaan achter de toren gezamenlijk
 
met een acte en een vooropleiding vol raadsel
 
onherkenbaar in het geheel van de dag
 
steil verheven door de zodenzang der zerken
 
wat wij weten zeggen de bomen
 
wij weten de stem en het antwoord
 
uit de zevenhemel der duisternis
 
zei rabbi nachman
 
later zei het kind
 
later zei de vrouw tot het kind zal weten zal het spelen en niet weten
 
de vader leeft tot wat de moeder was
 
dit is analogie en verbondenheid met die leven en sterven
 
zij kweekte nog harder de bloemen die zij bracht
 
een graf is een perk uit de hoop van een bloei
 
wat er wederom opstaat is niet te zeggen, hoorde het kind
 
het kind nam zijn vingers en de vingers een stift door de morgen en
 
het stift drong de kalk der muren in en tekende een gat naar buiten
 
wat doet het kind, vroegen de buren
[pagina 62]
[p. 62]
 
dit is de ruimte, zei het kind
 
morgen ben ik jarig, zei Eppo en ik heb een nieuw schip een turfschip
 
net als mijn vader het zinkt nooit meer
 
en ik een stoommachine
 
en mijn vader een radio
 
met een echte baggermolen zoals die ligt tegen de bouwte
 
met de antenne op het dak mag ik
 
en er komt water in
 
dit schip zinkt nooit meer, zegt Eppo
 
volwassen staat het woord te lezen: niet naar het water
 
kom jongens naar 't water, zegt Eppo
 
en door de tuinen sluipen de kinderen langs de heggen en sloten met
 
het kloppende hart in de hand en het haar van Hendrik voor de ogen en
 
zij laten het schip weer varen en het zinkt niet
 
jaren later is er de natte straat met surveillerende agenten
 
ze trekken de wissels om van hel en hemel
 
ze slaan met hun handen tegen matglas
 
de jongens ze hebben gedronken in een wachtkamer
 
en wonen in een hoog graf boven de aarde
 
de zon schijnt er 's ochtends het eerst en daarna nooit meer
 
en 's ochtends zijn hun ogen gesloten binnen de kegel der adem
 
de meiden liggen over de vloer
 
nog de reflex van de trilling der benen
 
nog van elkaar en uit zich zelf
 
het platvorm geeft een schavot weg
 
hoog in de bomen hangen de knapen met verstijfde tong
 
om de tong zingen grauwe vogels een doodskleed
 
het geluid van de oren een systematisch riool
 
naar de zee, zeggen de jongens
 
op de schepen die nooit zinken, schreeuwen de vogels
 
dan valt het schot en vliegen de vogels weg
[pagina 63]
[p. 63]
 
op de belaste gronden van het hart rusten de schulden diep in de plooi
 
van de komende dag en geeuwen de vloek de radiohel in het schijnsel
 
van de middenstaande mensheid met de wanten aan in de winter en het
 
hoofd geleund tegen hetgeen bevolen wordt en doende de wereld een hemd
 
aan te doen dat niet past maar de huid bezeert van de teer draaiende aarde
 
en dit zonder kosmisch inzicht de regel willen leggen en de val van kometen
 
bevelen binnen brutaal plutoon de jubel en eerverhoon voor de kracht
 
en het harnas tegen het stromende water de woorden hun mond de goot geven
 
zo de middenstand die de straten beethoven noemt en de kroeg gouden ridder
 
en kraanslangen verkoopt in een papiertje
 
 
 
niet bloot meneer
 
als het vel is gestorven bouwt men er een auto om heen
 
en het rijdt
 
met blikken jassen en schabloonogen
 
het knikt god zij met u verrek aan de weg
 
zonder geld is niet te leven
 
die geld hebben kunnen niet leven
 
daardoor heen gaan de kinderen die op hun broek moeten letten
 
ja in de benen
 
het nee bovenmatig verhersend
 
die bedorven zijn en de bakker niet groeten
 
de melk is een schijnsel binnen een beker
 
de koe woont buiten bij de boeren
 
boeren zijn mensen die hun handen niet wassen
 
hun huizen stinken
 
en in de Beethoven straat ligt het lijk Ludwig
 
door de tram overreden gestorven aan de voeten van Bleke Bet
 
de kinderen kijken en zien een dode man
 
de middenstand zet een cordon op en behoedt het kinderoog
 
zij zegt: zie een draaiorgel hoe romantisch
[pagina 64]
[p. 64]
 
een schutting legt het verkeer stil en brengt Ludwig binnen
 
de mensen staan als broeders tegen de dood
 
zo zingt de middenstand vol toonkunst
 
muziek is een gave voor kinderen, lispelen de binnenkamers
 
de aspasionata klettert tegen de muren
 
om Ludwig hangt de regen van een verlate apotheek
 
en dan gaan de opperpriesters van het verloren brood om mensen en
 
kinderen staan die de rook bezitten en de verblinding tot in de kinder-
 
spelen en draaien de munten om en om en leggen toreutische kunst
 
in goud, zilver, brons, ivoor en edelestenen op de drempels der scholen
 
zij kunnen niet ingaan
 
zij spreken de kosmische termen rommelebossie rommelebossie issidissidou
 
in de waarschuwende ratel de melaatse komt
 
in het ontvankelijkheidstijdperk
 
van zeven tot veertien
 
jij bent hem ik tik je
 
ze tellen elkaar af binnen de ban van de kring
 
de gezichten zien iemand anders
 
rommelebossie rommelebossie issidissidou
 
tot isis ik tik je de bezwering verlegt
 
en het heelal wordt beschreven met mathematische taal
 
jij bent de bok en wij springen
 
de moeders kijken en keren hun ogen om
 
wie bespringt en besprongen wordt
 
Eppo door Eildert en Udo door Geert
 
tot de knikkers tevoorschijn komen allen tegelijk van alle kinderen
 
knikkertijd ik zocht een hoepel maar ze liggen waar de hoepel niet is
 
tussen de tol de hoepel het springtouw
 
wij willen knikkeren
 
en er worden overal gaten gegraven en met de vlakke hand wegen gelegd
 
en de knikkers rollen over de wereld
[pagina 65]
[p. 65]
 
en de vrouwen uit Athene bikkelden op de trappen van het Parthenon
 
het ronde in de handen en voortgeschoven binnen de blikken
 
en wordt gewonnen en verloren
 
rommelebossie rommelebossie issidissidou
 
de Mephistovraag gaat rond
 
er wordt een wereld tegen de wereld gebouwd
 
de vliegers gaan op in weer en wind
 
bokbokstavast
 
de ratel en rommelpot en kipkapkogel
 
een geweldige pyramidenstad onder de voeten der kinderen
 
uitgestrekt door de bezwering van de geheven hand
 
zoals de man later staat in een licht en het mes trekt en keelt wat hij liefheeft
 
binnen de ring der seconden onder 't toezicht van een geweldige uitstraling
 
zo zijn Eppo en Albert en Udo
 
het gespannen gelaat primitief in het wit gelegd van de verticale snede
 
zo het ritueel van de kogel die de kogel raakt binnen de druk van
 
de kinderhand
 
met het oog gericht
 
de vuurgoden lachen grauw alom en alleen
 
de beren lopen om en de kinderen graven een gat ter berging
 
in de extase van het motorisch gestel
 
binnen de angst van een groot daarbuiten
 
jij bent hem, schreeuwen de kinderen
 
dit stelt niets voor het betekent alles
 
rommelebossie rommelebossie issidissidou
 
in de vreemde landen van hun namen staan de kinderen
 
in de vaas non plus ultra
 
met dit epos humaan in hun handen
 
tegen de ramen der geborgenheden in de raadselrichting der wegen van het
 
gruwelijke spel de opveer en daal door de gang van de zwarte man die daar
 
gaat voor zijn ogen de spiegels in zijn handen het orgel met dagwerkmuziek
[pagina 66]
[p. 66]
 
door de goten voor de huizen waar het nachtdak woont de man modderman
 
met de liere door de dorpen der dagen langs de geworpen stenen en de
 
opstaande palen in het smeer van de weg en het slijten van de handstaande
 
zwengel de drieëenheid man orgel en hond de modderman met muziek voor
 
geraniums de zwarte man met de modder muziek die de mest van het lachen
 
levert vanwege de blindheid die de draaiende arm lengt aan de kletterende
 
ladders der noten opgericht in het lied:
 
we have no bananos to day
 
en dan komt de sinasappelkoopman
 
nog appelsien'n juffrouw
 
nee?
 
dan komt die man later terug met kuikens in dezelfde mand
 
in het ik en het onbewuste zijn het allemaal hennen
 
een oosterse prinses in een auto rijdt voor
 
zij stapt uit en vraagt Menno de weg
 
Menno stottert en krijgt een zuurtje
 
Menno zegt de weg aan de prinses
 
zij is zo oosters en zo hoog wit aan de slapen
 
Menno kan die nacht niet slapen van weerlicht uit een mensenberg
 
nog jaren later komt zij terug zegt hij
 
zij zei tot ziens ik zie je weer
 
zijn vader had alles voor hem vertaald
 
ze zou hem een sjaal sturen van bedrukte zijde
 
de oosterse prinses liep met een lamp in een wonderland, zei Menno
 
dat staat in een boekje
 
voor en na is zij prachtig geschilderd aan de muur van het donker
 
dan ligt Menno met Menno in lakens en probeert turks te praten
 
zij spreekt tot hem van de hoogzedelijke gewoonten der bomen
 
en waar de kleurstof der wangen gemaakt wordt
 
nog dertig jaar later leest hij er de samedi-soir op na over het fabuleuse rijk
 
van de koningin van Saba
[pagina 67]
[p. 67]
 
onder dit portret is er geen teken van leven dat hij niet verstaat
 
hij is piloot geworden en vliegt twee keer per week over haar land
 
hij wil er nog eens neer storten en doodvallen
 
in de koningin van Saba de oosterse vrouw die stopte in Beerta
 
nog jaren is het zwart voor zijn ogen en ziet hij draaiende molens
 
maar het eeuwige leven zit in de boeren hoorde hij later
 
en de regen die de akkers de mantel legt
 
de akkers worden geploegd tegen de horizontale bui der seizoenen
 
de man het paard en de ploeg en witte wijven in het donker
 
de gestalten uit de verse aarde gaan vreemde kleren dragen die de dreiging
 
leggen en souveniers uitdelen voor een heel leven uit de onzichtbare luidspre-
 
kers in de geopende mond van de nacht over de hoofdweg en de drie dwars-
 
straten op ribbesnik en de kolossus ale ale
 
met de dode vis aan het hoofd
 
 
 
als men terugkomt in zijn geboorteplaats
 
zo staan daar tegen het handvest der ouders geleund de kinderen tegen
 
de wereld met de ratel en klos en de plank vol noten in de handen de kogels
 
in de ogen de meetketting gespannen om het dragend gedrag van de
 
vader en moeder het voortleven hoog in de draagband hun lichaam
 
de natie staat te kijken en doet eigen werk
 
in de paleizen des doods staan de kandelaren opgesteld
 
over het land rijden de wagens vol koren
 
boeren mien jong zijn onze vijanden, hoort het kind
 
de rijken zo gonzen de aarden handen
 
zonder de boeren is niet te leven zeggen de boeren
 
het opmeten gaat door en in de volwassenen worden de meetstokken gezet
 
en de waterpas gelengd en het peil vastgesteld waarin de eer en de ridder
 
het scherp van hun schot leggen en de trots om over te leven
 
zij staan als jagers de kinderen aan de kant van zich zelf
 
later de zelfkant binnen een hangend spoor
[pagina 68]
[p. 68]
 
zoals het meisje Miena van overal naar de draad loopt te zoeken
 
en zegt ik ben de naald kwijt en het stuk moet af en omgezoomd
 
en het stuk is mij de baas en groeit uit me zelf over mezelf heen
 
en de mensen gaan mijn figuur zien en wat moet ik die ik ben
 
en de naald en de draad kwijt ben en de draad tot leven zie komen ver
 
over de lege holte heen tot dat kleed dat de schaam in mijn ogen
 
legt en de dweil over mijn ouders die niet mogen weten van wie ik
 
niets mocht weten van wat ik te laat weet
 
dat hierin nu de vreemde dieren van vroeger moeten gaan opstaan,
 
zo zei het meisje
 
en de dokter geen volkstaal meer spreekt
 
en ieder een rol heeft ingestudeerd
 
en de angst knikkers op tafel legt vijf stuks die in vier gaten moeten gemikt
 
in ieder gat één
 
er mag geen knikker overblijven
 
vroeger al kon het niet zei de man in de nachtstraat
 
ik heb het nooit gekund
 
alle duiven vlogen me altijd weg
 
de geselstoeten zijn over het land gegaan en vielen de huizen binnen
 
er stonden plechtige en majestueuze driemanschappen op binnen de kinderen
 
zij hieven de handen ter bescherming der ouders
 
zij sprongen de broeders na in het water en riepen om hulp
 
een man kwam voorbij soms die zei: mensen luistert
 
dit land aal dit laand maakte god
 
maar de mensen de steden
 
en de duivel de dorpen
 
en achter de gordijnen stond de jeugd voor ezel te lezen
 
werd de jeugd bij de bok gedaan
 
werd verpest, zei de man
 
is de pest, zeiden de armen
[pagina 69]
[p. 69]
 
ze hebben ons huis voor ons gebouwd met rechte luiken, iedere kamer zes
 
zes planken is genoeg om een doodkist te maken, zei Aukus
 
moeke Hut schonk koffie voor haar zonen en dochters
 
voor Albert Jan Reintje en Kier voor Corrie en Betje
 
in de hut van haar leven de warme ketel van vier koeien
 
en ze zei ik hoorde hij is nu in Spanje
 
en hij zei ik zal jullie nooit vergeten want ik bouw van mijn leven een
 
schildering aan de wand die staat loodrecht op de aarde van mij
 
die de mens is en rechtopgaat
 
daarvoor reist het kind door een gruwelijk land waar hem de rauwe
 
vleesklappen voor het gezicht worden gehouden en de droom levensgroot
 
gaten boort door de dagen voor de rijgdraad
 
je taal moet je goed leren, zei de meester, met d en dt
 
dank zij de ddt konden onze troepen de Jappen omsingelen, las het later
 
de rijgdraad dat zijn alle voorstellingen door het boorgat en de olie spuit op
 
uit het diepste der aarde waar het hart der mensen wordt gekookt en
 
de moeders op wacht staan en later de meisjes zijn
 
de jongen sprak tot het meisje de plechtigheid hier is een appel
 
in de nacht kwam zijn moeder de kamer binnen maar droeg het hoofd van een
 
rode wind en de tong van wit gloeiend ijzer en in de handen lagen de
 
tafelmessen voor alle kinderen een
 
onder het bed een dode man rammelend met een ketting
 
vele gezichten gaan open naast elkaar en schuiven ineen tot masker
 
dan komt de verdeling der massas binnen een angstwekkende architectuur
 
de kinderhanden bouwen de dag vol met gekleurde stenen en knippen beelden
 
uit de krant van abe en soldaten
 
achterop staat de dienstplicht
 
voorop van moore een moeder en kind en een organisch leven
 
en veel verder ziet men de mensen gaan op sandalen
 
maar de heilige Theresia schreef in zich de innerlijke burcht uit
 
door een poort van bidden tot de staat der verlichting
[pagina 70]
[p. 70]
 
misschien moet hij wel ingenieur worden, zei de dominee
 
hij bouwt al auto's van zijn mecano
 
ik wil een mallemolen, riep het kind
 
maar de weg der volmaaktheid is een vrij innerlijk
 
kijk zei vrouw Klamer ik had een dochter die nu dood is en die is jarig
 
op dezelfde dag en hier heb je een koekje
 
dat was een winkel vol verf
 
en ieder een lekebroeder met een beschilderd hoofd
 
de handen legden de gesel zacht over de rug van het kind
 
dat kind is dood en dit kind leeft
 
uit het kelderluik in de nacht kroop een man op
 
met een hoofd van zwart haar
 
ik ben de bezoeking zo zei hij want jij leeft en dat kind is dood
 
de gereede huisvesting van de Boze
 
maar de vrouwen strelen de ruggen der kinderen en leren hen rechtopgaan
 
de broodvruchten worden rondgedragen
 
en de gewijde geschiedenis van de mensheid begint met een lusthof
 
de kinderen spelen krijger
 
er zijn er die in één dag heilig worden
 
daarna wordt er beeld geworpen en staat Eildert als de biddende jongeling
 
op een molensteen
 
Fokje is Juno
 
dan spelen ze vader en moeder
 
door de tuinen waait de geest van verborgen handelen
 
de roep van de thuiskomst staat in rode hoofden onbeholpenheid
 
Juno nam tot zich de biddende jongeling
 
het gebed werd niet verhoord
 
hebben jullie weer aardbeien geplukt dat mag niet ze zijn nog niet rijp
 
je krijgt pijn in je buik
 
in de nacht schreeuwden de kinderen om hulp
 
ze hebben aardbeien gegeten en ze zijn nog niet rijp zeiden de ouders
[pagina 71]
[p. 71]
 
en de kinderen zij buigen over de aarde binnen de voedselketens der stille
 
steden en in opdrogend water en worden getest op het draagvermogen en
 
zij willen een enorm rijk bouwen van gekleurd linnen in de randgebieden
 
van leven griffend de tekenen op de rotsen en wevend van eer en roem met
 
een middenazies hoofd en de oudheid van syrische vachten op de heilige
 
plaatsen die zij aftasten binnen de huid van hun vingers van vreemde olifant
 
gestapeld op de rug van de hemel met lading en inval en majesteit van
 
grote koningen vol beeldmotief en periodiek en gracieuse vormelijkheid van
 
bloemen die de miskelk geheven hebben uit de afgrond historie-diep in de
 
worteldoeken der blikken
 
zo de kinderen zien zij elkanders lichaam
 
harpheilig het slagwerk in
 
van de groten
 
met de vinger de vingers en het vingeren
 
met het woord de woorden het woordje
 
de zeepaardenparing van jongens met jongens
 
en de dubbele wolk woldik tussen alles
 
als satijn verrijkt met zilverdraad de dracht van de koning
 
met rode kleren op de huid van Layla en Majnan
 
in de ogen de devote plaat vol flagellatie
 
met miniaturen weedom
 
en de veranderingen
 
de gedaante verwisselingen van de heilige georg
 
maar Bosporus, zei veel later de meester betekent: drager van ossen
 
binnen de bordelen veelheid der ogen
 
de kinderen terneer op de aarde
 
zij bidden tot god-weet-wat-en-veel
 
binnen de boulevards van handdrukken en de inkomende wijn van de ouders
 
die liggen geknield voor het beeld van zich zelf hun kind
 
over de zwarte aarde vol tegenspraak
 
met de versteende gewassen in het wierdraad van willen
[pagina 72]
[p. 72]
 
rookdragend zijn zij
 
zij zouden de heilige kruidkunde
 
de leer van planten steen en rune zouden zij lezen
 
zij liggen met de kinderen terneer over de aarde en heffen de lege handen
 
genadebeelden richten zij op in de nachtval
 
moeten de kinderen dan waarlijk geslacht worden?
 
met de moord op het lam?
 
is er geen vrouw genoeg met de zon bekleed om het beest uit de aarde
 
te vertalen?
 
als historisch document
 
als godsdienstig manuscript
 
als een glazuren oorlog vol oostersarchief
 
als misgreep
 
als ambtelijk orgaan
 
of: feestgewaden, omslagdoeken
 
voorhoofdsbanden, navelknikkers
 
reukflesjes en voetringen
 
voor den tronk
 
dat de stichting ligt over de heilige bergen met een leerdicht voor ouders
 
binnen de ketting der afhankelijkheidsverschijnselen en de voorwaardelijkheid
 
van al het ontstaan
 
wij moeten gaan graven afwateringsgootjes, schreeuwen de kinderen
 
fluisteren de ouders
 
want waarlijk ik schreef brandpunten vol homocentrische bundels het visuele
 
beeld van het kind in de nacht der gewoonten zoals het zegt:
 
daar staat de vogel die het ziet en in zijn krachtveld staat
 
en zegt in de nacht uit het bed gelopen:
 
vader ik ben de lijmpot kwijt en waar zijn de letters
 
en de vader breekt het boloppervlak van zijn ogen die zien de dag in het bed
 
van het kind en het de lijmpot geeft maar niet de letters die de dieven der
 
duisternis hebben gehaald om tot wraakbeeld te smeden voor later in de
[pagina 73]
[p. 73]
 
lichtsterkte van de rechtlijnige voortplanting en de grillige invalshoek van
 
gehoorzaam en opstand
 
en later wordt dit kind verplant en vindt de letters terug
 
het zet ze op de geladen bal van zijn hand
 
aangeraakt in zijn oppervlak door de magische sobri die zegt:
 
kneed het tegenbeeld
 
bouw uit de letters een wereld
 
het kind stak de meester een pen in zijn stoel
 
de ouvrou schudde haar hoofd
 
de buren spraken over de balie het kinderschavot dat staat in het recht
 
dat heeft zijn beloop van voeten vertrapt met bloed bespoten tot beeld van
 
afgod voor de angst en het kookpunt der kookpotten regelt waarin het kind
 
de kinderen de mooisten ter wereld worden geslacht voor het doelloos
 
oog van allen die de oren gestopt met justitie de glazen doofheid verlenen
 
tegen de slachtvelden magneet van de doode kinderen die niet op mogen staan
 
die daar liggen in het geladen punt van hun hart en de hoofdwet
 
verkondigen
 
gij zult niet doden!
 
en manolete staat op jaren later van de stier en buigt zijn hoofd
 
en in hem spreekt de stem:
 
ik heb een mens gered het zand der dingen die door de handen gaan
 
ligt in korrel tussen de vingers
 
in astronomische grootheid verrijst uit het kind de mens in de doorbuigende
 
dagen van dit leven onder de kritische druk der meesters in de kringloop
 
der nuttige werkingen de processen der openbare lichamen en de kracht der
 
schifting neemt kleur aan in de lach en het leed van het kind
 
dat werd verplaatst
 
dat ouders kreeg
 
de vader die wachtte al jaren
 
en de moeder die niet wist wat zij kreeg
 
en het kind dat zei: ik maak een bioskoop van een kist en een wekker
[pagina 74]
[p. 74]
 
dat is een voorwereld waarin de ouders het hoofd buigen tot de trillingsbron
 
en het hoofd schudden van ja en nee
 
maar twee maal twee blijft vier
 
dat is geleerd en geschreven de wet
 
het kind kijkt op en vraagt drie klosjes
 
de moeder geeft
 
het kind spreekt het woord: lens
 
er wordt een ster ingeschakeld en een arbeidsfactor
 
het kind is wind onder het oog der ouderen
 
eerst je frans dan spelen en om vijf uur thuis
 
en binnen het huiswerk ziet het kind een zeemansverschijnsel en een gelijk-
 
richter en wandelt alleen door de donkere ruimten der stof naar een nacht
 
van woorden
 
het nadert door de zwarte droomschacht der gewoonten tot het
 
onmeetbare punt
 
de afstanden staan langs de weg en meten zekerheden
 
de maat van de mens in het land is moeilijk, zei het kind, later de man met
 
de geopende hand tot de kreet van gemeenzaam omdat een vlak land
 
hem het gelaat tot het einde opensloeg en trek op het lichaam verkreeg
 
het hart hangt over de kinderen, zei de moeder
 
en het kind schreeuwde in de nacht een hooglied vol onderwereld naar
 
een liefde die op de drempel bleef staan van het zichtbare licht binnen
 
de ring van de eerbied voor ouders om de ringdijk der stad van zijn ogen
 
de ontroering
 
een hartstocht
 
een liefde
 
een opstand
 
want de kinderen zullen hun ogen in hun handen nemen en opstaan
 
tegen hun ouders en zij zullen beter weten en de ogen vergooien
 
op de plaats van het witte blindvlak
 
er zal gevloekt worden
[pagina 75]
[p. 75]
 
men zal elkaar in het hart vervloeken door de liefde heen
 
met geknede aarde de mond stoppen tot het ijdele woord
 
de lippen wijdopen prestige
 
de fouten zullen een muur in de uitspraak bouwen
 
zij zullen elkaar niet verstaan
 
binnen de angst van zich zelf
 
dat is het toonbeeld der aarden gang met de ploegscharen
 
traagheid op stenen eenzaamheid
 
het verslijten
 
zoals het staat dat de moeder weent om de weg van het kind
 
die het de luier legde
 
voor de warme huid onder de adem goedertieren
 
en nu de dankbaarheid
 
gij zult alles afleggen hetgeen u bezit
 
het ik moet vernietigd
 
binnen de zwaartekracht en de genade
 
want het geloof in het bestaan van de ander als zodanig is liefde,
 
zegt Simone Weil
 
het ik van binnen uit
 
of de verworpenheid van buitenaf
 
en dat er vagebonden en hoeren zijn met minder eigenliefde dan een heilige
 
dan de heilige ouders met de handen vol kinderbezit geknepen tot het
 
klein behoud van hun kracht in andere huid binnen de stem van het eigen
 
bloed tot het drama van de huiselijke kring
 
alles in het klein en het veilig
 
maar dan komt de ramshoorn drift die de regels doorboort en het staat
 
op soms in een kind dat de maat van de mens door hem gemeten zal worden
 
over het gehele leven op aarde binnen de speerworp der eigenheid
 
over de keukenlandkaarten heen door de muren der ouderliefde
 
tot een groot verstijven en schrikken stolt in de harde hand van zijn wil
 
en in vreemde formules vol emigratie
[pagina 76]
[p. 76]
 
dove moeders liggen hun kinderen te liplezen
 
in de vage noties van voorouderlijke landschappen
 
zeven ogen inspectie doen de ronde
 
een moeder houdt het mooiste kind van de wereld
 
dat ze eens van ons waren zeggen de ouders terwijl de kinderen gaan
 
in pak van staat en tijd met de stoplappen gevuld van de angst
 
en de portretten en het inktvissengedrag der muren dat ze volwassen
 
worden en niet weten, zei een vader
 
dat ze over het hoofd van zich zelf en hun ouders groeien
 
de krukken der registratie beven in hun zorgelijke ogen
 
de moeder houdt het mooiste kind van de wereld tegen de ramen
 
het kind ziet
 
een vuur gaat voorbij
 
de ouders voeden samen het kind op en trekken hun kleren uit en leggen
 
een vloer voor zijn voeten door alle gangen des levens en winden
 
de klokken van weerzien op
 
hierna verbranden zij de heilige boeken
 
waarin stond dat de koningen en koninginnen de oermoeders der
 
volkeren waren vroeger in het tijdperk van mensen toen de dieren
 
en planten de stem nog bezaten en zij hoog gelegen de daad deden
 
de ouders de oerouders der goden op pyramiden toppen vol lectuur
 
en overzicht ter vermenigvuldiging der kinderen
 
de ouders kijken in de spiegel
 
zij kopen lectuur over de groei der planten en katten
 
in de nek van het kind staat niets te lezen
 
van een poes
 
zij stallen de bloemen uit in de borders
 
in hun straffende hand staat de wenende ziel
 
het kind heeft de kat vermoord
 
de ouders spreken vreemde woorden uit het water diep van de psyche
 
de witte kinderen lopen rond met zwarte verbeeldingen
[pagina 77]
[p. 77]
 
in de scholen zingen de meesters en verklaren de wereldbol
 
in de passiemuzieken krijgt het dode woord een leven
 
het kind moet nog noten leren lezen, zei een moeder, maar het speelt
 
wel het is natuurlijk nog niet zo van zo als het zou moeten zijn maar
 
het speelt zonder de noten te kennen
 
op school leert de juffrouw de meisjes de kruissteek
 
in de hoofden der jongens vormen de meisjes een olifant met een koning
 
er op en een inkomen
 
een schildpad loopt voorbij dragend de zeven werelden
 
daar bij die duitse deur staan geliefden en zeggen het lachwoord
 
de hofsteden handen verrichten graafwerk naar een vuurkorf vol weten
 
in de kemenades van oude kastelen zitten meisjes te spinnen
 
de slotvrouwe komt binnen met de rookhoenders van haar ogen en
 
haar handen vol koppelkoren
 
in dier voege dat gezegd en geschreven staat dat de kinderen in gruwzame
 
groei tot eigenheid hun ouders het hart uit het lichaam eten nadat zij
 
het op hun handen gelegd hebben en gewogen en tegen het licht gehouden
 
en gestreeld en gekust en doorboord met de pijl der geboortestanden
 
tot een waag- en munthuis voor de weerspannige beet der tanden
 
en op de plaats van het hart van de moeder groeit een groot water
 
en daarin een vis
 
op de plaats van het vaderhart staat een koker op en daarin een werpspies
 
en een spiegel
 
nu wordt er gesproken in taalverlies voor de mythe van het verstand
 
een jongen van zeventien jaar wordt op schoot genomen door de moeder
 
de moeder streelt en de vader telt bomen
 
een beroepsstand wordt opgericht en besproken
 
gevleugelde dieren ruisen een verzetsgedicht in het kinderoor
 
ik wil niets worden herhaalt het kind binnen het lied na drie jaar
 
die wat worden werden allen iets anders
 
die wat zijn hebben de jankende hond van slaaf gelegd in hun handen
[pagina 78]
[p. 78]
 
de krukken der ouderlijke registratie beven
 
dat is meer een gedicht zeggen de ouders en gaat voorbij
 
zij kopen was en stoppen de oren dicht
 
maar zebra is boenwas voor de vloeren om het glijden te bevorderen
 
de loonschaal staat in dubio
 
het kind fietst door een hem vreemde ruimte het bos dat het kent
 
daardoor heen een rood mutsje
 
daaronder een rond hoofd met ogen
 
geen der attributen spreekt
 
het gaat tegen de leerplicht
 
op zoek naar het oererf
 
 
 
het verhaal gaat dat een ridder wijsgeer werd
 
Ramon Lull van Majorca was een ridder en hield de verbeeldingshand van
 
een mooie vrouw en legde in eenzaamheid van de vlucht zijn harnas af
 
toen hun ogen zagen hun ogen binnen de architectuur van de nacht in het
 
klimaat van groen water
 
je handen zijn maandraad
 
mijn hart is schrikdraad
 
je hoofd draagt bosvruchten uit de wangen in mijn hongersnood
 
de palissaden van je borsten
 
de vrouw verloor het licht in haar ogen en het wit werd zwart
 
zij ontblootte haar borsten
 
deze linker, zei zij, aarzelend, was ziek en is er niet meer
 
Ramon Lull schoot in zijn hart een leenman neer en zag een open plek
 
hij vluchtte
 
wooncultuur in onzalige bossen las hij op een schutting
 
hij nam de borst die er niet meer was uit zijn ogen en spreidde haar uit
 
zijn hand en wreef haar over een gladde steen tot doorzichtige kapel en
 
knielde in deze kapel en bad drie vloeken om tot een oermoeder en een beeld
 
en plaatste dit beeld hoog op een altaar en zette de kaarsen van zijn ogen
[pagina 79]
[p. 79]
 
in de spijkers der kandelaren en stak zijn ogen aan in de ontstane nevels van
 
het oogwater ging hij zitten en beeldde de ene borst van zijn leven
 
die de vrouw niet had
 
de mooiste vrouw van de wereld
 
ik ben een kind in uw omkleding sprak hij door de huid van dit huis
 
de vrouw werd jaren later gevonden met een wondermolen in haar hand
 
zittend op de rots der verwering en de wondermolen speelde een lied in de
 
linkerkant van haar lichaam tot een grote borst uit de noten zwol
 
op de juiste plaats
 
dat was het huis van Ramon op Majorca en hij zag het licht
 
en de bevolkingen hieven de cognachanden hoog tegen de hemel en lieten
 
hun lichamen gaan in een feeststoet te water tot een groene kathedraal om
 
hen stond met een gouden altaar en daarop het rokende lichaam van de vrouw
 
Conchita die geofferd werd in het glazenhuis van haar ziende ogen
 
onder water
 
de dochter Conchita en de zoon Ramon
 
arabische nachten op de hondsrug der liefde
 
 
 
de kinderen lezen met hun huid als de ouders zeggen twee en twee is vier
 
zij zeggen dat is uit de rug van het zijn gesneden
 
als de mensen slapen en het kind waakt over het licht van het water
 
hij vormt zijn mond tot sacrale staat en leest met magie in zijn stem:
 
waar de kronen der bomen de hemel beroeren begint het te regenen
 
in de woestijnen paedagogie schilt men de lente
 
maar Theresias ziel telt met de blinde ogen aan zijn vingers de nerven
 
van een blad
 
dat twee maal twee vier is brult de wereld
 
dat dat zo is is omdat de mens sterven moet
 
maar de kinderen schreeuwden vijf vijf vijf!!!
 
de Subachen slaan de trommels der mensenschedels met de gedroogde
 
mensenhand en de klank draagt ver en is stil
[pagina 80]
[p. 80]
 
kijk, zegt de vader, het is alles goed bedoeld en het zou als jij en niet zo als
 
wij maar jij zelf dit ook zag wat er gedaan en gewild wordt want de wereld
 
vraagt toch en jij zou ook als je 't zag en wij zijn ouder zie je dus zou je
 
moeten maar beter als je 't zelf ook wilde dat je wat werd waaraan wij plezier
 
en jij zelf ook want het gaat om jou, maar de wereld en wat je zegt is
 
waar maar niemand gelooft het en je kunt beter al is het waar wat er
 
gevraagd wordt is ook weer niet zo veel dat je met je verstand kunt natellen
 
en dan is er ook iets voor je te tellen later want tegen alles en iedereen
 
in is ongelukkig en niet vol te houden je zult toch als je niet ziet wat wij zien
 
later veel later zeggen dat het allemaal goed bedoeld was en wij wel wisten
 
je ouders die het goed menen al lijkt het ook jou toe nu dat je gelijk hebt
 
maar onzin want de wereld de samenleving en de dokter toch die moet iedere
 
dag weer en wat dacht je zo'n man wil ook wel eens maar hij moet en de
 
arbeiders in de hete fabrieken en wat je voor hebt bij die mensen en die op
 
zee zijn en verweg en geen tehuis hebben en wij er nu nog maar later
 
moet je alleen misschien en als je nu je hoofd in de nek gooit je bent er
 
niet minder om natuurlijk maar het zou als het kon zo mooi zijn die weg
 
die niet moeilijk is en gelukkig maakt ook wel gelukkig want wat jij ziet
 
is het grote dat mooi is maar onmogelijk op de wereld want de wereld
 
wil het niet en ook je moeder zou dat ook zij heeft het niet gemakkelijk
 
zo geen jongens gewend en streng opgevoed ea ze wil het goede zoals
 
ik voor jou en natuurlijk mag je na je werk als je klaar bent alles maar
 
eerst slagen want de diplomas worden gevraagd steeds weer het is
 
misschien onzin in jouw ogen maar de diplomas...
 
en de zoon zwijgt de verbeeldingshand door de ruimte
 
de verbeeldingshand slaat op de schedels der wereld met doodsbeenderen
 
en de klank is hol
 
omdat de mens sterven wil is twee en twee vier
 
omdat de mens onsterfelijk is is twee en twee vijf
 
omdat we 't goed menen eet je wortels want wortels zijn gezond
 
omdat we geen wortels lusten schreeuwen de kinderen zijn we niet dankbaar
[pagina 81]
[p. 81]
 
kijk zei de vader het zou als je...
 
als je de slaaf van de wereld en zijn buurman wil zijn, schreeuwt het kind
 
theresias ziel ging heen als een witte maan
 
later met de vriend op de fiets in de nacht van witte mist
 
en zeker soldaat worden en mest voor wie?
 
en God zegent de wapens met hoge hoed
 
en de kinderen gaten graven in de grond
 
en wat zei Jezus
 
maar Jezus was geen mens en wij zijn onvolmaakt en de wereld is zoals zij is
 
en de slaaf van de buurman en minister die het ook niet weten maar
 
je moet vooruit wat zou er als iedereen dit zei en zo dacht wat zou er van
 
terecht komen en er was altijd al oorlog en je moet niet zo denken dat maakt
 
ongelukkig en wij je ouders wij willen dat je gelukkig bent
 
en voor het oog van de vader een rechte weg beplant met de engelen
 
van zijn handen en zijn vrouws handen en zijn vaders handen en zijn moeders
 
handen en zijn grootvaders handen en zijn grootmoeders wuivende handen
 
die dag zeggen en knikken en hem het hart op de tong leggen en de goedheid
 
uitzeggen en zijn maatregelen prijzen en het zicht op de bergen van goud
 
en geluk aan het eind van de rechte weg en achter de handen woont
 
de zwarte angst
 
de witte handen en de zwarte angst
 
ook van toen zij kinderen
 
alle mensen waren kinderen
 
en de dieren dan, vraagt het kind de vader
 
de dieren kunnen niet praten, zegt de vader
 
en het gevoel van de dieren dan
 
de dieren hebben geen gevoel en als ze 't hebben kunnen ze 't niet zeggen
 
en de vrienden lopen zwijgend over de lijken van voorouders in de witte
 
gebaren der mist en ruiken de mest van de boerderijen
 
en zij zeggen zij weten niet dat ze leven ze ruiken het leven niet die daar
 
gaan over de weg iedere ochtend om acht uur en sloven en slaven voor
[pagina 82]
[p. 82]
 
bazen opper- en onderbazen en de rijken en de macht van hun hand is
 
de volgzaamheid voor het gevulde buffet en het dressoir om in te leven
 
voor ieder een pak en als 't kan gevoerd van binnen met jute bankpapier en
 
een platgeslagen voortdurend jammerend hart over wat er had kunnen
 
gebeuren als en wat er gebeurd is omdat en dat de kinderen nu de dienst in
 
zijn en niet eens in het eigen land en dat de wereld steeds kleiner wordt
 
en de treinen steeds harder rijden de verbindingen brengen de boer in de
 
stad meneer en en de steden vreten het land en de koeien nemen een
 
overstap en gaan lijn één de muil der onwezenlijkheid in
 
toen ik nog in Groningen was was er de ruimte om een boerderij een open-
 
geslagen veld en daarin stond onder de hemel het koren geen eikenhakhout en
 
een vreemde spraak over het zand
 
in de test van het vlees staan wij raadsel
 
en de vrienden zij zeiden de sirocco vol droge wraak uit over het systeem
 
en bouwden in hun harten met handen chamsim een oorlogsbodem
 
voor de vernietiging der wereld
 
de vernietiging der ouders en het omhalen der muren
 
om het parasitologisch verschijnsel te wurgen
 
een trog vol bloed en daarboven de glimlach der wijzen
 
de dokter die de pols voelt
 
de violen de violering die de meisjes bespelen
 
en een mooi geluid in de keel leggen
 
de kinderen zij zijn verschrikkelijk
 
de kinderwereld zeggen de ouders is een bloeiende bloem van fantasie
 
de wereld der kinderen hangt vol rook
 
en in de puberteit hakt het kind met het bijltje
 
de touwen stuk
 
van de zuster
 
de bal van de broeder
 
wanneer de dagen over de horizon gaan liggen in de kraag van
 
kreunende bomen
[pagina 83]
[p. 83]
 
de boerderijen staan nog
 
de mensen gaan nog hun gang
 
zeggen de kinderen
 
maar gauw is het uit
 
zeggen de kinderen
 
wij zien het onweer en het is in ons bloed
 
zeggen de kinderen
 
wij zwaaien de voorhistorische bijlen vol mooie tekening
 
zeggen de kinderen
 
zij zeggen de kinderen zij zijn gek
 
zij zegt later het kind met zijn hand op de stenen en het gracht water
 
zij weten niet wat zij doen
 
zij willen niet weten wat zij doen
 
zij willen doen en niet weten
 
want in het weten woont de kannibaal met het mes die de schedels licht
 
en als de schedels gelicht zijn houden zij ons de draden der daad voor
 
onze daden zeggen de mensen hebben alleen een uiterlijk
 
in de nacht ligt het hoofd op een kussen
 
op het kussen slaapt ons hoofd
 
onder het kussen ligt het mes
 
wij kunnen niet slapen zeggen de mensen
 
want in de mensen woont de kannibalen wraak en in hun ogen huist
 
het huis vol rook en door de rook kunnen wij niet zien en deze wereld
 
is zo dat een mens de ogen sluit
 
dat de draden der daden de spiegels geeft
 
hier is het gehoorscentrum om te horen
 
hier het gezichtscentrum om te zien
 
dit zijn de oren
 
dit zijn de ogen
 
oren en ogen zijn uiterlijk
 
horen en zien innerlijk
[pagina 84]
[p. 84]
 
zei later een vrouw
 
ik zou wel een kind willen
 
zei later een vrouw
 
de man begon een tocht uit het bloed naar het einde van zijn hoofd
 
een kind is gezelschap voor eeuwig
 
mijn kind, zei de vrouw
 
de man zag in het hoofdeind een wezen van beweging dat liep uit de hand
 
van de vrouw
 
als je het kind hebt is het kind zei de man
 
een kind dat is zei de man is van zich zelf en niet van jou
 
niemand heeft kinderen
 
want als het kind zijn eerste adem haalt is het losgesneden en alleen
 
in de wereld en het weet dat door de duisternis der eerste blindheid en het
 
komt boven in woorden veel later en als het woord geen klank meer heeft
 
grijpt het terug naar het eerste mes dat hem lossneedt dat is zei een vrouw
 
de handen der moeder
 
 
 
en de geslachten geven elkander de navelstreng door en de weg van
 
het bloed
 
het bloed stroomt door zegt het kind in het kinderspel de hand pakkend
 
van een ander kind
 
het bloed stroomt door en grijp jij waar ik niet bij kan
 
zij dansen in de warme navel van de aarde en kennen de oorsprong en
 
hoe het verder gaat
 
dat wil zeggen: steeds opnieuw uit de navel der aarde
 
 
 
wie geeft de ervaring door?
 
en wie de ervaring uit Midden-Afrika en wie uit Thibet
 
en wie leest de lippen in Lhasa
 
wie verjagen de vissen en vissers
 
wie bereiden paddestoelen uit lucht
[pagina 85]
[p. 85]
 
en wie bouwt uit de hutten van ijs de rendierlaars en het walvistraan?
 
en wie hebben de Indianen vermoord in twee jaar twee honderd duizend
 
en wie vindt het scheerapparaat dat het snelst de mens van de huid
 
van de aarde scheert
 
wie het scherpste mes
 
de ouders van lieve kinderen, een lieve man van een lieve vrouw
 
hij heeft hart voor zijn werk
 
zijn gezin is een mooi gezin
 
en zijn vrouw lost de denksport op binnen het uur
 
die kinderen kennen hun vader
 
hun vader geeft de ervaring door
 
de kinderen proberen het scheerapparaat en scheren de hoofden der
 
ouders af
 
zo is de ontaarding der kinderen
 
de ouders nemen de haren der buren en kammen die uit het hoofd en
 
leggen ze op tafel en maken een minder fraai vlechtwerk
 
het kind hoort de stem van het kale hoofd en neemt de egelstand aan
 
daarin de namen die niet deugen zoals ieder weet
 
wie niet weet van de ander is niet gelukkig met zich zelf
 
in het dorp
 
in de stad
 
de ouders staan stil en zien het kind
 
in het tuinhuis zit een kind van de nacht
 
in de nacht worstelt het ouderschap met een kindheid
 
het kind vreet de moeder, denkt de vader
 
dat is onnatuurlijk want de vrouw vreet de man, hoort het kind later
 
maar de aarde draagt in vreemde nachten een baard en boven de baard
 
is de navel een grote zwarte mond en de tanden de schichten en de huig een
 
slurf en de ademhaling legt de vingers om de hals van ouders en kinderen
 
en de aarde vreet een boze man met zilveren haar het kerstmannetje
 
van overal op de dag dat het past
[pagina 86]
[p. 86]
 
zo staat aan de wand der verbeelding een verschrikking
 
en de verschrikking vreet het leven
 
en het leven wordt vet en glimlacht
 
in de daad staat de hand stil en valt af
 
de aarde schudt en verwijdert een stad
 
de afgevallen hand zaait zich uit en vermenigvuldigt zich
 
de handen komen op en gaan hun technische gang
 
tegen de kadmeia en vóór het orakel
 
en Theresias liep blind rond en legde het raadsel uit
 
zijn handen vol tranen
 
kosmisch bewogen is het verhaal van ouders en kinderen
 
de bloedschande begon in het redelijke woord
 
en het woord was niet meer
 
het woord had de angst uitgetrokken
 
en de kinderen noemden grote namen en namen de boeken der ondersteuning
 
ter hand en lazen dat er verkeerd geleefd wordt op aarde
 
dat zeiden de wijzen
 
de gekruisigden, de vermoorden, de stillen, de waanzinnigen
 
in de ogen der kinderen stond het ontleedmes en een botanische tuin
 
zij hingen de trommels om en verzamelden onkruid
 
zij trokken vloekend het veld in
 
zij bouwden een eenzaam huis midden in het verkeer
 
een verkeerstoren
 
zij veroordeelden alle meelopers ter dood
 
de wereld werd ledig en de huizen stortten in
 
na jaren
 
de bevolking vluchtte voor de wraak der kinderen
 
ons eigen bloed?
 
het vloeide langs een omweg terug
 
in de verkeerstoren huisde een waanzinnige
 
de waanzin heeft haar eigen huis, zeiden de mensen
[pagina 87]
[p. 87]
 
zij keerden huiswaarts en liepen weer mee
 
om de verkeerstoren bouwden zij een plein
 
op zondag bezichtigen zij de waanzinnige
 
die riepen zij uit tot martelaar van hun stad
 
alleen de kinderen zien in de dorre handen bewegen het kinderboek der wijzen
 
er ontstaat een vreemd landschap en een mistral om de ouders
 
de kinderen verzamelen zich
 
op een dag staat de verkeerstoren in brand
 
en wie regelt nu het verkeer roepen de ouders
 
zij verdrijven de kinderen en bouwen op de plaats van de verkeerstoren
 
een beeld
 
het beeld verklaren zij heilig
 
de waanzinnige loopt met de kinderen een gang over de wereld
 
die hem hebben verlost
 
en hij geeft raad
 
hij leert de ontaarding van de mens en oppert het verhemelen
 
maar de bewoners der steden plaatsen een kurkenklok in het beeld op het
 
plein dat de tijd wijst en slaat
 
de kinderen bestormen hun eigen gehemelte
 
de waanzinnige treedt terug en bouwt zich een hol onder de aarde
 
op een dag scheurt de aardkost
 
de stad, het plein, het beeld, de kurkenklok en de menigte worden verzwolgen
 
 
 
zo brandt soms op en leeg een huis van ouders en kinderen en allen dood
 
en tegen de dood is veel gebouwd
 
en de dood bouwt veel in het leven
 
maar in een perfect georganiseerd verkeerssysteem zijn ongelukken
 
onmogelijk, zeggen de mensen
 
in het materiehuis
 
maar de stof is een golf, roept wanhopig een fysicus
 
de verschrikking is dat alles iets anders is
[pagina 88]
[p. 88]
 
en plotseling gaat de mens in een veld van wijze cultivaties en verzorgt
 
de afwatering ondergronds en bouwt op het systeem van palen en buizen
 
de steden en koren
 
de hand van erbarmen legt dan een scherm om het zicht over alles en
 
binnen het scherm woont het geluk en wordt bewaard
 
en Jan harkt de tuin en hakt het hout en spreekt met zijn vader en moeder
 
en zij lachen een aardappelveld en een goed werk in hun ogen
 
een vrouw staat onder de bomen te wachten
 
Jan kust de vrouwen neemt haar mee naar zijn vader en moeder
 
de vader en moeder kijken en knikken binnen de woorden
 
een vrouw van hetzelfde bloed
 
zij geven elkaar de hand en het bloed spreekt een heilige taal door de ogen
 
Jan en zijn vrouw keren terug tot de boom
 
onder de boom bouwen zij een huis
 
in het huis begint het leven
 
om het leven en het huis staat het scherm de schelp
 
het strand om de zee
 
de aarde in water
 
zo wonen Jan en zijn vrouw
 
in de grote overeenkomsten tussen de mens en de warme aarde
 
en de regen er boven en het licht van de zon
 
een stad zegt Jan is zo slim van steen zo steen zegt Jan
 
en ik ben een gelukkig mens en zijn vrouw knikt
 
en het kind speelt onder de boom
 
't is wel dat de vrouw van Gerrit door de zolder viel en haar rug brak
 
en Grietje van vijftien een kind kreeg en geen kerel
 
en Hendrik 't fabriek uitliep zonder handen
 
maar de boeren vieren de bruiloft met veel familie en buren en land
 
vrouw Braamer vecht met haar tweede man om de kinderen
 
en vrouw Deuder slaapt met een ander
 
haar dochter is niet beter
[pagina 89]
[p. 89]
 
wat ook niet kan zegt tussen lippen en hart de tong
 
tussen binnen en buiten
 
zo speelde het kind onder de tienduizenden met Jan Hendrik en Hendrik Jan
 
en fietste de paden bos en was onder de mensen en kende ieder en ieder hem
 
in de roddel het netwerk van jacht en positie van jacht op banen en hazen
 
en 't werk en was hemelbewogen en prometheus gebonden binnen het
 
brokkelend zicht van hakhouten hoofden en verkaveld land
 
de detaillisten en ouden van dagen gingen hun gang
 
en hij las de heilige boeken en vloekte met zijn vriend en bouwde fantasmen
 
over de schering en inslag van wevers en spinners en de donder der fabrieken
 
en de zware erbarmen armen der schoorstenen tegen de hemel
 
hij doodde de spin
 
de lucht ziet zwart van de rook
 
de bomen vergeten te ademen
 
Oons Gerard is helemaal doof van de ratel textiel binnen de muren der hitte
 
de stoom van het zweet de kolen het hart en het bloed dat zwart
 
in de aderen staat
 
op 't schutterveld op 't lansink de bleekerij in 't stomen en verven en 't
 
machinale gekerm van ijzer en staal tot de draad is het kleed van een ander
 
maar de kinderen hangen de fret uit binnen de holen hei der konijnen
 
binnen de gemoedelijke das van de werkende afgunst van ieder op ieder
 
maar ook wel verzorgd door de vader en moeder van de moeder de nieuwe
 
die het ijzer met handen braken en de verfrol herstelden en Jannink
 
Scholten en van Heek en van 't zelfde
 
ja ook in Goor
 
en in Nijverdal
 
en Ainsworth staat stijf in het glas van de ogen van ouden van dagen
 
maar feudaal nog gebonden aan de ring van de hand van de heer van de
 
villa van het wonen der rijken de neo de ridders in auto's met kinderen
 
de rijken op lijsten en lokalen gesticht voor het werkende volk
 
aan de hand en binnen de ring en onder de boomgrens
[pagina 90]
[p. 90]
 
joa ool Jantje van Heek leep nog op klomp'm deur d'n fabriek en kende
 
Gerard en Wullem en Gerda en Lientje en de kinderen en kindskinderen
 
en wie er de dood was gegaan
 
en wie er nu trouwde
 
en de kinderen joegen de vogels op en namen de buks en schoten de dieren
 
uit de bomen
 
een ree wordt geraakt soms en gekookt in jenever
 
en een bruiloft is een bruiloft en van een bruiloft komt een bruiloft
 
voor alle buren
 
voor de meester der kinderen is het altijd feest
 
en om de dorpen de es wordt geleefd en gestorven
 
soms neemt de boer in het hooi zijn wijf
 
soms de arbeider het wijf van de boer
 
soms het wijf van de arbeider de man van een ander
 
ook wonen er Rotterdammers die de taal niet machtig zijn
 
en daartussen en over en onder de details van middenstand die de feesten
 
verzorgen maar moeilijk vieren
 
door de druk verhoogt boven zich zelf dee 't hoog hef lot het deep hang'n
 
het kind onder de tienduizenden las de heilige boeken en vloekte met
 
zijn vriend
 
over de heide naderden donker de bossen ten teken dat de mist uit de
 
beken zou rijzen tot bovengronds monster dat zou vreten de daden de kleine
 
der mensen die in het hoes het los hoes en de hoes van de angst
 
de kelen legde
 
 
 
ze branden wel paasvuren daartegen en schilderen de hemel en hebben
 
het kerkhof omzoomd met zwarte cypressen maar de zucht van de dood
 
vreet van de welvaart materie het nuttig effect
 
dit is de strot van het land feudaal gekeeld door de kavel
 
de boeren kopen en wonen breed van plek tot plek
 
over de boeren schrijven de schrijvers boerenromans
[pagina 91]
[p. 91]
 
het kind der tienduizenden ziet alle boeren en tussen de boeren de buren
 
en de buurtschap en over de buurschap de hand van de goederen het land
 
de fabriek van de heer
 
en de Here preekte voor de heer hier: wees nederig behulpzaam en berust
 
in 't gemis van wat armen en benen en de luxe is onwelgevallig
 
den Here de heer
 
en Hein schreeuwt een scheur door de muren en het verkavelde leven
 
en staat rood in zijn oog en rood in de vlag van zijn hand
 
sikkel en hamer verdomme en de brand in alles wat rijdt
 
en dit door ieder die werkt in het dorp op de landen de es en de fabrieken
 
de kerk en de villas de heilig bezaaid met het ik dat ik het ik niet alleen
 
maar allen de buurtschap zal leven met roet aan de muur van de hemel geschreven
 
de opstand verdomme de opstand
 
en het kind der tienduizenden voerde een paard met zich mee
 
en het paard was gegeven om te vernietigen ten derde dele
 
en nooit meer genade
 
een nieuw paasvuur een nieuwe ritus een nieuw gebed
 
dat was in 1934
 
nu heeft ieder een dressoir
 
nee zei Pedro in Guadalajara en in Trugillo ook en op de
 
La Mancha die honger hebben we allemaal maar tussen de honger
 
en mij ben ik de baas
 
de vrijheid is wat honger waard, zei Pedro
 
maar hier heeft ieder een dressoir
 
en op de societeit der fabrikanten begint de kunst om acht uur en draagt
 
het oor en het oog een hooge hoed
 
in de materie der provincie met het kleingoed omhoog
 
door de provincien van dit land
 
deze lage landen door alle provincien der kunstgebitten
 
wie werd er waarlijk gebeten?
[pagina 92]
[p. 92]
 
de paasvuren branden nog en de burgers brengen het hout omdat de gewoonte
 
dat oude zo aardig is en mooi om in leven te houden
 
maar de boeren hebben combines en doen alles tegelijk
 
en de villas sterven uit
 
en de heren betrekken de flats en zien in een verloren geldridderschap
 
zij kennen hun arbeiders niet meer en zijn gerationaliseerd met de cijfer
 
de status nv en de statistiek
 
en de klompen zijn een oud gebruik
 
en het oude gebruik is het museum zo mooi van toen
 
en allen hebben grote dressoirs in de huizen zo slim van steen
 
het netwerk gaat door en trekt de draden aan en de spin spint door huizen
 
harten land en fabrieken een vreemd lied van bloed onder de opstaande
 
nagel protest van instink ons in godsnaam o god van de aarde het
 
lichaam de hemel binnen het huis als het kan zonder geld uit te geven en met
 
ere voor 't oog als het kan zonder betalen en zonder transfusie
 
want het geld het geld dat geldt
 
en in de buurtschap geborgen van zij is dood en nu ik hem de thee ik hem de
 
sokken de buurvrouw en hij ons de hulp weer met maaien en zij is alleen
 
en nu ik haar gezelschap en samen de tijd door en op het graf bij dag en
 
bij nacht de bloemen en harken het perk bij de cypressen en soms ook de
 
nachtegaal die onromantische boeren die de dag met het licht beginnen en
 
de nacht met het bed verdrijven en de hand tot het handvat meten en het oog
 
langs de vore het schrikdraad leggen en de koeien Marietje en Lena en
 
Betje de namen verlenen als waren het mensen en de mensen het dier voor
 
de blik houden in paren en baren de zwijg uithangen dat het groot is maar
 
niet onder woorden en de band practisch het touw van de dag moet houden
 
en met paard en ploeg en melk op het land in de grond moet staan
 
het uitzicht is niet groot hier over de akker, zei een boer uit het noorden
 
het is dicht op elkaar
 
het is buren familie en familie van buren
 
er hangen gordijnen over het land
[pagina 93]
[p. 93]
 
het is de verdeling
 
het leven op aarde van de bedeling, schreeuwt Hein
 
hij schrijft een mooi wraakwoord in het zand en past op de auto's
 
het kind der tienduizenden ging uit en hield het wraakwoord hoog
 
en de ouders lagen gebogen in de nacht tot elkander van verdriet over het
 
kind dat het andere wilde
 
dat het niet zag wat zij zagen
 
dat zij niet willen zien wat ik zie, dacht het kind, de jongen en gooide met
 
stenen en was gast in villas en hoorde muziek en las de heilige boeken en
 
hield van waanzinnigen en zwierf bij de boeren en hoorde de roddel zo
 
midden in de stand en zag de standen der zon en veroordeelde de leerplicht
 
binnen het systeem van de loze woorden en achtte de zinsbouw niet
 
maar wel de zin en werd in- en uitgedaan door de waan der ouden zoals zij
 
zijn nog altijd nu meer vermoeid maar alles te weten en zo voor het doel dat
 
onder de vingers ligt met het angstoog
 
bestuurd door een bericht van gene zijde
 
jenseits von gut und böse, schreeuwde het kind met de handen geheven
 
maar Enneler wachtte des ochtends in een mooi kleed
 
zij droeg een hoog hoofd met een teken
 
de jongen de blik er door heen
 
zijn blik stuitte en was verblind
 
en bovennatuurlijk sprak Plato de waarheid dacht de leeraar
 
maar de waarheid zo dacht de jongen lag bezijden de woorden en het
 
grammaticale verband
 
de jongen bedacht een geseling voor de huid waaruit het hart zou opstaan
 
maar de huid was hard en dik en rhinoceros
 
later zei de jongen harkte ik de tuin en ik sprak niet meer in jaren en nog
 
later harkte spelend zijn dochter de tuin met veel woorden
 
schrijfzucht overviel hem al zwijgend
 
en Enneler woont in een lelieveld
 
en een vriend overviel de dood
[pagina 94]
[p. 94]
 
en het struikgewas van omus en tantus
 
de egel diogenes dook in zijn vat en rolde door Athene
 
de kannibalen slachtten vroom hun kinderen
 
diogenes leende twee vleugels en twee ogen
 
van de adelaar en het kind
 
de duitsers slachtten de joden
 
de jongen nam een jong meisje uit het oude volk
 
diogenes zette ogen en vleugels aan zijn ton en vloog over 't water
 
de jongen droeg zich met het meisje uit de wereld
 
de ouders richtten een scherm op tegen de sterren en zagen blind
 
de blindheid ging op voeten van horde in de angsthut
 
de joden vierden loofhutten en beluisterden de klop van het hart
 
de laarzen telden de tegels met de knuppeltong
 
het meisje schreef dat het beter was lief te hebben gehad en verloren
 
dan nooit de liefde gezien
 
zij wisselde vreemde woorden
 
zij zag binnen zich zelf een ster een wijze en een woestijn
 
de schapen werden geteld
 
diogenes vloog terug van boven en zag dat de vleugels branden
 
hij legde de kinderogen af en daalde blind op de aarde
 
in het einde ligt het begin, zei hij
 
klassikaal gaat de horde ten onder
 
de mens wordt geteld en genummerd en vrachtgoed
 
dat is de tijd dat de velen schreeuwen om voedsel
 
en dat zij het voedsel nemen in de loze hand
 
en dat de loze hand het naar de mond brengt
 
en dat de mond kauwt en om meer vraagt
 
en dat de éne hand het neemt uit de andere
 
en dat dat het sociale is
 
en de kringloop
 
en dat de handen dat weten
[pagina 95]
[p. 95]
 
en dat dit heten heilloos is van het tellen der handen
 
en dat de hand etterbuilen krijgt met de verkeerde namen
 
en dat de verkeerde namen de schedelboor gaan nemen
 
en dat de schedelboor de gaten boort tot in de kanker
 
en dat de kanker een wild bierhuis en een vreemd gewas aan het hoofd zet
 
en dat het vreemde gewas verzameld wordt tot de kinderen
 
en dat de kinderen dit eten
 
van de ene hand in de andere
 
en dat is de kringloop
 
die ewige wiederkunft schreeuwde de Nietzsche de kindervriend van
 
ons allen
 
die ewige wiederkunft
 
ook al wordt een man gek en zit hij in het donker en gelooft hij dat de vrouw
 
hem het hoofd zal kloven omdat de moeder der dingen hem de schaduwen
 
gaf en het oog de verkeerde inkeer en de handen liet vouwen iedere dag drie
 
keer voor en drie keer na het eten en het grote gebed liet zeggen hem
 
haar kind en de negen anderen en de onverbiddelijke vader en allen stil
 
waren voor het dampende eten dat het oog en het oor van god is en de lans
 
in zijn bloedende lijf en dat hij de oudste was en het voorbeeld en de
 
verlamming hem werd en niet de moed om de judas te zijn van het
 
zwijgende eten van allen maar de gehoor en de liefzaam hem de volg maar
 
deed zonder genade te zien in de kokende rook van het eigenste bloed dat
 
onder de navel verging nee hij niet en hij zou en hij werd maar de hoofdpijn
 
al gauw hem het handwerk verlamde en de pijn in de rug in de waar op de
 
plaats de apen royaal de staart nog hebben gekregen en toen hij hij zou wel
 
met de pijn en zonder een staart toch de vrouw die hij wou hij zou haar
 
krijgen door de dwingende murmel van zwijgen van voor en van na het eten
 
en de tong hij zou haar wel stijf de tong tot drie kinderen ook hij en zij
 
god oh zij hij had haar wel lief maar het woord was de tong het somber gebed
 
van dit leven dat heeft den heer ons gegeven maar zwart in de hand gelegd
 
en hoe krijgen we 't wit met niet anders dan bidden en hoe houden we de
[pagina 96]
[p. 96]
 
liefde van de vrouw die geholpen behulpzaam om hulp schreeuwend het
 
oor je verdooft door de kijkende ogen van wat je nu eigenlijk wat doe je wat
 
kun je voor mij en het kind het eerste het tweede de derde de drie die
 
verdorie zij vloekt o god zij vloekte verdorie de mond moet houden de mond
 
open houden en niet alleen van die gruwel dat bidden van huis uit tot het
 
huis van de heer die niet hoort je ziet ze schreeuwen en de kleren zo duur en
 
zo vuil zo gauw net als hun moeder dat zei zij mij nog net als jij en
 
verdomme ik vloek ik kan het niet helpen maar werken moet je voor allen
 
de drie en voor mij en ik wel verstellen en alles wel doen en het stof en de
 
dingen dan kunnen de dingen hier blijven en niet meer verkopen want
 
o god ik zie nu geen einde en ik kom ik wil wel o man ik kan en ik hou maar
 
zo help en hulp mij ik o ik zie je handen toch groot en waarom geen werk
 
en versterk toch je hart het is een groot hart en goed als een ander een ei
 
en o man ik wil...
 
zij was een eenvoudig meisje zei hij toen ik haar trouwde
 
zij was heel eenvoudig en lief
 
maar ik ik zag in mijzelf dat dier in mijn rug je kent het de bek altijd open
 
en altijd vreten en ik geloof wel dat ze nooit meer zal komen en dat ze uit
 
liefde niet meer komt nu ik hier ben hier tussen de anderen en die niet weten
 
ze kennen me niet natuurlijk en weten niet van dat dier en niet van die
 
geweldige wil die ik moet voeden want wat er vroeger was van drie
 
weefgetouwen of zes of tien en later nog meer en altijd de eerste dat is er
 
niet meer voor het oog van de mensen die blind zijn en nooit zagen die
 
touwen en nu niet dit dier
 
er wordt geofferd fluisterde hij
 
en van de kinderen blijft u zelf fluisterde hij
 
en van de ouders kom tot u zelf zei hij
 
en tot de kinderen maak een teken
 
en tot de ouders wees dat teken
 
want niet van de schim zijn in het bloed zoals ik nu zie dwars door het
 
licht van de dag het zal er wel zijn en dicht door de gordijnen met de vraag
[pagina 97]
[p. 97]
 
je komt toch niet met een mes want een mes is een scherp ding en dat mocht al
 
nooit van mijn moeder maar 's nachts hoorde ik kreunen haar stem om dit
 
mes en mijn vader die deed het hij droeg het altijd en deed haar het aan
 
in het vlees als was zij de mantel en daags dan maar bidden en het rijke
 
van de huid doen en lappen verkopen waar het maar kon ook weer gordijnen
 
en altijd aan vrouwen en soms brengen harde pakken textiel met de
 
nagels der arbeiders er in of ik dacht ook wel dat mes maar hij had het altijd
 
en het stond klaar en later zeiden zij zij hadden veel kinderen en het
 
was een gelukkig en enig gezin
 
maar mijn vrouw wil mij niet meer komen bezoeken
 
zij is bang voor de schimmen
 
die zijn overal zei zij en haar ogen kregen dat deel in zich van de betaling die
 
ieder de rekening legt en het boekhoudkundig beleid van de angst
 
 
 
ik was wel bang ik dit kind het kind van ieder en allen en tussen de velen
 
het is erg bang in het kind ook van zeventien en ook wel van dertig
 
mijn liefde is het mensengeslacht
 
en abba lieve vader
 
en muilbron en denkdorp
 
de moeder het landschap mijn lichaam dat zij wiegde
 
dat onbegrijpelijk is en groot
 
en sterk was
 
de moeder toen zij stierf en nu niet meer is dan in mij
 
in mij in het zwakke
 
deze grote jongen vol met de plekken en in de plekken dat dier dat
 
niemand ziet
 
zo is de zoon van de moeder
 
het gaat de gasthuizen in en uit en wil de verpleegster en vraagt haar het
 
licht uit te doen maar de verpleegster wil niet want zij ziet het dier
 
als de moeder
 
ik heb je lief schreeuwt de man en doet het licht uit
[pagina 98]
[p. 98]
 
maar de anderen de ander en ieder leeft door de huid van het donker en zet
 
hoog een roddel op over het ledikant dat wit is en het bed dat wit is en de
 
lakens die wit zijn en de begeerte die wit wil in de man
 
maar de verpleegster ziet wit en gaat heen en verplaatst met de angst de
 
patient die wit in de kamer wit is
 
en 's nachts liggen beiden alleen wit in de nacht en spreken het woord
 
onhoorbaar waarom
 
en van de vader terug tot in het vijfde lid
 
en van de moeder de daad en het eigene bloed
 
een denking van wezen
 
bedboeken pastilles pillen en dranken en de plicht van de aanloop
 
de trillende hand eenzaam van wit
 
zo zou de mens de god gelijk zijn
 
zo was hij gemaakt in het kind
 
en het grimhuis wachtte en week niet
 
voor de blik van het kind
 
dat altijd leeft
 
de tuimel de rouw het berouw de deugd en de spot van de wereld
 
het lachen
 
een kerklied in een veld vol distels
 
de lachende duivel het beest in de knikkende knieen
 
zou het of zou het niet
 
een getuigenis een toorn en een cachot
 
ze zat er in een lange meid en breide als de oermoeder een lange doffe kous
 
en telde de steken in 't donker en berekende de leeftijd van het kind en hoe
 
lang een mens kan leven en wanneer een kind het licht ziet zolang tot het blind
 
geslagen wordt
 
want er is geen plaats
 
en voor de liefde niet
 
zij ontvlucht op de dag dat het kind een jaar is
 
zij ziet op dat jaar en die dag de man die het deed en de liefde was
[pagina 99]
[p. 99]
 
zij doet die man een voorwerp in de rug
 
de man valt neer met een vloek in het gebed van zijn bloed
 
het leven zei iemand
 
zij vluchtte en wierp zich in het water
 
onder water werd zij veroordeeld
 
zij kwam weer boven en was een ander
 
de ander liep met haar naar het huis van bewaring
 
daar werd zij bewaard en breit zij de kous
 
dat is het licht
 
de verse letter uit een dood woord
 
een gave gods tot god zelf
 
het wapengeweld van het ontwapende volk
 
 
 
maar er zijn voor de kinderen nog vrouwen die staan als een berg in de rijke
 
verwering van haar huid en de top tot de zon strekken en de voet tot het
 
midden der aarde meten en in de leden de lava van leven die kookt in de mond
 
en de borsten tot burchten slaat en de ogen de vlam en de schoorsteen de
 
roet en de rat en het rad van dit leven op aarde de vreugde erbarmen de
 
genade de stoot het al en het alles geven
 
deze vrouwen zijn meisjes de dochters van wie van de onbekenden de ouders
 
die het oude lied wisten gaande te houden en wisten de benen horen te zijn
 
lang en blank en bruin in de zon en wat daar tussen en boven de voeten
 
het hoofd en de taal van de mieren een hart in het hart het gat voor allen
 
van warm dit leven voor u voor jou voor wie er maar is en zij zullen zijn de
 
vertroosting en het beeld van de moed de roekeloze het stuur en het schip
 
en de lading voor ieder maar voor de ene het meest want zij is hem het wijf de
 
eerste de vierde misschien maar de juiste en zij vervult de tijden en haar
 
armen en handen zetten haar lichaam haar ziel en zijn beeld op tot sacrale
 
vreugde en wending en oppergelaat der dingen
 
waarin dan de kinderen hun moeder beschilderen
 
en mannen later hun vrouwen
[pagina 100]
[p. 100]
 
en kinderen op straat schrijven: mooi is de stilte
 
of roepen aan zee: ik ben de oorlog
 
en: ik ben een jager
 
en: ik ben een munitieschip
 
en de kleinste: ik ook een minutieschip
 
 
 
zo gehoord aan de zee door de moeder
 
 
 
die zijn die weten en de grond van hun handen en de mest van hun lichaam
 
vormt van zon dit beeld
 
dat is van ouders en kinderen
 
genadeloos van de liefde bezeten
 
en niet hervormd vrijzinnig hersteld van 't gereformeerde verband
 
en niet katholiek en niet oud of verkeerd van de doop tot het hoofd
 
en de hiel de achilles
 
maar alles en allen in de vorm die draagt alles
 
en leesbaar de gebaren der aarde
 
die de mensen zijn
 
en doorelkaar
 
en aanelkaar
 
en geklonken
 
en zonder boven-of onderzin
 
in de kleiweg van waanzin
 
het paedagoge modderbad van ouders en kinderen
 
en de troebel en stank
 
en het huis dat wordt opgericht en valt
 
valt in de man die later uitloopt een sigaar koopt en monstert op een schip
 
als sjouwer als kolenkerel als stoker en de laatste brief van zijn leven schrijft
 
als een jongen met tranen in zijn ogen toen hij zijn moeder voor het eerst
 
verliet en de vader dood was en hij ook wilde schrijven maar nog niet kon
 
en nu doet hij het hij schrijft:
[pagina 101]
[p. 101]
 
ik kan niet meer ik zou wel willen maar het kan niet meer
 
je bent een goeie vrouw en onze kinderen zijn mooi en we hebben voor het
 
oog der wereld alles maar als ik een mens wil blijven en dat moet
 
dat zei jij ook dan moet ik weggaan en zo ik niet de moordenaar van wat
 
ik lief heb en om me heen zie gebeuren zoals het ook al in ons ligt
 
als we kind zijn dat pijn doen van de mensen onze ouders die ons liefhebben
 
dan gebeurt het ook in de droom met dat mes je weet wel
 
ik vertelde het en je schrok want ook voor jou ligt het stalen blauw gereed
 
dat het mannenoog heeft en ook wel de vrouw want wat je soms zei
 
met een glimlach maar met de nagel al onder mijn huid dat was wat ik
 
vrees en mij gek maakt en bang en altijd en voor ieder en elk die
 
samen wil leven en moet en niet anders kan hoewel het andere anders in
 
hem wil en dan ga je als je een vent bent dan ga of je slaat dood
 
of je gaat weg en slaat je zelf een reis in zoals nu onder in een donker
 
schip waar je de richting van varen niet ziet óók niet ziet
 
maar dat weet tenminste
 
want je wilt niet moorden al is het soms fijn in de vingers
 
ook het liefste niet
 
ook al vraagt de liefste het
 
dat wat je hebt naar men zegt
 
zie en nu vermoord ik mijzelf en misschien ook jou
 
door te gaan is de lafheid een vlucht
 
en met de kop in de kolen is als die vogel het kind met de kop in de grond
 
er is niets veranderd behalve dat de vader en moeder de dood zijn ge-
 
storven maar het beeld van hun leven tot mest van mijn ziel lieten staan
 
en dit kind dat nu staat aan de rand van de hemel in een diep schip
 
met de tienduizenden en zich een voor een de leden uitrukt en tot decor
 
slaat en beeld op de stranden der wereld als wachttoren en seintoestel
 
en bundel van zichtbaar licht op het openbare probleem van emotie zoals
 
het gaat langs de schelplijn de juttershand gereed tot de greep en de daad
 
in het onvoorstelbare vermogen te zien de wending en wissel onder
[pagina 102]
[p. 102]
 
de opperhuiden van de verkavelde tuinen natuur het noodlot de eenzaam-
 
heden geest en de verdorring der wortels dwz het sterven der goden dwz
 
de moord op de goden dwz de waanzin der kinderen in de hand van de
 
ouders dwz de waanzinnige hand van de liefde der ouders dat is het drama
 
dat zich ontwikkeld onder de dagelijkse gang van de hand, de huig
 
en de adem die de dingen de stier aandoen die de kinderen bespringt
 
en besprongen kijken zij op naar het werk en de daad van de vader en
 
moeder en zien in de traan de kracht omgekeerd tot het beeld dat hen be-
 
woonde en zij nemen de spade en ondergraven en woelen om en het
 
beeld valt en ligt stuiptrekkend van het voetstuk en na één nacht slapen
 
is het beeld opgegaan in de groei van zich zelf en na vele nachten op een
 
ochtend staan de kinderen op en zien zich vergroot en maken een mooi
 
graf en in dat graf leggen zij het beeld maar zij zien niet en de droefheid
 
die zij voelen geven zij een mooie vorm en deze vorm plaatsen zij om het
 
beeld zoals het ligt en geheven wordt boven het graf een meter en deze
 
vorm draagt de naam van de rouw en de lippen prevelen het woord gebed
 
en de vader en moeder liggen begraven en de vorm groeit door in de taal-
 
gebaren der kinderen
 
 
 
en nu kan het zijn dat zij gaan zien
 
maar het kan ook zijn dat het beeld hun blikken stuk slaat
 
en dat zij vormeloos zijn
 
en zo leven
 
of kranten gaan vol schrijven met een lieveleugengestalte in het duidelijk
 
waarheidslievende bloed
 
de godsboden staan aan de kant en laten de boodschappen los zoals eens in
 
de pot met kikkerdril het wonder te lezen stond
 
in de zon worden het kikkers zei de vader
 
alles groeit door de zon, zei de moeder
 
dat is de verklaring, zei de vader
 
het kind knikt
[pagina 103]
[p. 103]
 
en soms als het de afwezigheid weet schopt het kind de pot om
 
dat is ook een wonder
 
in de huiver van het kampvuur voorover de indianen de bijlen naast zich in
 
aanbidding met de denkbeeldige paarden aan de rand van het bewegende
 
bos in de vlammen het oog gestrekt langs de vuurtong der nacht
 
en het hart stilgezet om te horen de vreemde stem van hitte diep uit het
 
bewegende bloed zoals het vuur is en boodschap van de onzichtbare wereld
 
die niet stilstaat maar veruiterlijkt in vuur het gebaar aangeeft door de
 
voorouderen handgreep heen tot het teken der aanbidding en opheffing
 
binnen het rokende offer van bloed
 
zij geven de pijpen door
 
zij zeggen vrede en hebben hoge plechtigheid
 
zij denken aan de veroordeling van een gevangene
 
zij hebben iemand aan de paal gebonden
 
zij rangschikken trots de verenversiersels en dragen het hoofd rechtop
 
zij wandelen blindelings naar de paal
 
zij worden bewoond en zien de gestalte zich zelf
 
bleek aan de paal
 
omdat zij indianen waren
[pagina 105]
[p. 105]


illustratie

[pagina 106]
[p. 106]
 
later brandt zo'n jongen een koud vuur in zijn kamer en kijkt met
 
kostverloren ogen rond
 
hij zit wederom aan de paal en telt de tekenen
 
tegen de sombere middagthee van zijn moeder
 
en telt wie er gek werd
 
en zegt de namen
 
en van wie niet willen werken in deze wereld
 
de jongens
 
de meisjes
 
en altijd klaar voor het bed en de liefde
 
alleen nog liefde, fluistert die jongen
 
zwart in de zak van zijn jeugd gelegen
 
en hij kijkt in de zon
 
ze gaan weer, denkt hij
 
zie je 't is niet de eerste keer en hij keek naar zijn pols
 
ik zie niets in al dit gedoe van al die mensen die maar doen en niet
 
weten waarvoor en ons toch ook niets kunnen zeggen want zij kijken door
 
televisie naar mooie technische paddestoelen en sturen je er in met
 
loden pakken aan en kunnen niet lachen maar knikken de ja en de nee
 
en door alles heen dat gemier over pakken die passen en jassen die
 
verslijten en dat verstellen en nooit eens royaal de boel over boord
 
maar altijd hangen en dan zuchten tegen het water en in het gore beeld
 
van zo'n mond in een spiegel
 
de zak waarin ik lig is de zak dat is duidelijk
 
oh er zijn er die met loten venten op de terrassen voor de verzorging
 
der jeugd in tehuizen, maar 't is overal 't zelfde niets voor de lol maar de
 
plicht en op je reet zitten en luisteren het begint als je zes bent en het
 
eindigt nooit als je ouders nog geld hebben ook en wat in dit leven zien
 
ik zie er niets meer in
 
ik deed het ook zonder tranen
 
ik word er niet gek meer van
[pagina 107]
[p. 107]
 
de zak van veel kinderen staat als voer aan de weg en de ouders lijken
 
alleen nog te eten
 
met kerstmis konijnen
 
maar de hele dag door de kinderen voor de spijsvertering van die eigen zak
 
natuurlijk die ook zwart is
 
de ouders zijn zo jute zie je
 
nee ik wil nooit meer iets doen en nooit meer nuttig zijn en alleen nog
 
zitten en de zak vol lol maken
 
ik heb de pest aan jute en al die kerels die iedere dag weer jute maken
 
in de fabrieken en de kantoren en overal waar ze maar niet stil kunnen
 
zitten want dat is het ze hebben het nooit geleerd de arme donders dat stil
 
zitten niet en niet om gewoon maar arm te zijn en niet bedonderd
 
en daarom doen ze alles tot in de laatste perfectie van waanzin en zien
 
daarin iets en in die apparatuur die zo mooi werkt dat je er gek van wordt
 
alleen al van er naar te kijken dat is al meer dan voldoende en het draait
 
maar door voor je ogen en niemand ziet dat alles je alleen maar tegen
 
staat omdat je er niets meer in ziet niet kunt
 
ik heb nog nooit iets redelijks gezien of gehoord
 
toen ik zestien was braken ze de boel voor je ogen af en leek dat nuttig
 
en nou liggen ze te meieren dat wij de boel moeten opbouwen en net als zij
 
en niet zien dat het van 't begin af aan al weer mis is
 
in 't grote en 't kleine
 
nee en wij willen dan niet werken en wij zijn bedorven
 
nee en de jeugd interesseert zich niet en we tonen geen belangstelling en
 
kankeren op duidelijke etterbuilen want alles zeggen we alles is alleen nog
 
een geweldig zielige etterbuil en ze kijken er naar door de televisie
 
en ze zeggen van atoom zus en zo en nou nooit meer oorlog want
 
en zo zeuren ze door zoals ze al jaren achterelkaar gezeurd hebben
 
en maar door gaan zich lekker maken
 
en wij willen niet werken
 
maar zij zullen werken
[pagina 108]
[p. 108]
 
zij zullen bouwen
 
alles hebben ze al gebouwd wat er staat dat we zien en niet zien onder de
 
grond en boven de grond en straks de maan ook nog verpesten
 
en wij willen niet werken
 
wij willen alleen nog lol in de zon en verliefd zijn en mooie meisjes
 
en geen ernst want als we een gebrek hebben misschien is dat we niet meer
 
ernstig durven zijn alleen maar bedroefd omdat we bang zijn dat we
 
in ernst de boel zouden opblazen al die mooie en minder mooie woorden
 
die zwarte pakken en hogehoeden en die optimistische colbertjagers
 
en die hele vervloekte rotzooi die zij hier neergepoot hebben en waarvoor
 
ze zich nog op de borst slaan ook
 
en ik weet wel het zijn ook mensen en ze doen ook wat ze niet laten
 
kunnen en moeder de vrouw en alle kinderen en de bazars en de clubs en
 
het winkelen en de verleiding van wat ze zelf maakten net als die ploert
 
van een paddestoel door die electrische kiektoestellen en ze kijken er naar
 
en durven zich nog niet eens rot te voelen
 
maar niet aan denken en morgen maar weer door het komt niet zover het zal
 
wel niet en als dan wij niet als wel dan misschien wel weer iets anders
 
en zo klunsen ze door en wij willen niet werken
 
wij zitten positief in de zon en onze grieven
 
wij zullen ze wel uitlachen als de boel weer eens echt misloopt
 
als ze 't zelf ook zien
 
als de darmen weer aan de muren hangen van wie dan ook
 
als ze zich eindelijk weer rot voelen
 
 
 
maar 't was dit keer een echte proef wetenschappelijk verantwoord met
 
echte manschappen op 15 km afstand van waar het ding neer plofte om te
 
zien of ze er echt levend af zouden komen en of er niet ergens inwendig
 
achteraf toch iets stuk blijkt dat kun je nooit weten met die stralen
 
en heel ver wel op 60 km zaten de autoriteiten met de kijktoestellen
 
en registreerden maar weer alle gouverneurs en zo en asbesten pakken
[pagina 109]
[p. 109]
 
aan en donkere brillen op en maar kijken of alles goed ging en nou komt
 
zo'n ding over een paar jaar neer en dan doet ie zelfs de vijand geen kwaad
 
omdat de bedoeling niet is omdat o godverdomme omdat weet ik veel
 
de boel moet blijven draaien denken ze je hebt het allemaal wel
 
maar 't is nooit zo zeker en ze tellen nou de boel op die heeft een klein
 
vretend gebrekje ontdekt en die zijn ogen konden er toch niet zo best
 
tegen en ook diep uit de grond uit de aarde de ingewanden meent men een
 
raar gerommel te horen dat ook niet deugt en als ze daar dan ingaan
 
kijken scheurt de hele zweer open en stroomt de rotzooi vlammend en
 
bloedend over hun handen en beginnen ze te schreeuwen en deugden de
 
toestellen toch niet en dan beginnen ze opnieuw of ze denken dat ze net
 
ver genoeg zijn om tegen elkaar te beginnen want dat weten ze ook
 
altijd zo precies
 
ze weten alles precies en daarom is er voor ons toch niets meer te doen
 
wij willen niet werken wij willen alleen nog lui in de zon
 
en zij mogen zich vrolijk maken over onze gedichten
 
die we maken of niet maken
 
ze mogen alles doen wat ze willen zich ergeren en ook gewoon doorgaan
 
maar wij doen gewoon niets
 
wij zitten maar te kijken en we verbazen ons een enkele keer over hun
 
vaste stemmen
 
en dat gebaar van wij weten diep in onze strotten weten wij alles dat
 
is altijd al zo geweest wij die bouwen wij practische mensen wij maken
 
alles hier waar jullie van genieten de bioscopen en de voetbalvelden en de
 
treinen en koeltorens en krankzinnigengestichten en fijnere gevangenissen
 
en het recht en de wet en de hele boel het geld en de schulden en al het
 
gemak en de taarten en de wijven en kinderen en alles ja alles maken wij
 
voor iedereen wat
 
maar wij zitten in de zon zeggen de jongens en meisjes diep in de grief
 
van hun huid die gescheurd werd voor de tijd waar het mes aan te pas
 
kwam toen ze nog droomden en die de droom werd afgesneden en die nu
[pagina 110]
[p. 110]
 
toch op de onderstroom verder leven van gekregen brood en kleren en
 
uitvreten wie maar wil hun lijf of het werk van hun pennen of van
 
de penselen die ze de droom leggen voor die ouderen die ze zo kennen
 
en precies weten waar de kantoorkruk iedere dag het hardst kraakt
 
in zo'n hart dat ook alleen verder moet en soms de cafés induikt van die
 
jongens en meisjes en met geld gaat gooien over die jonge huiden
 
en ook wel de vinger uitsteekt met een dooie bal in zijn ogen en kaatst met
 
de fletsige bloei van mislukking daarergens diep weg nog dieper
 
dan de draaiende kruk van iedere dag een slag verder en gewonden
 
om die draaiende as met huid en haar het haar vaak al weg en de opper-
 
huid maar nu vretend het vlees en dat vlees protesteert laat door de vingers
 
geld gooien handen en glazen vol met een dronkenschap vol muiters
 
binnen het vervloekte vrijwilligers legioen van zijn lichaam zo achter de
 
oogbollen daar waar het prikt iedere dag weer op het blindvlak
 
van het plichtmatig verdriet
 
dat zijn de jongens en mannen
 
de sommigen wit nog in het rode vlees van hun droom
 
de meisjes die zich opmaken en wachten
 
die hun ouders uitkleden op straat
 
die de vloek diep kerven in de huid van het licht
 
die hun gelijk uitbroeden tegen de waanzin
 
die soms gek worden en in bedden gelegd omringd met witte lakens
 
en zusters die ze niet aan mogen raken
 
want dan loopt het verkeerd
 
het is niet voor niets verkeerd met je gelopen
 
nu niet hier de boel verkeerd laten lopen
 
wij willen genezen wij zijn de zusters van alles maar niet van dat wij
 
moeten lopen zoals de anderen lopen zoals alles nu eenmaal loopt en wij
 
lopen zelfs droog op te weinig geld en doen wat we kunnen maar nu
 
moet je goed kijken hoe wij lopen dan zie je wat lopen is en de richting
 
want die ben je kwijt zo kwiek zo zo'n meisje je de bloemen toch brengt
[pagina 111]
[p. 111]
 
zeker dit is het kleine maar ook daarin is het grote dat zie je toch en niet
 
lezen die boeken neem liever deze zo gezond op het strand de wereld
 
zo mooi en met bloemen en aan het eind krijgt ieder wat ie wil heus de
 
besten blijven altijd wel over en vertrouwen krijgen loop maar wat buiten
 
je bent hier zo vrij maar niet het hek uit en dan gaat zo'n man meisje
 
vrouw of jongen lopen eerst langs de paden en dan naar het hek en zij
 
ontdekken geen punten om de keel in te drukken of eindelijk die snik in te
 
smoren die punten zijn afgeveild om alles goed te laten lopen ook voor
 
wie ongelukkig zijn en moe van het lopen
 
en zo zitten de kinderen te kijken vaak in een zwart imaginatieschip
 
de ouders liggen in hun eigen ellende
 
en in hun wat zij zijn, zei een jongen
 
want zij weten niet wat zij doen en om de angstkragen wappert het haar
 
van onder de hoed die alles dekt
 
dat is de vlag op het zwarte schip
 
dat is wat men leest op deuren: hier konijnen en deuren te koop
 
dat is dat zij zich een gat door de benauwde ruimte slaan
 
ook begrafenisondernemingen met auto's en gothische lijkwagens
 
en soms liggen zij ook binnen de heilige adem van het zijn en laten de angst
 
uit geleund over de liefde en met de vingers spelend en de hand soms
 
los naast het bed in de ochtend en een lief woord nog over de lippen dat al
 
wegloopt met het licht en de hand die later spijkers slaat of deurknoppen
 
poetst of een vrachtschip bestuurt of bruggen ophaalt en cijfers invult
 
soms ook hangen zij het riool uit in een diepe slaap
 
en zijn zij zich bewust van de diepe stank die de mensheid in hen werd
 
en slaat zo'n man de hand aan zich zelf, royaal met een mes
 
of doodt hij vrouw en kinderen om overal af te zijn
 
of hij emigreert en woont alleen temidden der velen en kent alleen nog
 
zijn handen en die handen doen dan het werk uit het lichaam en het werk
 
gaat voor hem staan in stenen of houten bouwsels en op de kozijnen
 
krabt hij de strepen van de dagen die hij aftelt en zo weet hij wanneer het
[pagina 112]
[p. 112]
 
nieuwjaar wordt de dag waarop alles nog eens opnieuw begint maar
 
misschien is hij wel dronken en heeft hij een motor gekocht en rijdt hij
 
als een razende rond door de tijd met de cognacfles aan zijn mond en
 
schreeuwend in onsamenhangendheid wat eens zijn jeugd was o moeder ik
 
wil in de wieg en die tol draait niet meer en mijn vader is dood en kan
 
het me niet meer leren en waarom ik niet pissen kon met meer in een pisbak
 
en dat ze je de zindelijkheid te vlug hebben geleerd dat staat dan in de
 
boeken die je leest van de ziel omdat je als mens daar iets van moet
 
weten en ook niet altijd als een wilde losgelaten hond over de aarde
 
kunt lopen
 
o god de zwaai van een schip door de ruimte, schreeuwt hij
 
wij verstellen alles: staat op zijn deur
 
wij maken het oude als nieuw
 
 
 
en dit is de derde orde dat Jezus al lang door de straat loopt en zijn
 
toren opstelt en zijn wake over de mensen en nou moeten jullie allemaal
 
komen en laat de spijkers maar thuis en ook het hout want hij is dit keer
 
onschendbaar want wie er aan gaan zijn zij die om zich heen een huis
 
hebben gebouwd en de deur niet meer uitkomen maar wie als hij over
 
de straat loopt ook gewoon als vuilnisman die wordt vergoed het werk
 
dat hij op aarde deed en zal de verandering meemaken dat dit tranendal
 
zich bolt tot een berg van licht
 
wij verkopen een droom van een schrijfmachine
 
die meid is een droom van een meid riep een kerel 's nachts aan het
 
water en hij hield zijn handen uitgespreid en bad haar over het zwarte
 
water tot zich van achter de ramen waar het meisje lag en keek of de
 
stem niet hoorde omdat zij met een ander was
 
en dan gebeurt het een enkele keer dat een rijk man zijn geld weggooit
 
niet uitdeelt maar weggooit
 
en daarna zich zelf gaat blootstellen aan iets waarvoor hij nooit een
 
pak heeft gedragen
[pagina 113]
[p. 113]
 
en misschien gaat hij wandelen door een kerkstraat en koopt een handvol
 
boetseerklei en gaat daarmee naar een vrouw of een meisje die het kan
 
en zegt maak mijn beeld opdat het voor mij staat
 
zoals het kind der tienduizenden
 
maak daarnaast een mooie vaas voor mij en zing met je vingers zoals
 
zij deed voor het kind der tienduizenden
 
na de bevrijding
 
dan word ik misschien bevrijd, zegt de man
 
en de vrouw neemt haar handen en legt die om zijn hoofd en meet zijn
 
slapen, zijn oren, zijn ogen en tenslotte zijn mond
 
en zij zegt, die mond is altijd moeilijk te treffen
 
zoals zij zei het meisje tegen het kind der tienduizenden
 
maar mijn handen kennen het werk, zegt de vrouw en zij meet de man in
 
zijn geheel
 
ik wil niet alleen je hoofd zegt zij de volgende dag
 
zoals de meisjes zeggen met lachende ogen tegen de jongens de ene
 
uit de tienduizenden
 
en zij staat ritueel voor hem met de stem van haar lichaam
 
dit overkomt iedereen
 
zij neemt zijn hoofd en zegt, kijkend naar het beeld van haar handen,
 
het hoofd deugt niet
 
hij nadert met zijn lichaam en zij
 
en zij denkt nu draait hij iets in mij stuk de nek om iets dat er is en weg
 
moet en bewaard moet blijven de stem van mijn moeder en waar gaat het
 
heen want ik ben niet meer alleen en toch eenzaam en komt het zo dat
 
het is als een mes of eet de mond die ik tref nu mij op die mij treft
 
en bang maar geen genade want door en alles door alles heen
 
want het offerblok is wel versierd maar over het zwart der doeken zal
 
het scharlaken vloeien en de vloed ben ik
 
en de pijn
 
en de man ziet zijn vader
[pagina 114]
[p. 114]
 
en zij ziet haar moeder
 
en wat nooit mocht worden gezien
 
maar de eigenhandigheid van het lichaam
 
en een neger die heeft een zo grote maar ook een man met een neus
 
zolang als deze
 
en zij weert af en meet de neus van de man
 
het klopt niet altijd, zegt de man
 
het moet wennen alles op aarde
 
wij ook aan de huid
 
zij is ons de moeder
 
maar in het beeld ziet zij door de duik der tijden de vader
 
en waarom het niet mocht
 
en de man hij zal sterven wederom ingegaan tot de schoot van zijn moeder
 
een woonhuis groot en voorzien van het zachte tapijt zoals het wel lag op
 
de ouderlijke vloeren van de woning het kind
 
 
 
ik maak je beeld met mijn bloed en de snik van mijn lippen en de traan
 
van mijn ogen en de druk van mijn knieën en de klem van mijn armen en
 
mijn vingers tellen de moedervlekken op je rug in den blinde
 
zij voelen en zeggen de naam van alles dat lag in het zwijgen mijn lichaam
 
dat een mens is en meer dan een mens een vlam wij samen de vlam en
 
het vuur alles onszelf dat ons bouwt en heft in de keel van het leven op
 
aarde is mooi
 
het is mooi zeggen de monden en kussen elkaar tot teken
 
en de droom staat op tegen de gruwel der dingen
 
zij spelen elkaar mooie woorden in de mond tegen de zwarte handen
 
der muren
 
zij spreken spaans met elkaar en bebouwen de kale rotsen en stichten
 
een klooster
 
binnen het klooster halen zij de beelden en zetten die op langs de wanden
 
soms plakken zij de vensters dicht en kleuren paaseieren
[pagina 115]
[p. 115]
 
soms gaan zij met het jaargetijde rond en zien elkaar de monnik in de
 
ogen en heffen het kruis tegen de muren en schreeuwen een nacht door
 
om meer
 
maar de nacht slaapt en heeft het oor liggen te drogen in de zon aan
 
de andere kant van de aarde
 
dan slaan de woorden zwarte gaten in de nacht en moeten de mensen door
 
donkere lichaamsholen kruipen op zoek naar de sleutels van het woord
 
dat zij eens hadden maar dicht ligt
 
dan staan langs de kant de mensen der wereld en leggen de dwarsbalken
 
en ziet zij de man in een overall die gebogen gaat en balk na balk
 
heft maar niet alles kan dragen
 
dan trekt zij zelf een overall aan en zegt wij doen samen
 
ik ben een werkende vrouw
 
zij stropen de mouwen op in de ochtendzon en werken tot de avond
 
en met de avond al laat bij de maan zien zij opnieuw de weg vol met balken
 
en zij voelen zich de ezel
 
en zij nemen de steen en gooien de ruiten stuk
 
de ruit valt scherven op de vloer
 
de vrouw vertrapt met blote voeten de scherven tot bloed
 
de man staat op neemt een emmer en boent het bloed van de vloer
 
dat deed haar vader ook, denkt hij en kijkt naar haar voeten en verbindt
 
haar en denkt aan zijn moeder
 
de volgende dag hervatten zij het werk maar de man heeft zich een ezel gekocht
 
dan droogt aan de voet van de berg de rivier uit en verdorren de tuinen
 
die zij jaren hadden omheind met de balken van de weg
 
dit worden de zeven magere jaren, zeggen zij tot elkaar
 
dan is er voor de mens op aarde geen plaats, leest de man
 
waar toch het raadsel mijn lichaam zich vindt in dit leven denkt de vrouw
 
van de man en neemt een steen en een bijl en gaat in de steen
 
het beeld hakken
[pagina 116]
[p. 116]
 
de man tekent figuren in het zand
 
zand is vluchtig
 
het is bovendien ontbost en het waait weg naar het water
 
dat beeld is een deformatie, zegt de man bij zich zelf, maar ik herken
 
mij na jaren
 
hij neemt de spiegel en ziet zijn vrouw en het meisje en de kussende lippen
 
met het teken en de traan over het offer dat lag op het blok dat was het
 
kind dat kwam de ogen opsloeg het licht niet kon verdragen en
 
verblind stierf
 
ook de duisternis niet, denkt hij
 
zij werken verder en bouwen een munitieschip naast het altaar
 
zij plaatsen dat munitieschip in de droge rivier en schieten er mee
 
de omgeving plat
 
nu hebben wij uitzicht, zeggen zij en zien zich zelf staan in een geblakerde
 
ruïne van zweet van de buren zich zelf
 
wij zijn de buren, mompelt de man
 
wij graven ons in, zeggen zij tot elkaar
 
in een kindsheid, zegt de man en ziet zijn ouders
 
een mangat leest de vrouw in de krant
 
dan gaat het hart iets ingeven dat het spel niet kan verdragen
 
zij verliezen het gezicht op hun eigen hielen
 
een voorbeeld van leven gaat opstaan tegen de muren
 
zij kopen er een beeld bij, een egyptisch respondant
 
een man die antwoord geeft, denkt de man
 
hij vlucht en legt zijn ouderlijke kleren af als hij op een avond komt
 
in het ouderlijke huis
 
die zijn van de bruiloft, denkt zijn moeder
 
en tot voorbeeld van leven, meent de vader
 
de man gooit een vaas om en vertrapt de scherven
 
met de scherven keert hij terug naar zijn vrouw
 
dit is de vaas zegt hij haar die ik breng zegt hij haar dezelfde die ik in mijn
[pagina 117]
[p. 117]
 
jongensjaren nooit mocht breken zegt hij haar
 
wie is de vaas, vraagt de vrouw
 
de man vlucht opnieuw en keert niet meer terug
 
het grote orgel der jeugd praat na en gaat zijn gang veelstemmig
 
en wat er was stemt in
 
er zijn er zei mij later Pedro die bewust hun eigen vrouw redden, zij doen
 
dat door het doden van de stier
 
wij vrezen de stier heel erg, zei Pedro
 
een transcendentaal eroticus
 
of men zweert bij genealogische stroobloemen en zet houten stambomen op
 
aan het kampvuur, zei de jongen en daarna brengen wij in 't donker
 
de meisjes weg
 
aan de brandende stamper de bloemen onszelf
 
en zij vragen elkaar of zij een zwaantje kunnen maken en vertrouwd zijn
 
met het paard
 
als god groter wordt, fluistert het meisje
 
vooral de eenzaamheid spreekt klagelijk, hoort dat meisje later
 
toen zat ik klem in het startblok en brak mijn been door de kracht van
 
de afzet, zei de jongen
 
en hij wil genezen, maar zijn ouders zeggen Parijs jongen, Parijs is heel
 
slecht voor jou voor jullie allemaal jullie jonge jongens
 
stil met vaste ondertoon van begeren gaat zo'n jongen de lange weg van het
 
water en erkent zijn element en het principe van zijn geboorte en vraagt
 
ontslag aan de tredmolens en zet sterke hoge bomen op om wind te vangen,
 
buigt niet maar leest de krankzinnige boeken der bevrijding gaat met de
 
sleutels van morgen over het veld en vraagt zich af of het mensdom
 
kan worden afgeschaft een vrouw gered de ouders bemind en hij geen lach-
 
nummer omdat hij op dinsdag de maandagmelk blijft drinken
 
men wil slechts in een ruime jas zitten, leest hij ter oplossing
 
hij koopt die jas en hij groeit er nooit meer uit
 
met die jas, zei een vriend was het zo dat hij meegroeide tot een bepaald
[pagina 118]
[p. 118]
 
ogenblik zie je zoals ik nu uit het raam kijk nog wel en zo naar jou en
 
dan niet meer of zo er wel geschreven staat in de krant men kijkt niet meer
 
of boer plus boer geen hoogoven is dan knapt de jas van jaren zoals de
 
keukenmeid die zegt dag jongeheer en zo ging het en ik ben blij dat je
 
me opzoekt hier en niet buiten het raam staat zoals ik buiten de jas zie je
 
hij ligt hier nu en wordt gerepareerd het is de rijgdraad zegt de dokter
 
die specialist is in knopen leggen en doorhakken want men moet toch verder
 
zei hij gisteren en vandaag zei hij je moet rusten en ik vraag me
 
wat moet ik maar de zon blijft altijd schijnen zei mijn verpleegster
 
en toen stonden de steden in hem op en schreeuwden om verlossing want
 
hij was in de paring der dingen op aarde die hem de rook aan de ogen
 
gaven en die hadden de ogen de vijf honden der wreedheid met het
 
gruwlijke zicht in de blaffende muilkorf zijn hart
 
de chirurgen snijden wel
 
zei hij mij
 
zij zien duidelijk, ik was er eens bij
 
maar de schade aan mijn hoofd is niet te meten
 
want het reutelt in mij over een vliegwiel van jaren
 
en ik reis met een volière in mijn handen als een romeins keizer
 
en ik zag hoe een dochter haar kreupele moeder gade sloeg
 
dat de mens zich aldus moet verplaatsen op aarde
 
met een platgeslagen gezicht en in somnambule vegetatie
 
in de hand de krant der dagen
 
zo was ook dat meisje dat de bladen van een droog hart in de regen legde
 
en de hemel kleurde met rood en de genade verloor in de ogen der anderen
 
zij strooide motteballen overal
 
soms zegt zij stil tegen mij: ik ben nu niet ziek meer en zij kleedt haar
 
handen voor mij uit en zegt zie ik ben een kiesstelsel met een mooie spreuk
 
op de lijsten zoals vroeger mij mijn moeder die meegaf op mijn verjaardag
 
met een koek op mijn arm waaromheen een roodgekleurd lint dat ik moest bebouwen
[pagina 119]
[p. 119]
 
dat bebouwen ze nu, zei zij en glimlachte
 
en in haar ogen nam een scheppende evolutie de woorden in de hand
 
en zij zei zo leert men zien dat een steen soms overmenselijk zuchten kan
 
en dat je stilstaat in het randgebied van je lippen die doorgaan de bloedende
 
hartklep aan je vrienden uit te leggen van wat er omgaat zie je zoals
 
mijn moeder zei kind als je wat hebt zeg het me maar
 
maar niet boven de betekenissen uit
 
die zij de adem afsnijden omdat de tocht niet te verdragen is en het
 
geloof nog zo jong
 
maar dat een mens zijn borsten onberoerd aan de kapstok ziet hangen
 
met wat lege vingers van een dichter er om heen en met in je ogen het
 
visioen van je ongeboren kinderen dat is niet uit te leggen
 
dan klappert de wind der ongewoonte door de woorden en
 
is het nergens stil
 
dan speelt de menselijke radio onophoudelijk door de muren der afzondering
 
en houdt de tol aan het draaien die ik betaal iedere dag en niets
 
staat in de regel der tong
 
het noodweer voorwaar woedt in de kinderen
 
en ik vraag mij soms af: Isidore dan?
 
wordt de kan aan haar inhoud gemeten
 
en staan haar leden een lied uit?
 
en wie is groot
 
en is de daad een grotwoning gegraven in de vlakke huid?
 
zo het zo zijn mocht
 
en over de dageraad
 
want het lichaam hijgt naar de horizon over de wilde dieren van mijn lippen
 
wat ook koos mij schreef uit Australië in de zwijnshonger der onvoltooide
 
symphonieën in de dorre vuisten der landschappen van de opstand der
 
kinderen in de verlaten beschrijvingen die zij doen soms aan het bovenbeen
 
der vrouwen met de roodkleuren eenzaamheid en de verzaking der handen
 
omdat de wortel der dingen hen bewoont en uitzaait tot schaduwwekkende
[pagina 120]
[p. 120]
 
boom in de woestijnengang der mannen op aarde
 
de dronken keel vol zonlicht
 
het oog de bonkstem bazalt in de branding der zee
 
aan de bloedmuren peletons der emigratie
 
in de huid, jongen, schreef hij, zijn wij allen alleen
 
en zijn wij van god los?
 
liet god ons los om wie de moeder ons bidden leerde mij in Veendam en
 
jou in Beerta
 
zoals ik nu zie bidden de mantis en de schreeuwende tor hoor in de nacht
 
met het geluid en de duidelijke stem de wereld is leeg?
 
o, ik kus pacific op mijn muren en zilte moederliefde en omhels mijn
 
kinderen in eenzaamheid
 
ik ben ook opgevoed
 
ik houd van mijn ouders
 
zij deden in schrijfbehoeften
 
ik kreeg een schrijfbehoefte
 
en de vervreemding begon tussen de ondergaande zon in de sloten turf
 
tussen de eindeloze vuren en regens van god op aarde
 
wij zongen 's zondags
 
tot het beeld rotsbiddenvast stond in het geloof der handen
 
en de canto hondo het mes trok en stiet in een brallend hart
 
om de verschrikkelijke samenspraak met een zwijgend vlak land
 
dat ik voerde avondrood heilig bevlogen van alphagebeden
 
23 letters, jongen
 
in de kabbelsloot het kinderwoord
 
met dt
 
en ik dacht mij de koning spijkervast in de drukproeven van mijn ogen
 
om de boze wolf uit te laten
 
en een waarschuwing te worden tegen dichte huizen met hekken er om
 
ik zat in de stomme waanzin van mijn tong en rafelde hem uit en nam uit
 
mijn hersenschors het gehoorcentrum en legde dat overal neer en
[pagina 121]
[p. 121]
 
hoorde en vluchtte zoals ik nu weg ben uit dat land met een ouderwets
 
beeld voor ogen want de moeder vergeten wij niet die het was zij die ons
 
bracht en voedde en de eerste woorden leerde en de grauwe vlam van de
 
volwassen mens die ging en blind sloeg en blindgeslagen naakt met een
 
rottend lichaam en een melancholisch achteroog
 
zij sprak tot mij in wandteksten
 
de waarheid achterhaalt haar wel en de rug krult door de goot der duizend raadselen
 
ik ben een dichter schreef Koos en hier ben ik de dykefingered poet in
 
het bloedlichaam van mijn verlatenheid en binnen de hand van een oude
 
vrouw die krishnamurti kent
 
een verwende jongen die de wind uit middeneuropa vreesde
 
ik wilde wel Afrika zijn en een brullende ziedende woestijn waarin mijn
 
ogen bomen waren en waaruit de bananen oase van mijn blik een nieuw
 
woonhuis zou bouwen
 
ik sta alleen en spreek met de biddende mantis en gooi mij op de grond
 
en ben fantasie en werelddenkbeeld
 
soms nemen haar handen mijn hoofd nog en is zij ontroerd om haar
 
menselijk doen op de voetstukken der angst
 
dan poot ik mooie bloemen in de overgrote kookplaat van haar lichaam
 
met de dimensie 5
 
ik richt het beeld der getallen op en voel mij pythagoreër en zeg zij is
 
heilig om de bevrijding der dingen
 
maar de wortel lacht en staat niet stil
 
zo wordt mij een ziekte verweten en zit ik in bed met de biddende mantis
 
o heer ik schilder huizen en ik wil van het hart van de aarde
 
van u los zijn o heer
 
en van het hart van de aarde de riem snijden
 
die mij mijn middel meet o heer
 
want weet ik bid met een dier om de aanwezigheid
 
ik ben o heer als de huid van een rubberboom zo menselijk
[pagina 122]
[p. 122]
 
en de huid is een vrouw
 
en de vrouw ging uit
 
zij staat op de gloeiende brug van het zijn
 
met de kapotte stad die zij is
 
in de geroosterde menselijke huid die ik zing
 
de eb en vloed der bewegende wateren in die maan van mijn stem
 
ik weet ik ben lunair en loop om in mijn lichaam mijn schuur
 
dat is koos mijn grijze vriend uit een bruin land
 
in zijn linker hand brandt de turf en zijn rechter hand verft het huis
 
van Australië op
 
en hij gelooft in het bloedschone woord en wordt gered omdat hij
 
verloren is
 
maar in deze vrouw, schreef ik hem, die ik nu ken en warm ook daarin
 
woont een groot land en de geschiedenis der wereld is de huid van haar
 
opperhuid geologisch gedeeld in de onderstromen tijd en met de waanzin
 
van enkele daden tot voorbeeld
 
zij is een letterteken zo zuiver en gesneden uit het oog der aarde
 
deze vrouw koos
 
zij wou stikken omdat niets meer kon door haar eigen
 
overmenselijke handen
 
maar om haar lichaam stond het welgebouwde landschap in maanlichte
 
bezetenheid en een vreemde jotadokter tot leven door de sardana ruimten
 
van het zingende rijk met de guadalquiviren greep van haar
 
opgeheven handen de aanbidding in de dalen dat land haar lichaam
 
dat is de eerste maan der roekelozen die schijnt tot in het hart der eeuwen
 
en haar benen de hoge altarengang geeft van de echo's der ogen
 
die kijken diep
 
die zagen het zwarte gat van de eenzaamheid
 
die haar de woeling der encyclopedische armen gaf en de sonore dissonant
 
die is de tegenstroom en de weergang van alles
 
zij liet zich niet afsluiten
[pagina 123]
[p. 123]
 
zij zegt ik neem nu ephesol in mijn neus dat verruimt de keel en spoelt
 
door de weefsels der klieren en die krijgen stem daardoor
 
dan zingt zij een bloedend vuur op de horizon, mijn vriend
 
zo is haar gang
 
in de toverdozen stilten die mij bewonen en waarin mij de gezichten
 
van overal mij bijlichten en been geven en mij draaien tot vuurspattende
 
hoepel in het luchtruim der menselijke oogopslagen om de beschrijvingen
 
van het water te geven dat ons stroomt en zet tot beeld uit de ouders
 
van kinderen met de grootgrondbezittershanden gewapend en tot fabriek
 
van leven om te tonen de ruimtelijke pracht en ordening in een eenzelvige
 
alomvattende plastiek met een stem die de uithollingen steeds dieper
 
boort en zingt en bidt en schreeuwt en de vloek is van de bewegingsloop
 
der technische monomanieën dit voor een bezielde architectuur
 
zij staat spaans in het netwerk, zeg ik
 
een visueel volume met vonktorens en bloedspiegels die de kring opgeven
 
in dit menselijk-zijn van evenwichtswerken waarin de woorden en gebaren
 
der ouders verdelgd worden en tot vondeling gelegd soms als baby
 
maar ook geworgd in de maniacale greep die een man doet om de keel van
 
zijn vrouw en haar uitwerpt of in stukken snijdt en verstuurt in een koffer
 
monster zonder waarde, schreef hij er op
 
was het mijn vriend, die schreef:
 
voor het eerst red ik mij in mijn leven alleen
 
maar de kortsluiting volgt op de derde phase
 
als die wordt uitgeschakeld
 
de menselijke ziel
 
in de machinekamers der diepliggende schepen
 
die uitvaren op de bundels der kustens
 
binnen het doorzichtige scherm der toneelbouw van menselijke adem
 
de coulissen
 
een snelle franse mars naar de velden
 
in een mechanische schriftuur van gebaren
[pagina 124]
[p. 124]
 
dat is de oude historie
 
de draaimolen door de herdenking
 
waarin ik stilstond met mijn kind
 
en op de betekenis wees
 
nu ben ik vader en jij het kind
 
en het duivels paard rijdt rond
 
van 8 uur tot 8 uur 2
 
maar Vinoba Bhave wil het land verdelen
 
binnen de bewegingsvrijheid der kogels
 
dat wilden zij ook, zei ik
 
het kind knikte en hoorde de vogel
 
die het bevliegt, dacht ik
 
op het ranke been van de droge grond
 
men moet veel baden zo zei Gandhi in de Ganges
 
maar wie is gelukkig, schreef mijn vriend als alles voorbijgaat
 
dat is de stroom, zei het kind
 
en ik zal je zalven zei de vrouwen zij nam haar handen en zij waren
 
groot en koel als de dalen der bergen om het hoofd der mensen
 
en zij was de berg
 
en het kind ging in en werd mythe
 
en het stond op tot de aanbidding van hetgeen het zelf niet kende
 
waar het lichaam der geliefde beladen met nieuwe evenwichtstoestanden
 
de beelden van zeer oude volken opzette
 
een dansende vuurbloem in haar vingers
 
waardoor heen de eunuchen fluisterden met rekenaarshanden en de tafels
 
beschreven met de vergeten naam
 
van de man die zich ophing op de dag van zijn bruiloft
 
en de caesar ging en hem lossneed met de trillende hand van zijn leven
 
en Toffie riep en het lijk sloeg: doe deugnait most doe dat doun aan
 
dien wicht dat doar stait in 't wit en in troanen en nait wieder ken
 
doe deugnait
[pagina 125]
[p. 125]
 
omdat hij dingen moest doen die weigerden zich te voltrekken, schreef
 
Koos uit Australië
 
dat is uit de dagen der verduistering, zei de geliefde
 
de dramas der voorhistorische paleizen zoals zij afgebeeld zijn
 
van Anu en Adad in Assur
 
met de wakende leeuw der verschrikking
 
de formaties der bergen in het reizende zand
 
zo ook het stervende paard van dorst
 
en de zwart harige spin ter grootte van een mannenhand de tarantulla
 
die gregoriaans in de hoeken der kamers hangt
 
de geest des heren die is de verschrikking
 
de eenogige maan in het kind der tienduizenden
 
zij was een vrouw nu, die ik zie, uit het volk van de polders die mij voedde
 
en ik ontmoette in de gestalte die zij kreeg door kromliggen
 
op de vloeren der boeren
 
zij kende mij niet meer, zij gaf mij enkel haar melk
 
maar ik zei haar de eerbied voor haar tepels
 
zij lachte en zei ook dat het te hopen was dat het leven op aarde bewaard
 
mocht blijven van de gewone mannen en vrouwen en binnen de dijken
 
die opgeworpen waren
 
het is moeilijk te leven overal in Rusland en Amerika ook, zei zij
 
zij zijn hier rood, maar het is de kleur van het bloed
 
wij kennen hier de wierrook niet
 
maar het is een altaar daar achter de kerk
 
en ik ken ze die gaan met de kaarsen van hun ogen om te branden en de
 
band te leggen
 
het was héél vroeger anders
 
ik hielp je moeder nog met het omzomen der lakens en om de letters er
 
in te zetten
 
zij sprak en vroeg wat ik deed en zei dat zij nooit las, maar dat het tijd
 
voor haar was om uit te stappen en dat ik dat ook kon doen als ik wilde en
[pagina 126]
[p. 126]
 
als ik toch boeken schreef en wel als een dichter was dan kon ik ook
 
haar lijster eens horen
 
die is blind, zei ze
 
die maken ze blind zei ze omdat ze dan mooier zingen
 
ik knikte en zei dat het waar was
 
maar ik heb geen lijster, riep ze toen ze de bus uitstapte en knikte
 
mij toe en wij wuifden tot elkaar
 
een roeping en geen vergane tempels
 
achter de kerk zag ik de doden uit de zwarte polders gedekt door de
 
grijze steen
 
 
 
ook hier trekken ze messen door een berry-berry bestaan en geen geloof
 
in wetboeken maar onthalsen hele gezinnen binnen de letter van het woord
 
dit land is nat soms als de missouri maar de dijken zijn beter
 
ik knikte en tekende met pornografische hand een koortshuis op grafstenen
 
en daaronder in duidelijk schrift: iedereen mag me ophangen omdat het
 
mes aan de dode muren hangt en ophoudt decor te zijn
 
maar de vrouw was thuisgekomen en trok de gordijnen dicht rood tegen
 
de avond en dacht aan de blinde lijster
 
die dan mooier kan zingen, herhaalde zij enige keren
 
en zij keek naar haar handen en wat er in stond aan geïllustreerde papyrus
 
van alle tijden
 
de onmensenvreugde van de diepkronkelende wortel die het water zoekt
 
in het middenrif van de aarde
 
en wat er aan druppels op dit voorhoofd staan diep in de nacht van dit
 
land dat grauw ligt door het bloed der verwering
 
de litanie van de gouden droefheid der Mayas
 
de mond met de maanhand in de rode wortel
 
zoals zij soms gaan door een vader die zijn kind vermoordt omdat hij
 
denkt dat het achterlijk is en ongelukkig
 
hij zou de spraak der idioten niet meer gaan horen
[pagina 127]
[p. 127]
 
maar de geliefde zij zegt in de klauw van haar stem de cumaeische
 
sybille en vlucht naar het egypte achter haar ogen een heelal van duisternis
 
en vlammen met daarachter het schavot der koningen die willig hun
 
hoofd leggen onder de valbijl die de genezing voorspelt maar zij doopt
 
in hun bloed haar vingers en vertaalt daarmee de werken van de dag
 
en geeft uitkomst aan het spookbeeld van koppelend voorstellingsvermogen
 
om te gaan in de benen hoog over de aarde met de ontzagwekkende
 
onbevangenheid van kluizenaar in het eigen weldoorleefde vel
 
 
 
zij draagt tegen de wereld het onterende teken
 
zij ontvangt haar moeder op zondag
 
zij zingt in de avond haar miserere
 
zij draagt in de nacht haar doornenkroon
 
zij zet in de duisternis haar houtsnijders handen
 
over de inlijving anoniem
 
met de buitenhof der woorden
 
synthetisch in de geladen greep van haar adem
 
stampvoetend in haar lichamelijk heil
 
odaliskies gigante met de hand aan de hoed van de morgen
 
zij leest het gedicht Ollantay uit de tijd van de Incas
 
bloemen urnen en mineralen in de handen van vreemde goden
 
met het stuifmeel grandeza wateren eenzaamheid
 
de draadloze weg
 
met de missie de analen te schrijven uit de stigmas der capitolen weedom
 
om de spraak te behouden
 
de heilige amuletten sieren haar steengroeven gang tot de grot van het onderkomen
 
het festijn van sacramenten traditie in de chefs der barbaren
 
het hoge woord van de uitwerpselen vrede
 
het discreet en het habias corpus van de bekendmaking:
 
hier ben ik
[pagina 128]
[p. 128]
 
zij staat op en loopt door mijn bloed met de brandende lamp van de schoonmaak
 
een zwart schilderij in de diepe verrassing der handen
 
het kind der tienduizenden ziet zijn decor
 
in de gran chaco hoort hij de sagen der indianen
 
om zijn lichaam zet hij de chinese muur
 
die onderbroken is in het zuiden
 
maar met de himalaya er tussen
 
zeggen zij de kleurets van het maanlicht met de schijven der lippen
 
zodat zij hangen in touwen en wonderlijke liefdeswerken doen
 
waar het uur der nieuwe taken in stilstaat tot de aanvang
 
van herfstbladeren aardewerk met de mond open
 
een gier vliegt op naar de sterren en vermeerdert de beelden in de
 
winterschemering van het huidige woongebied dat wordt uitgebreid
 
in de vleermuizen zondvloed der taal
 
naakt
 
schets
 
coriolaniek voor de moeder
 
met de wens van gesigneerd zijn
 
dat het teken over u valle en de dag afbreekt op de manie van de zwartste diepte
 
en in de beweegkracht der verschijnselen nemen zij de molenstand aan
 
tot wind van wedergeboorte
 
het kind in de weefselen der innerlijke gekweldheid
 
met der ouderen voorzang de poorten open en in
 
de vrouw zegt de gebeden van de stam en de soort
 
een oude dame wandelt langs de hutten der inboorlingen
 
tegen de ochtend ligt zij te dampen in de kookpot voor één mens
 
kokende olie is het genie der genezing
 
het meel wordt van de zemelen gescheiden en tot brood gebonden
 
dat is door de zak
[pagina 129]
[p. 129]
 
de nachtwandelaar der eeuwen met een zigeunerkoor in zijn ogen
 
dat is de muziek die ik hoor, zegt de vrouw
 
haar handen spookachtig bewogen aan de rug van de man
 
de brand der wijnstokken vreugde staat in de voldoening der lippen
 
azoren houtbossen zeggen de rechten der bloedstilten
 
aan het hoge koor staan geheven de kelken der onmiddelijkheid
 
hoefijzervormig van het menselijk geluk getekend
 
de heilige U der goochelaars in de bizarre kop van het licht
 
zo gaat de barmhartigtigheid over de wereld
 
een heerbaan met wisselend aspect
 
het verhaal van het diepliggend oog
 
omvergeworpen jaren gleden door een uitgeholde weemoed van
 
krantenberichten
 
in de hand nu de steendruk
 
met het gouden hoofd
 
en de weldenkende staat ter zijde
 
in de heilige bijnaam die is het applaus voor de zang der bezetenen
 
vijf voeten aarde
 
vijf voeten water
 
de lianen inlijving van bovenwerelds vlees
 
waarin de anima opstond en rookte zei de talisman
 
de zoveelmens der tekenkunst in het gemak der materie
 
het menselijk handelen der geliefden onder water
 
in de schrijfstift der schaduwlijnen vereenzelviging
 
het herzien van een oude heraldiek
 
met de schreeuw o god waarheen wij die wij zijn dit ik zoals het is
 
en wij ter wereld kwamen en de snik groot in ons stond en in de moeder
 
die dit bracht zoals wij staan en gaan over een oude wereldhuid met in
 
onze handen de kaarsen der ogen zie wij zagen en de druk der handen die
 
ons de troost wilden geven van gij zijt en niet alleen maar met de
 
tienduizenden onder de geopende hemelmond en uit de mond de regen der
[pagina 130]
[p. 130]
 
bevruchting door het licht der nevels en de genade staat huizenhoog in
 
de straten van de moederlijke gang der aarde als het oog geopend is:
 
dat is na drie weken
 
en er zal scheiding zijn tussen licht en duisternis
 
maar daartussen zal wonen het geheimzinnig land der vragen
 
en het gewicht der stenen zal de stem moeten overwinnen
 
en de stem zal los komen te staan van de aanduiding der dingen
 
en de dingen zullen hun eigen leven krijgen uit de duisternis
 
en de duisternis zal het woord bevliegen en licht geven
 
en het licht zal de mens naar de mens dringen
 
de man zal de vrouw vinden in duisternis
 
maar zij zullen opstaan uit het licht van de flanken daad
 
en zo zullen zij de dageraad maken en de tocht naar de maan
 
met in hun mond de tong der waterdalen
 
en zo de kratergang tot de diepte
 
en de schreeuw zie den mens
 
met daarachter de blinde wateren der verlossing achter de schaduwhand
 
de schaduwhand zal toeslaan en de voorhang der wereld openrukken
 
de voorhang zal de taal vormen tot beeld van kelderlach door de
 
gewelven der opstaande ziel
 
die gekleed wil zijn
 
en om versiering vraagt
 
of kathedrale koelte en onbewogenheid
 
waarin opgebaard de onsterfelijke geliefden van Teruel
 
met de lichamen aaneengebonden
 
in de mondingsgebieden van twee reusachtige rivieren
 
als amazone en orinoco geplaatst op de kaart van het menselijk gezicht
 
waarin vertaald zal worden het klimaat der menselijke zorg en de mijnbouw
 
in het menselijk hart
 
en de treinen voortijdelijke herinnering
 
uit de schalen enorm onderaards
[pagina 131]
[p. 131]
 
staande op de drievoet van verdronken schepelingen
 
de groene zang van het want onder water
 
de laatste schreeuw van de roerganger om richting
 
en zijn geliefde staat aan de kusten van zijn verbeelding en seint het nieuws
 
over de wereld
 
in de eierdons van een dodelijke stem
 
maar met het magna der handen zegent zij het instrument dat is de aarde
 
die draait onder de gaande voet van de mens en de afstand peilt tot de
 
middelpunten magie van zijn beweging
 
zo staan de tienduizenden om de kloosterlijke eigenheid van het kind
 
celibrator in de blinde zandstorm der repeterende stembanen
 
aan de voet van de wentelende geliefde
 
die is het werk van een wonderlijk vermogen
 
in de open kruising van het verleggen der jaren
 
die zijn dit ik de haven en de zeerover verzanding
 
maar hoog op dit macao de vesting geliefde met de muleta haar hart
 
zo werd het kind der tienduizenden door de engel bevlogen en uitgewoond
 
tot andere ruimten van herinnering
 
want niet langer de kommervorm, zo zei de vrouw
 
een mooie tekening, liefste
 
vreemd en van de wereld weg
 
een filtratieproef onder hoge druk
 
met de tussengast aan de kant
 
en de volkeren der aarde het oog gericht op de doodszang der regenbogen
 
in de andere ruimten gaande
 
waardoorheen de klok met de slinger het mes
 
ons staat de bolero rood in het oor, zei zij
 
en met de stem van het hoofd en lijf tot mens gebeeld
 
in de koude erts uit diepe aarde waarin de hitte de schulden smelt
 
van eeuwen veronachtzaamde droom tot versierde fatamorgana boven de
 
droge steppen
[pagina 132]
[p. 132]
 
en die te drinken geven in ons zei zij
 
want wat leeft behoeft de zwemruimte der dingen
 
een zandbodem vol weeskinderen vreugde
 
met de lachende handen door de kommer van de kweekvorm
 
de warmte van de zingende import
 
in de optocht van het herinneringshart liefste
 
zeggen wij
 
zeggen wie
 
zeggen zij
 
die het portret afleveren voor de prijs van het kokende bloed
 
aan bedelaar en vorst
 
de gier van deze zang die de lever vreet van allen die het kind het
 
oog leenden
 
wier ogen droog staan liefste
 
en de schimmel der blikken laag gericht op de hondsvis van het water
 
waarin zij baden liefste
 
de sluis van een ongehoord bestaan sluit zichzelf
 
wie heeft genoeg liefde om het te zien
 
maar in Milaan voltrok zich een wonder en ging men per bezemsteel
 
ten hemel dwz de zwervers van Sica
 
maar er is een jezuitenorde gewend aan de gang van zaken
 
zij slaan tegen een rood kruis en doen vrouwen het wonder uit met de bijl
 
der gewetenswroeging
 
een oud geloof dat de magier vereist en de bruiloft der doden in open graven
 
er zijn mannen, zei de liefste, die denken een vrouw is zo'n open graf
 
en zij graven er in rond met een bedorven spade en snijden zo'n vrouw
 
open tot een lichaam alleen en kunnen hun zilte adem niet meer door
 
de keel krijgen en stikken in hun eigen aandrang
 
maar ik hoorde zeggen dat een bevrijdende fantasie alles kan op aarde
 
dat die god is
[pagina 133]
[p. 133]
 
en het hoofd door de dikste muren steekt
 
ik was eens onwelkom in het gezin van een vriendin die kerstfeest
 
gingen vieren
 
ik kon geen gast zijn
 
zo trok Josef alleen met de ezel verder en is de vrouw in stilte bevallen
 
ik leefde in der tijd nog met een rivier
 
daarin drijven de kinderen zei iemand die zijn ellebogen op straat gebruikte
 
dat kan niet meende de ordemeester
 
zij staan nu gewild in een museum vloekte de man
 
van de arbeid zei de gemeente
 
maar gewichtig wij allen en zwanger van de gewestelijke bewegingen over
 
de grenzen waar men de geweerladen geopend heeft en de kasten klaar
 
heeft staan ook met rode kruisen
 
alleen de ezels gaan door omdat zij grote oren en ogen hebben
 
zie, zei mij de geliefde, dat is de dreiging boven het hoofd der wetenden
 
dat zij niet een gewone ezel durven zijn met grote bewoonbare oren en
 
ogen als marktpleinen waarop de bevolkingen hun inkopen doen
 
ik wel, liefste zei de jongen en zette zijn handhaversbril op
 
nu de getouwen aanhalen en geloven in de pijp die de indianen doorgaven
 
in de ogen zei de liefste
 
ik lig in balans zei de jongen
 
van het vooruitzicht zei de liefste
 
met de kinderhand van de winst bewogen de bomen
 
boven de loodsen der havens in de schreeuw van het slagwerk
 
binnen de boedvorm van de wilde geliefde
 
waarin hartenheer de bakens verzet en het getij opneemt boven het peil
 
van de hartsgeheimen uit en de openbaring afleest uit de hinderpalen der kustverlichting
 
aan de linkerkant van het lichaam zit het kloppende huis met de aanstoot
 
fluisterde de liefste
 
in de weerwee
[pagina 134]
[p. 134]
 
de geneeswijze der warmtebronnen is overduidelijk bewezen
 
zeggen de doktoren
 
ik moest ze tot spreken bewegen, zei de vrouw
 
want wie nu niet weet dat het oorlog is geweest en velen gestorven zijn
 
zullen het nooit weten
 
ik was verpleegster
 
hij is doodgevallen
 
ik nu de deerne en een graf
 
met de wartaal der engelen loop ik rond zei het kind
 
het kwadraatgetal staat op alles wat de tong vormt binnen het beperkt
 
gehemelte van een menselijke mond
 
dat is een goddelijke ruimte zei de vrouw
 
door de mijngang zoek ik mijn weg met de leggers in mijn handen
 
zij leggen blindelings zei de geliefde
 
binnen een geloof zei die man
 
van mistbanken en mnemotechnische stutten, riep de psycholoog, is de draad
 
van het leven onzichtbaar gebleven
 
ik concludeer tot zeven maanden hechtenis
 
dat is een doodgeboren kind riep een vrouw van de tribune
 
zij werd verwijderd
 
met de modderpraam van de misstap door het magazijn der dagen
 
riep een man
 
de kinderen houden hun hoofd vast binnen de multiloog der wanstaltige tongen
 
die de mond als een mouwstreep bewonen en tot teken zetten van uiterlijkheid
 
maar in de schelp van de morgen zet het duister alphabeth zich voort
 
moet ik getuigen riep het kind der tienduizenden
 
ontwaakt in de arm van mijn geliefde riep een stem zag ik een heerscharen
 
waarde in de ogendienst aan de maagd
 
maar de maagd sliep in haar eigen okselholte en was oleograaf
[pagina 135]
[p. 135]
 
in de omega van mijn hand liep de boer te ploegen en hij zaaide het zaad
 
dat binnen de omheining viel en opschoot tot een vreemde omgangstaal
 
omnibussen staan gereed bij de aankomst der treinen, las het kind
 
die taal moet ik schrijven en ik schrijf haar in het hart van mijn geliefde die
 
tachotype langs de binnenzijde van mijn hart haar vingers verlegt in de
 
omschaduwing van ultrarode warmte seinen die de weg wijzen
 
ook mij zong het kind
 
zoals het vroeg aan de moeder der uren met de open handen geheven
 
daarin zal het al geschreven worden binnen een predestinale omlijning
 
er zullen aan deze handen zigeunerinnen dansen en het bloedspoor uitleggen
 
met soms zachte soms krijsende stemmen en de omroep der aderen zal
 
zwellen tot een wereldorgaan waarop men over kan schakelen en niet
 
meer terug
 
wat er is kan een mens niet meer verlaten zei de vrouw
 
en niet wat komt
 
in deze abstracte samenspraken zegt het heelal zijn vorm en weet het beeld
 
van de keizer voor een open raam en door dat raam het landschap der
 
wereld en daarop de mens die bouwt zaait en vergaat maar de kinderen
 
eindeloos de adem doorgeeft met de omslagdoeken der tabellen getooid van
 
het verschrikkelijke schoolschip der schrijfkunst die de steunpaal en
 
wissel is van de stenen taal der tijden
 
die Napoleon vond en Champollion vertaalde zei de meester
 
met de smartkreet der gestorven koningen
 
met de adder tussen de cleopatrale borsten waar zij beet en het hart uitrukte
 
en verslond en in stikte en uitbraakte aan de nijl die het doorgaf tot de
 
bodemstenen der bedding die bleven wenen van de geheimen der liefde
 
en het land overstroomden daarmee tot de bedouinale gestalten van
 
mannen met grote kamelen lavende zich en de dieren aan de oasen van smeulend geboomte
 
dat is het klaverblad van vieren riep de priester en snelde naar
 
Ammons tempel
[pagina 136]
[p. 136]
 
die heeft Herodotus ons beschreven, hij was vierkant, zei de meester
 
dat is een spelfout, zei de geliefde
 
de historie is een bacterie, riep een dichter, en de pest
 
maar het kind ging rond als spons en zoog zonder onderscheid en het las
 
van de aarde die hing als een borst in de nacht boven het gesloten oog van
 
de mens en de tepel gaf aan de mond die niet weet en de mond inzoog
 
het vocht en ontwaakte geopend nog in de ochtend
 
dat is droomuitlegging, zei de pharao tot jozef
 
maar nu de verklaring vroegen de mensen en lieten hun tong over de
 
droge lippen gaan
 
de druipsteen en de holte daarin, is het resultaat van eeuwen, zei de
 
meester, steeds de ene drup na de andere op de steen dat maakt het gat
 
dat is de slijtage, riep het kind
 
de geliefde knikte en sloeg haar ogen neer en haar handen zochten een
 
voederbak voor haar gebaren
 
mijn navel is thans met vrouwenwerk beladen, riep het kind en joeg zijn
 
ogen weg
 
de ogen zochten en vonden het werk en legden de droesem om de ziel der verbeelding
 
later moeten ze in de droogkamer om het vochtgehalte te meten, zei de boer
 
zo weet ik alles van dit lichaam zei het meisje en nam het hoofd met
 
de ogen en zei verder dat het haar liefste wens was het later als hij stierf
 
af te snijden en bij zich te houden voor altijd
 
want dan ben je nog te zien zei zij
 
en binnen het kinkhoestgehuil der kinderen wordt het bezit bezegeld en de
 
tempel gebouwd om in de ruimte de lijn te zien in marmer en zandsteen
 
opgericht tegen het blauwe gat van de hemel de kroeghouder van alles
 
 
 
het grammaticaal geworstel van ouders en kinderen
 
 
 
van de geliefden, riepen de geliefden
[pagina 137]
[p. 137]
 
om de hoofden worstelden medusaal de slangen met de dubbeltong
 
waarin het gif zei de meester
 
want een slang spreekt aan het uiteinde der tong met zich zelf
 
dat is binnen de schriftuur der dagelijkse dingen zelfmoord
 
en het kromzwaard der absolute inlijving, zo zei de geliefde
 
dat is door een slaap van dagen met de stift der beschrijving tegen de hemel
 
het kind in zijn magische vlucht ophoudende de fantasiebeelden in zijn
 
eigen handen die liggen om de hals van de moeder en de slagaderlijke
 
haarvaten zachtjes dicht knijpen
 
nog niet de worging fluistert een stem
 
maar het kind loopt door de gestrande bezigheden van de wereld en vloekt
 
een vreemdeling in overvolle kamers beweegt zich op de adem der
 
aanwezigen naar de verstikkende stanklagen aan de plafonds en vertakt
 
zich tot een grijze zee met overal ogen en een opgezette stem die buiten
 
hem zelf staat en de barbieren hanteerbaarheid van het mes verkondigt
 
de aanwezigen buigen het hoofd
 
niemand zal nog ooit de moed hebben om op te kijken
 
 
 
de geliefde lacht en zegt: zie aan mij zal alles zwellen tot een nieuw
 
bestaan dat uit mij gaat en eigen voeten krijgt en daarmee de voorhoofden
 
der voorgangers zal pletten tot plaveisel
 
want er is geen genade
 
en geen kinderachtigheid
 
de kinderen hebben zich nu opgemaakt om hun ouders per lichaam en graf
 
te verslinden
 
zij zitten aan de kant en spelen met de doodsbeenderen
 
zij bouwen een huis getooid met de doodskop der moeder
 
zij spreekt niet meer, zegt het kind, maar uit het been schijnt een bleek
 
licht op zoek naar de stem
 
en als het dan geboren is, zegt de geliefde, dan kunnen wij het kleden en
 
laten wij het omgaan door de handen en ogen der mensen en zal het
[pagina 138]
[p. 138]
 
beademd worden met stofgoud en zo god zijn en opgesteld in ieder woord
 
dat wij spreken
 
de jongen zegt dat hij zijn moeder gestalte zal geven en haar adem een
 
huis zoals het hem wiegde in haar schoot en de wateren zullen haar niet
 
ontbreken noch de borsten uitgedroogd zijn die wij zien door dit
 
bouwwerk van bleke botten waarmee wij spelen hier aan de voet der
 
kindertempels die zij voor ons bouwen mooie ruines met geluiddempers
 
in de oren de kappen over de verdorde lippen om niet de gele stof te
 
zien die de haat heet en de liefde doet en niet weet maar ons het hart
 
uitsneed bij de feestelijkheden der verjaardagstaarten op tafel met het mes
 
er in en de kaarsen die wij nu branden jaar na jaar op de graven
 
van wege de verbinding met de zielen zei de professor
 
dat is de exegese der gebeurtenissen die zijn de dagen van verschrikking
 
binnen gewoon menselijk vlees beschreven met mooie namen en opgeheven
 
in een buitengewoon licht uit de streeltong die is dit huis der kinderen
 
waarin zij wonen en spelen het spel der verloren geslachten heen en weer
 
en op en neer met de nadroom in de hijgende adem en het metafysische schendwerk
 
maar het zal gehuld gaan dit kind in de schoonste kleren en om zijn hals
 
het vlies dragen der gulden daden die hem aangedaan en tot voorbeeld zijn
 
en de graven niet kennen
 
dit kerkhof wordt thans van zijn kruisen en stenen ontdaan om de stad
 
verder uit te bouwen
 
een schoner monument kan men zich niet denken
 
de geslachten parend en barend op het verende bed
 
verlichte doodshoofden
 
de modebladen van de moderne snit in hun bevende lichamen
 
dit is de liefde die ik bezing, zegt een stem, die bezongen moet worden
 
het leven over de handen heen in tederheid bevend
 
ik zeg het beeft, zegt de stem en braak het oog uit dat alles ziet en op
 
aarde leg ik het tot kolonie een soort angola met portugal aan het hoofd
[pagina 139]
[p. 139]
 
omgeven door dichte negerwouden met harten gekorven vol wees gegroet
 
en vreemde agressie in de huiden
 
wij zouden moeten vluchten, liefste want men ontschorst ons
 
dit zeggen de geliefden en zij omhelzen elkaar op de onvruchtbare aarde
 
van hun begrensde gebaren en hun lippen zuigen het huis der liefde leeg
 
en tasten de wanden aan en vergiftigen met woorden de stilte der gaande
 
adem tot de structuur van een wanhopige tweeklank
 
danse macabre opgestaan uit de versierde navel van oude goden
 
een zeer bijzondere bijna olympische verrichting die door regelmatige
 
oefening van het lichaam ons eigen kan worden, zeggen de heilige boeken
 
want de obsessie van deze organische ruimten liefste
 
wat uitsteekt en ingaat en herbergt liefste
 
met de tijdsopvatting van ontdekkingsreiziger liefste
 
waar Isidore staat in zijn grijze oceaan liefste
 
met de toenemende helderheid van de tegenkrachten liefste
 
in de gregoriaanse rythmiek der samenhankelijke stof liefste
 
dat is de kus der lippen
 
dat is de traan der omfloersing
 
dat is de rekenschap van fragment
 
van breuk tot breuk
 
over de relatie der elementen die de vuurtong bengaals het licht geven in de
 
naklank der zelfvergeten momenten
 
waarin wij staan
 
in de gerichtheid tot geluk
 
met onze menselijke handen in de complexe daad der ogen
 
waar de ontraadseling wacht
 
in het raadsel liefste, waarin wij dat leven liefste in de aanhorige klacht
 
der omstanders
 
in de kristallisatie zo zei Stendhal
 
maar op je hart liefste druk ik een indiaanse tekening met de abstractie der
 
liefde in rode ballen en kruisen
[pagina 140]
[p. 140]
 
om de ongeschondenheid te tonen van de wekwoorden
 
in dit droomverloop, liefste
 
en niet zoenen alleen de verslijtende lichaamslappen
 
o, liefste wij staan doorkleurd in wat wij uitwierpen
 
niet onvoorwaardelijk, zei zij en zette koffie
 
maar uit de room bouwen wij de ruimere blik en in die blik staat de zwarte
 
engel en om de engel de tuin van kleuren en in de kleuren de boom der
 
kolossen en de kolossen geven in de nacht de vreemde giften door
 
sine que non schreeuwt de professor en slaat zijn hoofd tot versteend pupieter
 
dat is de ijzeren ruiter Peter zo zei Dostojewski die door de schatten reed
 
en het volk een ander hoofd opzette
 
maar de engel spreekt haar eigen rechtspraak en treft de dading die zij wil
 
overeenkomstig de voorwaarden van het gehele rijk der binnenhuidse toestanden
 
de wieg voor een nieuw leven met het eindelijke goocheloog
 
in de geheven stok der waarschuwingen
 
aan de overrijpe vrucht
 
in de alarmklok der mobilisatie en de verzen van Majakowski, zei hij
 
met mijn tartarenlichaam zal ik je verslinden liefste
 
vanwege het modelstaan in het uitvretersoog der schepping
 
met de oorlog als natuurramp in mijn handen
 
 
 
omdat ik mij meester moest maken van de ringstraat waarin ik eens
 
woonde, zei zij, heb ik mij afgezonderd temidden van veel water en
 
ontwaakte ik in een huis waarin de bel van het ritueel ontwaken werd
 
geluid door Sor Cruz voor die van het land Sol Cruz en mijn ogen
 
openden zich tot een lusiade van nieuwe wegen maar mijn lichaam liep
 
slapend rond onder de handen der doktoren die zich om de pompen hadden
 
opgesteld daar zij mij de verzopen polder uit het noorden dachten en ik
 
niet meer sol zag
[pagina 141]
[p. 141]
 
maar ik herhaal het woord dat ik door de boosaardige leugens van mijn
 
verbeelding ben gegaan en hen tot een politiek moratorium aan de kant van
 
mijn wegen heb opgesteld en open voor al het publiek want wanneer
 
men verlaten is door ieder die de lippen het hartswoord doet zeggen
 
komen de ondergravingen in het eigen bloed aangegeven door de pakjes-
 
dragers van beroep en door de loopjongens die aan de voordeur bellen
 
doch ongezien van achteren ingaan
 
de groenvrouw en de huurkoetsier waarop het huidige leven rust, zei zij,
 
dezulken zijn de bodem der wereld en de stank en de vlaggestok voor een
 
nieuw bestaan
 
zij zijn de kweekplaatsen
 
toen ik dan eindelijk op mijn eigen plein stond, zei de geliefde kwamen
 
de autos der goedertierende buren en brachten het eten om mij van de
 
alpendruk van het zwijgen te bevrijden moest iedereen de hele dag tot mij spreken
 
en zie daaruit is een nieuw lichaam opgestaan als een witte vlam en zonder
 
zalving in de leden maar critisch in de marteling van de dagen ook al
 
reden de autos met voedsel af en aan
 
en ik was een conferentie vol verzoenende tendenzen
 
maar de massas schiepen in die dagen de tijdperken
 
met een stormloop in mijn lichaam, liefste
 
 
 
de man zweeg en zag zijn ontstoken ogen die hingen in de muur van haar
 
blikken als rode poorten geopend naar een onnoembare wereld met de
 
verborgen krachten der rondgaande wreedheid
 
later verliet ik ook de kinderen, zei de man omdat men in een ruïne niet
 
leven kan ook al wordt er gelachen
 
ik werd een leidse fles die bij elke aanraking ontplofte, zei de man en ik
 
strooide decreten rond opdat zij gehoord zouden worden en bewaard
 
tot de tijd der aparte doofheid voorbij is
 
zo zeg ik
[pagina 142]
[p. 142]
 
maar de geliefde vertelde haar leven onder de schemerlamp der opkomende
 
zekerheden en las in de boeken het zelfbewuste woord dat stond als
 
meerpaal en brulboei in de open zee van haar hart met de vingers
 
omklemd de mierenhoop van het innerlijk verkeer en de blik vogelrecht
 
op het draaiende licht der naderende kust
 
daar zijn de duinen en daar is de loods
 
uit het raam van Granada, liefste
 
met de administratieve betekenissen van onze gebaren die de bevrijdende
 
aarde de geest in handen legden en de vleugel het woord gaven met de
 
klapwiek der overbewuste oogleden naar een wereld vol voedselvoorziening
 
en radaroren om letterlijk de toekomst te voorspellen
 
want de onzekerheid, zei de man, dreef mij weg van vrouw en kinderen
 
en opende de koninklijke gang van de val van idool tot idool met de
 
demon der wraak als een bloem in de warme navel geheven in de tegenspraak
 
van een mooie vaas
 
een russisch hart met een realistische voorstellingsgave
 
ducasse op de eiffeltoren om de waterzucht in de menselijke gang te peilen
 
en de slinger
 
maar ik ben de schorpioen fluisterde hij zacht en vervul een franse missie
 
door het lichaam open te snijden en voor aller ogen te laten zien wat
 
er aan beestachtig gedierte rondkruipt ook onder de fluwelenste huid
 
met mijn tentakel blikken wroet ik mij tot zondebok samenzwering en
 
revolutie: met een mooi voorjaar in mijn hoofd
 
en een dienstplichtige bloem in mijn handen
 
en een wassende geur over mijn uiteengerukte leden
 
die zijn de ingang tot god
 
de unio mystica van een zeer oude monnik
 
gaande door de kloostergang van de tijd met een klein zoeklicht in de
 
lijnen van zijn handen en houdende de aanraking
 
want het is mogelijk dat Renoir een model had in 1896
 
en dat dat model zijn kind hield
[pagina 143]
[p. 143]
 
en dat dat kind en het model Gabrielle en Jean na 55 jaar samen in Amerika
 
wonen en gefotografeerd worden
 
en dat Gabrielle nog altijd de rode jurken draagt die het oog en de hand
 
van Renoir bewogen
 
omdat zij hem bijstond in zijn verlamming
 
zijn zoon maakt nu films en zij is een vrouw van 70
 
en Renoir stierf in 1919
 
is dit nu de verbanning van de mens op aarde vroeg de liefste
 
zo nu en dan de soldatenlaars op tafel liefste dat is nodig
 
en onder het juk doorgaan en een ander rijk stichten
 
met de bebouwende gebaren de palmen planten aan de mondingen van
 
grote rivieren om het zand te beschermen tegen haar eigen beweegzucht en
 
ook tegen de hellingen der bergen de wijnstok planten der wereldtalen
 
en het groot hart van de mens die ontdekt: de bebossing is heilig over de
 
verschijnselen des levens en zij zijn in het verschijnsel de openbaring ervan
 
waarin ik vele dagen woon liefste en mijn bezwaarschriften schrijf
 
te vermoeid liefste om verder te gaan
 
met de wil van mijn mond die spreekt
 
en alleen met mijn handen in de vraagbak
 
mijn ogen een kaartsystemen waanzin
 
met het forceren tot het bestaan van een groot licht
 
maar een schaduwleven binnen de vouw van het lijkkleed liggend op de
 
operatietafel die heeft levende poten die zijn de ogen van wie voorgingen
 
dat is te zeggen verdwaald in de samenspraak van luisterende zielen
 
ik ga als kalfdrager in tot het beeld
 
met een dierenfries op mijn voorhoofd: de panter, de bok en de ever maar
 
ook het paard met mensen-borsten
 
op de witte achtergrond van het beeldenveld der woorden
 
met de tumor van mijn blikken roerend in de mens van de overkant
 
een wilde charge
 
omgeschakeld op de halve periode waar is liefkozing en roede
[pagina 144]
[p. 144]
 
met de vervolmaking van het tegenbeeld in de collector van mijn gebaar
 
waarin de wereld het vislijf aanneemt en jarig wordt
 
ik versier haar met het eigen loof
 
gekweekt in de spoelzijde van de hals van mijn geliefde
 
en wij spreken over onze ouders
 
dat zij altijd de dynamo zijn
 
en veelal de grafsteen de plaats der handelingen is van de hoge gevelkunst
 
die de woorden opzetten in de bordpapieren ruimten van de tijd
 
o beweegbare metope van mijn woorden
 
heb uw lichaam
 
heb uw lichaam lief als het huis waarin gij woont
 
een havengestalte met vreedzame muildierberijders in de weerklank van
 
hun eigen gang
 
de aarden moeder zal u het sagenbeeld wel zeggen
 
en dit met een bovenmenselijke klaarheid
 
zodat dit is de duidelijke vervreemding van het eigenzinnige weten
 
wij gaan ter slachting met het opgeheven hoofd der wanhoop
 
zoals de soldaat stond te kijken in de vrije tijd van zijn verlof met zijn
 
vingers in de navel van de vrouw naast hem
 
op de dorre vlakte van dit zanderig gebed
 
die de muzelman de allah doet roepen over de woestijnen afstand in zijn
 
stem met de blik op mekka en de trillende strot van begeerte in de heilige
 
keel om water
 
ontschoeid op het mozaiek
 
met de lettertekens op de gespannen voetzool der minaretten hoogheid
 
de stem staande in de ruimte tot oproep
 
Mohammed wentelt zijn steen tot de sterren staat op en wandelt over de
 
wereld met één grijs en één zwart oog en zet zijn gewaden op met het
 
kromzwaard der vereenzelviging aan de poorten der losliggende steden die
 
daar liggen historievast maar ondergraven van de schaarste onder de bran-
 
dende adem van het menselijk tekort
[pagina 145]
[p. 145]
 
omdat ik van de wereld ben geweest, zei Mohammed
 
en sta in een grafiek van gelijkstroom dwz een rechte lijn in de kinderhand
 
der tijden
 
met de menselijke stem zoals die staat in een modern modeblad
 
fraai afgebeeld tot de ingesnoerde taille en de wiegende heup van mooie
 
sultaneske vrouwen
 
hebben zij de taal nog der ogen
 
en stroomt langs hun voeten nog het water der wassing zoals ik die
 
hygiënisch deed in de duizenden baden die ik stichtte onder de gaande
 
hemelen opdat de aanblik van de mens te verdragen zou zijn
 
en ook de wisselstroom van zijn geuren
 
en de draairichting der ogen
 
waarachter de zanger woont met de hoge revolutie in zijn stem
 
want wie niet opstaat tegen de geboden met het tegenvoorstel van zijn
 
eigen orde wordt eveneens uitgeleverd
 
dit is het raadsel, zei de geliefde en zij trok haar zijde naderbij
 
zij liet de vingers een blanke communie spelen
 
zij spoelde haar mond met zoete woorden
 
zij gooide de olie op de smeulende vuren binnen het woordelijk knoopwerk
 
zij hakte vervolgens de knopen door en wierp ze als brandende sterren
 
door de steden van haar woonogen
 
uit de ogen nam zij het huis brak het af en gaf het weg
 
de man schreed hoofdschuddend door de lege straten en nam zo nu en dan
 
een brokstuk warm nog van de folklore en mooie rhythmische beweging
 
hij woog de steen in zijn handen
 
waartussen de samensmelting plaatsvond
 
ben ik nu een man, vroeg de jongen
 
de vrouw knikte en stak het plein over
 
de jongen wierp zich op de keien en bad een gebed tot de heilige moeder
 
van zijn geweten
 
de moeder stond achter zijn gebogen rug en sloeg hem gade
[pagina 146]
[p. 146]
 
in haar éne hand een bijl in de andere een kunstbloem
 
beide handen geheven boven de gekromde nek van de zoon
 
toen de jongen opstond kreeg hij van haar de kunstbloem
 
zijn moeder vluchtte en wierp de bijl in het park
 
de vrouw keerde op haar schreden terug raapte de bijl van de moeder op
 
en vroeg de jongen om de kunstbloem
 
dan krijg jij de bijl, zei zij lachend
 
de jongen liep drie keer door zijn lichaam en gaf de bloem
 
de vrouw ging heen
 
hij stond op het plein de bijl over de schouder
 
nu mijn vader nog mompelde hij en sloot zijn ogen
 
op het plein werd de vrouw verbrand door een joelende menigte
 
met de kunstbloem was het vuur ontstoken
 
in de stad rinkelden de bellen
 
een groene romance op het plein
 
de verordeningen schudden hun ogen af en trokken de laarzen aan
 
de brandweer werd gewaarschuwd
 
door het bewakingscordon ontsnapte de jongen met een stuk geschroeide
 
huid van de brandende vrouw
 
hierin zal ik verder leven fluisterde hij en de muren vielen om
 
de volgende dag in de ruïne van een kerk verscheen hem de vrouwen vroeg
 
het stuk van haar huid
 
anders wordt de kunstbloem een altaar en jij het offer
 
zij glimlachte
 
de jongen stond op en omhelsde haar
 
ik woon in dat stuk huid zei hij
 
haar lichaam vlood heen en in zijn hand lag de kunstbloem
 
nu ben ik een altaar, riep hij wanhopig en ging heen
 
binnen uw eigen samenzwering zult gij leven riepen geschonden heiligen
 
hem toe
 
op de muren las hij de plakaten der wederopbouw
[pagina 147]
[p. 147]
 
zij zeiden wij hebben gelijk
 
de jongen vluchtte en schreef een schotschrift
 
dit is wat nog gedaan kan worden
 
met de vertraagde handen der openbaring
 
in het epigonenoog van de opeenvolgende seconden
 
mort à dieu schreef Rimbaud op de muren
 
het woord wordt wandtext waarschuwde een heilige
 
de jongen vluchtte wederom en stond des nachts stil in het open veld
 
de ruimte is nu om mij heen en zwijgt
 
op Majorca maken ze muziek sprak een vogel en daar is een onderaards
 
meer van vruchtbaar water
 
de jongen knikte
 
ik word nu de visser in blauwe zeventienmijls diepe zeeën zei hij
 
de vogel knikte en wees hem de weg
 
ik zal ook het klooster bezoeken van Ramon Lull zei hij
 
de vogel zong het lied der moorse muren
 
de aanbidding is heilig dacht de jongen
 
ik ben ver van mijn ouders
 
in de honger van mijn kinderlijke gebaren
 
dit is de oude reis in een verafgelegen land
 
tegen de prijs van een belletristische dans in het donkere herinneringsgat
 
van de jeugd
 
van het meisje dat dacht een tabaksdoos te zien glinsteren onder het gras en
 
toen zij met een stok de doos uit de grond wilde lichten deze zich ging
 
ontrollen en een slang was
 
of de jacht op de tarantula
 
of de bij die steekt in het spel op de boerderijen
 
en dan maar knielen en bidden in de trots van niet ik de huil in mijn ogen
 
maar liever de windbuks op de duiven en die aan de groten geven om
 
soep van te koken
 
en soms ook de tekens lezen van de steppenheuvels op gekleurde platen
[pagina 148]
[p. 148]
 
de merktekens van de grote volksverhuizing, zei de meester
 
en wij lazen de tekens tot een figuur van eigenheid
 
want de mensen werden verjaagd zei de meester
 
bij duizenden
 
het kind nu vist op Mallorca en hoort de stem en zijn hand streelt oude
 
stenen en zijn ogen de verweerde voetstappen der volkeren
 
de holle druipsteen van wat doorgaat
 
in de kenschetsing der pagaaien leden met de vrouw aan één arm
 
zo ik ga, zei het kind
 
met het moedermysterie onder het water der dynamische bewogenheid
 
die ik uitgraaf binnen gereserveerde verschrikkingen die zijn de dorpen in
 
Tessin die ondergaan met oude vrouwen en lawines
 
de bouw van de huizen is daar zo, zei de man, dat zij onherstelbaar zijn
 
als het dak instort
 
en zo hol ik mijn hart uit tot huis en keelklank vol catacombe
 
waarin de vrouw leeft in de sneeuwval van haar leden en zij mij haar
 
kloosterlichaam onderwijst en de karaf te drinken geeft met de wijn der
 
eigen averij gevuld doch geheiligd door de kraanvogelblikken van de
 
keerdam haar hart en zich oprolt en uitlegt de slang der verbintenissen met
 
het kartografen stift getekend het cognossement der lading
 
zijn wij o liefste vrij van lekkage, breken en brand?
 
zijn wij o liefste niet die vrouwen van tachtig wachtende in de hoek van
 
een dakloos huis op de karavaanwind des doods?
 
wij zijn liefste in het getal der beschavingsbeelden
 
in de preserve van oeroude oogopslag
 
de weg de berg en de stad
 
in de kaste der vereenzelvigden
 
met de rode brand van de aarde in ons lichaam
 
het ketelruim vol helse kermisbedden
 
nu komen de Indianen, dacht het kind
 
wij houden de scalp gereed
[pagina 149]
[p. 149]
 
zij hebben hem aan de paal gebonden
 
en bidden tot de medicijnman
 
zij nemen de cassave en pletten die tot olie
 
die zal ons zalven
 
zij strijken de olie over de messen
 
die zullen ons los snijden
 
met de messen snijden zij takken
 
die zullen ons dragen
 
over de takken gooien zij olie
 
tegen het schaven
 
zij steken de takken in brand zegt het kind en verbranden de blanke man
 
wij wikkelen ons o liefste in het laken en laten ons zalven
 
in de kerving van ketter op aarde
 
met de hoerige blik der steden op onze handen en de gil van het lijf
 
langs het genummerd trottoir waar de droogmachines staan in het zachte
 
klikken der tongen en het telraam door de armen wordt voortgeschoven
 
over het wegdek der aalmoezen schimgang
 
ik heb koperen staven gekocht zei ons de man die te plaatsen zijn in het
 
vlees van geslachte dieren op iedere staaf staat een teken de hand met het
 
mes het slagersgezicht en het symbool van de voedende regen
 
zij staan mooi op het vlees zie de vrouw van achter haar tapkast gebaren
 
wij dronken sherry en gingen heen
 
in de haarspeldbocht van de wartaal
 
de neringdoende nero's die ons bewonen de netmaag van dit schrift dat
 
is de verrekening der neusklanken jeugd uit de schommel van de
 
overgeleverde liefde der ouders die nu staan te kijken aan de kant van de
 
weg in het gezwel van hun overbodig waakzame ogen die de tocht niet
 
van de vallende kelen kan houden van jongens en meiden die soms gaan in
 
kolonnes en hoofddraaiend brengen de verplichte eerbewijzen aan de
 
tribunale zelfverheffing te zien om de meter langs de weg van het leven
 
te geloven dit alles, zei een meisje
[pagina 150]
[p. 150]
 
je moet in de pas blijven, liefste
 
de hoornvogel vliegt heen en terug
 
opzij kijken liefste en groeten
 
met een tak in zijn bek
 
dat is de mond liefste van het hoofd van de staat en hoed u
 
dit is een plundermarkt waarop wij nu staan, liefste
 
denk aan de regenmeter meid en de penning
 
de vogels strijken neer, liefste
 
de gieren met plukhaar en richt je geschut
 
het zijn onze ouders, liefste ik zie hun gezicht
 
wij ploegen hen onder voor de vruchtbaarheid
 
is dit de verbintenis liefste die was onder de bomen
 
dit is de akker
 
zij vallen als schoven tot hokken, liefste
 
dat zijn onze huizen
 
met ramen van bloed, liefste
 
dat is het licht van de opgaande zon
 
zullen wij nu wonen liefste?
 
in het opperst presidium van onze spreekbeurt
 
krijg ik verlof, liefste
 
de wederkerige diensten vragen om hulp
 
en onder de bomen steekt op de woestijnwind vol zand en graaft de graven
 
der liefsten en daarop graveren zij de woorden der weilanden ligging
 
die was in de ogen bij het omhelzen de eerste keer bij het ondergaan van
 
de zon die had gebrand de gehele dag het land en de koker der hitte
 
gebouwd tot bewoning en de daad van twee lichamen liefde de liefsten
 
die zagen voor het eerst de huig der begeerte gespannen door de dag tot
 
een vallende nacht van schommelend schaften
 
zij vielen ter aarde
 
de tribune juichte
 
kunstmest voor schone scholastiek
[pagina 151]
[p. 151]
 
de schoolmannen bouwden een groot monument voor de welpen der toekomst
 
velen beving de sluipkoorts naar de eeuwige letter
 
zij dachten zich een slotvonnis dat stond in de pyramidale oren aan
 
opengereten wangen onder de sluitbrieven der ogen
 
zo gaan zij heen als zegel op de blinde agonie der voogden die hen
 
nauwelijks nog heilig noemen en alleen nog kunstleden maken voor het
 
uitvallen der armen en benen
 
wij kunnen nu ook reeds het hart enige tijd stilzetten en het daarna weer
 
beter op gang brengen, zeggen de doktoren
 
zij brengen ons tegenwoordig veel dode soldaten maar die waren in het hart
 
zelf getroffen en zo stond het te vroeg stil
 
dan kan men het niet meer op gang brengen zeggen de doktoren
 
o liefste in de slotklinkers der liefde wij staan en wij blind en bidden
 
de molens van wonderdoeners binnen om de slingerhoek van de muren te
 
verkleinen tot een stevig huis met een sleutelbloem en een sierbaan
 
om op te spelen, liefste
 
maar nog liever liefste de orakelsteen van Concacha waarop te lezen staan
 
mensen dieren en tempels
 
die gaan
 
die gaan in de omslagdoeken van hun woorden, liefste
 
zoals de jodin die zei tegen haar man in tranen: huil niet want ik zie jou
 
terug ik maak alleen een omweg over Auswitz
 
met de casa moral in haar ogen
 
de man ging heen en boog het hoofd
 
in de breukzuil der ziel die zijn geyser verheft van menselijk bloed dat de
 
koraalriffen bouwt van een bestaan in eenzaamheid van ieder die is
 
zijn eigen atol met het eigen meer de spiegel over wat innerlijk is een
 
diepgang vol voedsel in de bedreigende golfslag der dagen met het vuur
 
van zijn ruggemerg schrijnend in de hand van zijn liefkozend oog waardoor
 
de liefste leeft
[pagina 152]
[p. 152]
 
want de liefste zij leeft door de handen der liefde
 
die het haar aandoen
 
en de verheffing zijn over alleen
 
die woont achter de iris
 
in zijn eigen evenwicht
 
met de tektonische bewegingen van het enigma
 
de zeebodem met het bezinksel der daden
 
van de voormoeders
 
die waren het zachtgolvend plateau van de voorvaders
 
in de ijzige omnachting van de stofvoerende wind
 
uit de onwetende opperhuid
 
met de bezeten facetten der honger in de hoekige kantsteen der handen
 
en de kegelsneden der programmale ogen
 
ook van de ouders liefste
 
die in onze woorden en tegendaden leven liefste
 
als wij staan aan onze zee liefste
 
of de galala woestijn met de windkeien der woorden alleen
 
waar alleen woont liefste
 
met de oase in het zand der ontroering
 
waardoor de pyramide bestaanbaar wordt
 
verheven in de vijfhoek der tijden als het antwoord: wij spreken
 
in de lengte duinen
 
tegen de zeewering opgeworpen tegen de opstand der verzonken steden
 
de mensen verzameld in de kerk en overspoeld
 
dat is een verzonken stad, zegt de meester, zo zijn er meer
 
dat hoort het kind
 
het slaat alarm en lacht een dekblad
 
over het stinkende water van de jeugd
 
met de regionale paedagogie
 
slapende in het eigen lichaam van de nacht
 
na een dag overvol zon
[pagina 153]
[p. 153]
 
toen de oogleden opzwollen van hitte
 
en mannen en vrouwen werden gevonden in het open veld onder een bodemverschuiving
 
langs een bijna verticaal breukvlak
 
in de fluitketel der opgekropte adem
 
zodat zij stonden te kijken in het hulpwoord der wanhoop en de plooi-
 
ingsgebieden van het machteloze gelaat
 
en kartogeen werden
 
en hekwerken plantten
 
en smeermiddelen uitvonden
 
maar de andes der reinvelden waren niet te vermurwen want het woord
 
stond in de wet gesproken en de aarde beefde onder de voeten maar het
 
Juragebergte, zo las het kind, is slechts een dunne gerimpelde opperhuid
 
van de steenschaal
 
daaronder kokend graniet
 
in de samenpersing van de stampende voet van de paring en het stille
 
zoutmeer der tranen en de gebedsring der bergen om de menselijke hand
 
van het secundaire gesteente der ogen
 
want zie hoe hij gaat
 
rechtop
 
met de aardbeving zijn hart
 
waarin liefste alles woont
 
een baksteenwerk binnen een houten raam en een ijzerconstructie
 
en de oorzaak van de vernieling
 
van wie?
 
want zie hoe hij gaat
 
onder lagen gasdruk als een merapi
 
met het hermunten onder de nagel der vingers
 
het beeld dat hij ziet
 
dat hij gaat
 
in het tempeldal van zijn voeten
[pagina 154]
[p. 154]
 
de assepoester der aarde met de lavaprop in zijn keel
 
zijn hart een aswolk
 
zijn lichaam de magmakamer
 
zijn bloed een gas onder overdruk: dwz de woorden
 
zo valt in de nacht het kind uit zijn bed en ziet zijn angst
 
het ligt als een meer in het gat van zijn ogen
 
daarin het beeld van de karper als een krokodil zonder poten
 
een krokodil is één en al oog
 
het kind wordt wederom in zijn bed gelegd en eet zijn ogen op
 
als het ontwaakt kijkt het uit staalblauwe kraters die de noodgrote
 
kiezel gooien
 
de moeders bakken een korst aan het brood en roepen het kind te eten
 
het kind komt en ziet zandbanken en verandert het brood in puimsteen
 
zie, moeder, zegt het, ik bouw een huis
 
la maison de bébé: een prentenboek
 
organogeen
 
later kijkt het en weet omtrent zich zelf de stand van zijn lichaam
 
dan ben ik de maan eros die rijdt de sterren tot gruis
 
en nooit zitten als oude vrouwen in de sintels der jaren
 
want die gaan heen ik zie ze in mij zitten en breien de jurk nog steeds
 
van jongens en meisjes zoals ik ook ben een jongen een meisje en al wat
 
leeft zo het is op aarde de gang nietwaar niet alles gescheiden en veel
 
zien dat meer is dan de ogen nl de blikken in de steenschaal van
 
het lichaam zoals ik zag ontelbare van kostbare mineralen in de uiterste
 
spion der versuffing ovaal getrokken in de zeehond het lichaam met de
 
spoelvorm van de hand roeiend de weg vooruit die te zien niet is maar
 
genoemd staat in de barre stilte van het achterhoofd en valt en opstaat
 
maar dagen en maanden soms ligt in het verebben van mijn bewustzijn
 
en zo ik wel het mes wilde nemen en de indianen aanbad met het
 
scalpeermes in de operatieve handen nietwaar want de verbeelding
 
mag niet stilstaan en de gelerivier van de honger moet ons voortdrijven
[pagina 155]
[p. 155]
 
tot de scheikundige neerslag van kristal binnen de lichaamslijnen der
 
dingen die wij uitbeelden te zijn en die wij heffen met de gletschertong
 
uit de bedreigende slaap der zekerheid in de spin der verwerende liefde
 
blauw gebogen over de huid van zeer oude mannen en vrouwen als een
 
vacht van amoureuse vegetatie waarin de wanhoop van het product
 
en de daad van de landafzetting
 
zo sprak het kind
 
en ouder geworden had het veel lief en was een landfauna en nam
 
dagelijks de hete baden en spoelde zijn voeten in spierwit sneeuw
 
dat was wel de slaapwandel binnen de duivelshoek op het grote vlak
 
waarin mij de plotselinge aneasthesie overkomt en ik loop en doe
 
zonder zien of daad en het oog ongemerkt wordt gevuld met vreemde
 
vormen die hun middelpunt niet vinden en uiteengaan in zich zelf maar
 
zich toch plaatsen in de stille kolom der beelden die staan als verstarde
 
goden in mijn achterhoofd de vinger dreigend geheven en met dood
 
op de gekleurde lippen en onnatuurlijk maar ook teder en onafhankelijk
 
en in ruimte gevat die is het karrenveld van dit verleden dat gedragen
 
wordt en toch bijna ongekend mijn steendruk is van het begrensde vlak
 
der onthechting
 
een ingewikkelde wijze van verwering
 
het zeggeveen van mijn woorden
 
de delta mijn daden zij zijn amoureus en maken in mij de eros die brandt de
 
bomen af tot het wortelcomplex bloot onder de ogen ligt en ik vraag om
 
buitensporige heroïk en gastvrijheid om zacht te verdrinken in de boor-
 
spons der ogen en te ondermijnen de stilte die klemt om het dagelijkse
 
vlees en die panvormig is en daarbovenuit een panorama van gloedwolken
 
gerezen uit de gemeenschappelijke as en ik ben een storingsgebied
 
en mijn stem zegt de ineenstorting van de zijnssteden
 
bodembewegingen zijn gaande alom en de mensen vrezen zich zelf
 
zij registreren in mij de schommel der aarde en zien in mijn lichaam
 
het instrument van de waarheid
[pagina 156]
[p. 156]
 
zij nemen in woede de bijl van het vergeten geluk en slaan mijn lichaam stuk
 
ben ik de eindmoraine tot de tijden mij maken een moeras?
 
nee     want zei de man ik lig aan de weerstanden van mijn oren te
 
luisteren naar de slagvolumes der woorden en hoor dat de alarm-
 
ketens gesloten worden binnen de loden kamers van het hart
 
en mijn ogen zien door mijn moederloge tranen de sterrenschakeling
 
die gaat langs de lijn van het merg tot het anker het lichaam der
 
vrouwen die oprijzen uit hun huiden geborgen in de moeder-
 
klokken die zij dragen over de stranden en torsen tegen de steile
 
hellingen en verbergen in de grotten binnen het beschermend steen-
 
massief van hun gebaren de bidkapellen der ogen gericht op
 
de staande breekplaten die uit de kooien kijken naar het schouw-
 
spel van een nieuw leven dat wordt aangedragen ook over het
 
vlakke land en door de tuinen en langs de rotspaden en ver over de
 
rode en witte woestijnen gedragen op de velgen van het dubbel-
 
levende lichaam met de hand van de man gegraveerd op iedere
 
wang met het woord dat ontstaat in de zelfbekrachtigende gang
 
waarvan de ogen het geheime zegel bewaren en de doorslagsterkte
 
kennen zonder gekend te worden en zich weten in de damp-
 
vormen van het loopwerk der blikken dat zij voltrekken een
 
openhaardproces vol heilige slagregens om de kooien onder water
 
te zetten en de blaffende kogelgewrichten des doods de witte
 
kappen aan te doen
 
en het kind vraagt: waarheen is de wind gegaan vader en waarheen de
 
sneeuw en waarheen gaat het water
 
en wat ziet het kind?
 
zijn eigen kringloop en het tekent die langs de gevoelige strook van zijn
 
ogen binnen het eigen schakelproces en het staat op de kampanje
 
van zijn ervaring zijn schip in slingerbalans en spreekt leidekkerstaal
 
dwz de wind joeg de sneeuw terug in de hemel en de hemel wijst het
 
water de weg en de grens
[pagina 157]
[p. 157]
 
maar stil in zich zelf ligt de vader zijn opperhuid vol schubben en schreeuwt
 
in zijn eenzaamheid het lied van verlies van liefde en ziet zich
 
opgetrokken uit graniet tot het beeld der onbewogenheid met de
 
dreiging van nierstenen ellende die de bidkracht van zijn woorden zal
 
breken en niets is dan de brulboei het stenen hoofd met de geopende
 
mond uitbrakend de isolatore gal van zijn hart
 
dat geklemd staat
 
in de netspanning der aderen
 
binnen het schuifcontact met de anderen
 
in het regelproces der sacrale ruimten
 
de remhevel recht in zijn lichaam
 
een luchtkamer
 
het zinkdeel van allen die leven
 
en hij staat op slaat zijn beeld stuk loopt loeiend het land in en waarschuwt
 
de mensen dat het zal komen het koningswater in de gedaante van
 
een mens met de oplossing voor alles die hij kent uit de ervaringsvelden
 
der eeuwen en aangevoerd op het fluitschip van de tijd overstemmend
 
de pubertongen wier geluid het pensioen is van het leven verzekerd in kooien
 
ik ben de kooi der overstroming, zo riep hem later
 
een licht meisje en hij ging tot het meisje en zij overstroomde
 
hem niet maar hij nam een krulpen en versierde daarmee haar hoofd
 
en gaf haar kleine edelstenen die zij hing aan haar oren maar
 
één bevestigde zij als een lichtend zaad in haar navel en het werd
 
haar derde oog en sedert die tijd overstroomde zij velen met licht
 
in de daad en zag zij hoe de mens onderhuids om adem roept
 
want zei de man verder zie:
 
de vrouwen zijn moeders geworden en zij leggen hun kinderen
 
in de witte kappen en maken de kogelgewrichten tot
 
schommelwiegen en gieten een nieuwe wereld over de oude met
 
de dekkleden van hun grote borsten waarin wonen de komende
[pagina 158]
[p. 158]
 
stemmen der aarde en door alles en allen heen bewegen zij zich en
 
staat het uiterlijk gebeuren stil zoals wij hen zien stil staan kijken
 
in de geroosterde huizen der slagvelden door een vreemd verlicht
 
raamwerk over de dodenakkers maar temidden daarvan leggen
 
zij zich en weven van rouw de sluitlakens en van tranen
 
de dekens des levens en baren
 
op dit fundatieblok
 
binnen de koorbouw van deze zang
 
vol gebrandschilderde ramen in de kapitelen der ogen
 
met een wereld op maaiveldshoogte
 
het contrafort in de handen
 
om ongestoord door het lange huis van het leven te gaan en de kroon-
 
lijsten aan te brengen en de dekstukken en de urenborden en de
 
schotwerken en de wapenschilden en slijpstenen
 
want waarlijk men wil geschraagd zijn
 
 
 
in de vier wereld streken
 
 
 
binnen de vredesvoorwaarden
 
 
 
in de legeroefeningen
 
 
 
bij dag en nacht
 
maar men, zei de man, wil niet meer bidden en buigen over de aarde
 
en huizen bouwen als zonnemaagden opdat de kruinen der groene bomen
 
kunnen ingaan om het lichte voedsel te geven in de kosmische heren-
 
dienst de bezeten aanvulling te krijgen boven het eigendom uit voor een
 
niet te beelden god geweldig van vormeloosheid maar geslepen naar
 
de steen der aarde met de verheffingen der bewoners de duizend daden
[pagina 159]
[p. 159]
 
die staan als relief op de rotsen grootheid der bewegingen onder de vuur-
 
troepen die optrekken gestoken in het stromende harnas der rivieren de
 
delta geheven tot de onstuimige branding der oceanen ruimte en de
 
zwelgende nachten verzadiging die over de wateren zweven in de akker-
 
bouwhanden van de lachende Sphinx der verbijsterde hemellichamen
 
 
 
maar het kind vraagt de weg van het water
 
en het meisje zit in haar kooi en kijkt naar het licht van haar navel
 
en ik loop met een arm vol liefde en weet niet waarheen
 
dat is zei de man de vragende mens
 
die is een dagvorst
 
de Inti der Incas gedwongen te gaan eeuwig de kringloop van de
 
vermoeiende tocht om de aarde
 
met de vraag van de weg van het water
 
gezeten in de kooi en bekijkend zijn navel
 
met een arm vol liefde
 
en zo trekt het kind uit de ouderlijke woning en weet niet waarheen
 
maar de schreden zijn blikken bouwen de weg en zijn handen slaan de
 
trommels der wind en langs de kant van de weg plaatsen zij smoor-
 
spoelen en leggen zij kabels diep verankerd in het lopend gewicht
 
van hun bloed
 
zo gaan de kinderen
 
en de ouders stellen de vuurtorens op der behoedzaamheid
 
en leggen zich krom over de weg van het water in de kooi van
 
hun navel met een arm vol liefde
 
en zij zijn in de weemoed der steden die zij bouwden ver van het
 
vruchtvlees der aarde en onwetend van de zaadpers der hemelen maar in
 
bleekzucht gehuld en zij zetten elkaar op de rek- en verdeelstoelen en
 
schenken kruisroeden weg tegen het verdriet van de ouders en de
 
opstand der kinderen die gezongen moet worden en de borstboom van het
 
lichaam moet zijn en de ogen moet hevelen uit de klauwenolie die is
[pagina 160]
[p. 160]
 
de neergang van een wild water om een woest landschap te bouwen
 
met de schrijvende handen
 
is dit een serum?
 
nee een geologisch wonder
 
een grondvorming naar een cantate:
 
die elenden sollen essen
 
een voedsel in steen gehakt
 
een aromatisch product
 
van de mens
 
 
 
van de mens die stinkt zoals ik stond dit kind der tienduizenden
 
eens te stinken in de avond op een verlicht plein en mijn dronkenschap
 
zag temidden der mensen die niet in mij de baaierd waarnamen
 
en de brokstukken van ouderlijk getimmerte en niet dat ik was de vulkaan
 
waarop zij de bevroren voeten van hun verveelde blikken sleten en niet
 
de stank uit mijn krater die de eenzaamheid van hun verloren gebaren
 
uitspoog met de schreeuw van een geveld soldaat eenzaam met zijn lijk
 
geleund aan de steen van een bloeddoorlopen landschap aan de stomp van
 
zijn arm de brandende zon en zijn laatste hand zijn hart
 
mijn ogen zagen nog
 
 
 
mijn ogen zagen nog door de duisternis der gesloten ogen de gang
 
van een mens naar het dak dat te weten zou moeten zijn het werelddak
 
der bevrijding toen de uitmalende gang der benen werd gestuit in het
 
flexibele systeem van het lichaam en het oogwater bevroor de film
 
van de hulpkreet om de moeder de lieve heer en de vrouw voor hun
 
lichaam die de ziel droeg en zij een ziekte waren één ogenblik zich
 
zelf deze aanblik in die broeder die ook zo stond voor het eigen oog zijn
 
armen stijf geheven en zien dan dat het is gedaan aan het dove oor
[pagina 161]
[p. 161]
 
van een heel oude god die hun brokkelig terzijde had gestaan
 
en zij bezweken en vielen en zo ook ik
 
de sommigen met open glimlach
 
 
 
omdat zij werden verzameld tot de tienduizenden de misleide
 
kinderen der deernis die de rode lapvorm aannamen om met hun lichaam
 
te zijn nog eenmaal de regenboog der aarde in de laatste stand van
 
de mens de smekende grootheid op de rand der afwezigheid met de
 
brandende hoorn van de laatste adem de vlam in de kale doeken van het
 
erbarmen dat wordt ondergeploegd
 
zo ook ik
 
 
 
maar de vrouw kijkt mij aan uit de gewonde terugtocht van haar
 
ogen die kwamen uit de menigte en zich op mijn gelaat hechtten en haar
 
handen kwamen naast mij in haar schoot ook met een afwezigheidsspel en
 
om haar mond stond de wilde vraag van haar lippen en haar rug was
 
de leuning voor het wiegende lichaam haar warmte tegen de gruwelijke
 
doodsklacht van mijn stem
 
en zij zei:
 
 
 
ik weet dat dit waar is maar onder het puin herleven de daden
 
der dode koningen en wij zullen ze heilig noemen in de waanzin van dat
 
puin dat is de verstreken tijd die ik lees onder de woorden die niet gezegd
 
kunnen worden ik kan mij niet uitdrukken zie mijn wilde tranen in
 
mijn handen de dode koningen ik ken ze uit een warm waterbad dat ik
 
neem waarin het aderlaten oude gewoonte werd zo zit ik hier en zie
 
jou en ik neem jou in mijn ogen mee naar binnen ik draag je door mijn
 
groot warm lichaam want ik las vaak dat ook andere omstandigheden
[pagina 162]
[p. 162]
 
kunnen meewerken om een berg met het dal gelijk te maken door dat te
 
vullen met puin je moet mij je handen geven en binnen zullen wij drinken
 
en zeggen waarom de mens gek dreigt te worden omdat zij staan in
 
mangaten en elkaar uitbranden midden op straat dat komt veel voor zie je
 
ik was ook verliefd ik hield van een man vele jaren en hij ging op een
 
avond weg alleen met zijn hoed op omdat hij ingegraven stond zag ik later
 
in de openbaring die de eenzaamheid doet zonder een mens heilig te
 
slaan hij stond met zijn hoofd er uit en ik hing aan zijn ogen en werd
 
wild van het menselijk gezicht dat staat tot schietschijf ik schoot
 
en enkele maanden later trof ik mij zelf ik stond iedere dag achter de
 
geweren en werd getroffen in mijn gezicht zie het aan dit gezicht het is
 
ineengevouwen geweest en zo klein als een ontvleesde doodskop
 
en hele regimenten zwaargeschut hebben het gekraakt en mijn hersens zijn
 
uitgevloeid en hebben de aarde te drinken gegeven op de plaats
 
waar ik lag en zo ben ik wederom opgestaan maar wie niet gered wil
 
worden blijft liggen en zie nu wil ik kinderen
 
en zie nu wil ik kinderen
 
 
 
omdat ik bewogen ben en in zachte rode olie loop die ik zelf bereid
 
dagelijks waarmee ik mijn lichaam wrijf tot een polynome liefde
 
en ik zeg die vele namen omdat er in mijn ogen geen verschrikking meer
 
is en mijn lichaam een wit vuur waarin ik de dagen en nachten ga
 
en velen mij naar het leven staan
 
zo sprak de vrouw
 
 
 
en ik dacht het wonder leeft onder een schrikbewind en gaat zijn
 
gang en zet een vreemde boom op in het kind der tienduizenden
 
op de mest van verloren liefde en het slaat de adem tot een eigen zicht-
 
bare massa en die zal ik grijpen en volgen
[pagina 163]
[p. 163]
 
ik zal je grijpen en volgen
 
 
 
in de aanbidding
 
met de afstand
 
over het graf
 
uit de grondvorm van de dood
 
met de levende lach
 
om nul te delen
 
een bewijsvoering langs de weg
 
maar wie gaat?
 
 
 
want als ik spreek in de nacht de onmogelijke taal om met de be-
 
perkte schrede van het lichaam te meten en alleen lig in mijn normen
 
en sporen sluiten over mijn ogen zich de ringen van de gekruiste deling
 
en loop ik alleen rond in de constructies mogelijk met cirkel en lineaal
 
en zie mijn ontstellende gang met velen en sluit mijn ogen tegen de
 
duisternis en ben hypercomplex en lig uiteengereten in mijn dode
 
kameraden die gesloten liggen over de velden der aarde onder het
 
honende puin de dode koningen der deernis die gingen misleid de gang
 
der tienduizenden
 
die ik ben
 
 
 
een verhevigd wezen vijf voet van de aarde met een menselijke
 
mond om te kussen de dood uit het rottende lijf het handwerk der wereld
 
en het is niet dat ik niet meer lachen kan want ik heb de lach op
 
een hoge berg in de navel der dingen omringd door het snerpend on-
 
gedierte der verschrikking lachend als een dood lichaam gehesen
 
aan mijn ziel
 
ik ben een gewone moordenaar binnen een rustige wandversiering
[pagina 164]
[p. 164]
 
ik spreek met de mensen mijn panorama mijn biographie van zelfinkeer
 
en verbijstering binnen het broodlichaam van dit leven schrijf ik de
 
magische bloemennamen en zet ik mijn geliefde de borstjuwelen vogelval
 
op in het ledig landschap van de ziel
 
en de planken zijn losgeraakt
 
en ik kan niet meer stilzitten
 
want ik wil wel lachen, zei de jongen, maar de bavianen staan aan de
 
kant zoals ik ze eens zag op de donkere zolder van toen ik vier was en niet
 
wist en de bakker stond te lachen met een zwart gezicht vol rode
 
plekken half uit de hooiberg gestoken in de nacht en het grote mes hield
 
maar de ouvrou zei er zijn geen spoken
 
ook niet in het hol van het hart
 
en wat hoor ik?
 
en staan de wanden der kamers niet vol en zie ik mij niet gaan door de
 
dorre steden en bevlieg ik de staande dingen niet met een ziel zo groot
 
dat de warenhuizen als draaiorgels langs de straten gaan bewegen en
 
vrouwen en kinderen lachend worden meegevoerd over de schone
 
verbeelding in het verplaatsbare huis van mijn ogen?
 
en zit ik niet in trams cafés en treinen en hoor hun stemmen
 
en allen die hetzelfde zeggen?
 
want over de variaties der innerlijkheid zetten hun stemmen de een-
 
vormigheid der woorden en zijn zij verlegen
 
ik ben verlegen als de velen
 
ik leef in de zelfbekrachtiging van allen
 
in een donkere doolhof
 
maar de kinderen staan lachend aan mijn kant met een schaar en een
 
auto en ik bouw voor hen een koningsgraf uit oude tijden een huis
 
voor hun woorden een gedenkende berg voor hun blikken en het kasteel
 
van zand voor vertrouwen en wat geef ik mee?
 
en berijdt Gij niet trots Uw paard, vroeg een vrouw mij
 
en ik knikte en ging heen en zij zag het spoor van mijn voeten na
[pagina 165]
[p. 165]
 
en aan mijn hielen voelde ik het gewicht van haar vermogen van zien
 
tot op de bleke beenderen van mijn skelet
 
en ik ben eenzaam en het komt voor dat ik geen woord meer wissel
 
en mijzelf zie langs de keizerlijke weg der verloren rijken en lig in
 
de dommel van een warm oerwoud verweg in Afrika of Zuidamerika en de
 
grote stromen mij meevoeren orinoco blind en gewillig en zonder
 
genade en mij uitwerpen en voeren binnen de eeuwig bewegende schoot
 
van de dromende oceaan van voor alle tijden toen ik gewiegd werd in het
 
lichaam van een vrouw die naar men zei veel lachte en een hartelijk
 
leven leidde binnen de verschrikkingen der ruimten die zij zo vulde
 
ik zou een gewoon menselijk leven moeten vullen, zei mij iemand
 
want wat is kunst nietwaar, vroeg hij
 
 
 
ik heb deze gewone mens gezien en hij had drie ogen maar een bril voor
 
twee en zijn mond sprak de tegenspraak van zijn handen want zijn
 
derde hand bedekte zijn derde oog en was blind hij stond blind en zei
 
dat het moeilijk uit te drukken was
 
en ik ging heen en zweeg
 
ik had geen communicatie zei hij nog
 
en ik zag mij het communicerende vat van zijn blindheid en ik hoorde
 
zijn dove oren
 
ik wist mijn hart koel
 
en een vrouw zei jij hebt mij niet lief want ik benader jou niet
 
en ik ging wederom heen
 
ik groef met mijn lichaam een kuil in de wind
 
en de gang was naar de berg met de bliksem en op mijn huid huisden
 
duivelen en in vlammen smolt ik tot de komende tafelen der genade
 
een nieuw voedsel
 
ook voor mij vroeg de vrouw
 
en ik hief mijn hand nog éénmaal en sloeg toe met het zwaard en kloof-
 
de haar lichaam doormidden en zij lag uiteen in twee helften maar
[pagina 166]
[p. 166]
 
voor mijn ogen groeide aan de linker een rechterhelft en aan de rechter
 
een linkerdeel en zij stonden wederom op als twee en lachten de lach
 
van de hydra
 
ik wierp mij ter aarde en groef mijn hoofd in en weende een onderaards
 
lichaam tot uitkomst
 
voor de doorgang
 
en wie is de doorgang
 
en waar zijn de engelen die uitstekend vliegen
 
het eigenlichaam is van de ziel doordrongen en ondoordringbaar
 
het hoofd heeft tweemaal de afstand tot het hart
 
en het hart dwaalt onder het hoofd
 
en het hoofd kent de weg niet
 
is dit te laat?
 
moet de geschiedenis dan geschreven op de huid van een slang
 
en breng ik het mensenoffer op aarde in de spelonken mijzelf
 
als kind, sprak de vrouw, lieten zij ons zien de kamer waar de moordenaar
 
de kinderen had opgegeten en de oven waarin hij hen braadde
 
binnen een pandemonium van fabels
 
wij wonen in zwarte tenten aan de bergketen der Zeven Torens en de
 
priesters hebben de witte kamelen geslacht
 
voor een goed doel
 
in het hof van de slang
 
met een extatische visie worden de amuletten om de halzen geschroefd
 
de lepelaars staan ter zijde en voeden de kinderen gesluierde vrouwen
 
dit is één manier om de deur te ontsluiten, sprak de derwish
 
in de verschrikkelijke stilte van de gang van de moeder
 
die gaat over de aarde
 
met de melkweg het weten
 
en het krachthuis haar kind
 
waarin liggen de geliefden aan de helmen der zeeën
 
in de manen van eb en vloed
[pagina 167]
[p. 167]
 
op dit gezicht dat is een stad gebouwd op een graf
 
en de gemeenzaamheid met de bouwstof der wonden
 
die is het niet-kennen
 
zonder aanraking zijn
 
en van het water met de broeiende spreuken op het oogvlies
 
waaruit wij komen
 
toen het kind was geboren
 
zoals het kind wordt geboren
 
met het mayaoog
 
in de schavende hand van de bergen
 
met de bidstenen ogen der moeder getooid
 
zoals de ouvrou schreef in een brief en zei tot het kind dat haar
 
handen zwak zijn geworden en het schrift niet meer beheersen
 
maar dat zij hoopt dat ik vele jaren nog zal leven en gelukkig zijn
 
want dat ik verre reizen ga maken en dat zij zal zitten aan
 
het raam van de straat en mij zien gaan zoals ik liep vroeger en
 
dat dit gezicht en dit zien van mijn lopen haar genoeg zal zijn want
 
dat dit is wat wij leven uit het licht van onze ogen
 
en dat wij hetzelfde zien
 
in de hand van een vereenzaamd hart
 
het plasma verheven uit de huid der eeuwen
 
tot een tempel van aanbidding
 
want zei een man de liefde mag gaan maar zij gaat niet alleen in de
 
angst van het sterven zij draagt mee mijn adem die haar de weg
 
wijst vooruit en haar vereenzelviging die ik een gezicht gaf
 
en de zorg gaan geven en het zal uit haar opstaan nieuw
 
en zij zal het dragen op haar rug en de weg gaan in stilte
 
want ik ben de opsteker
 
en mijn handen zijn de uitgangen
 
en mijn ogen het glazen verblijf van dit bloed
 
en ik volg haar
[pagina 168]
[p. 168]
 
zo zij gaan de moeder en man over de aarde
 
en zij scheren de schapen
 
en de telkaart het sterven geniet de verklaring
 
en de ouvrou denkt niet aan de telkaart en geeft geen verklaring
 
zij ziet de zee in de dorpsstraat en de winkel van vloo
 
en zij ziet overhemden sokken en boorden die zijn nuttig en nodig
 
denkt zij en zij koopt voor het kind de duurste die mooi zijn
 
en hem sieren op reis
 
en in de koude sierras van mijn hart ontvang ik een warm pak
 
en ik schuur mij schoon met het zand van korrelige woorden
 
en de moeder loopt met haar kind over de aarde in de handen der revelatie
 
en het leeft
 
door de monumentale spreiding der volken
 
binnen de gebouwde steden
 
en zij knielt op de heilige plaatsen tot de groei van het kind
 
want wat is gegeven?
 
boor een gat door uw hart
 
hak uw vingers af
 
geef het kind de doorgang van het lichaam
 
want achter de mist en de nevel staat het woord
 
en het beweegt wat niet te openbaren is
 
de dood van de moeder die ging over de aarde
 
de dood van het verhaal van de schepping die zij deed geleund tegen
 
de aarde
 
met het bovenmenselijk inzicht van een ontembaar heelal
 
vol tegenspraak waar zij stem kreeg
 
met de geboorte aan de onbegaanbare weg
 
in de steun van de man die toekeek
 
in de stilstand van het weten wij waren zo eigen
 
maar de vingers zijn afgehakt
 
en de schapen geschoren
[pagina 169]
[p. 169]
 
nu draagt het kind het gevederde ei en bouwt zijn stad en sloopt de muren
 
die werden opgericht tegen de richtingen der wind en onteigent zich
 
en boven de graven verrijzen zijn tempels en het bidt voor de doorgang
 
en heft zijn handen en zij zijn afgehakt in het werk dat het deed en zingt:
[pagina 170]
[p. 170]
 
hier zijn wij zoals wij gaan over u
 
 
 
in de ontferming van wat komt
 
 
 
in de loop die het retour niet kent
 
 
 
tot mysterie onszelf in het weten
 
 
 
van de kennis der dingen
 
 
 
die staan geplant in de huid der aarde
 
 
 
met de boom en de vrucht en de handen
 
 
 
met genade en trots op de lippen het woord
 
 
 
in de houding der elementen
 
 
 
het archetype der handhaving
 
 
 
met de vuist om het zijn
 
 
 
het geloof in de val van opstaan
 
 
 
in het diepzeebeeld van de moeder der aarde
 
 
 
die het kind mist en weervindt
 
 
[pagina 171]
[p. 171]
 
het heelal dat is
 
 
 
dat niet te tellen is
 
 
 
en onberekenbaar
 
 
 
van het geloof tot de voet gemeten met het imaginaire getal
 
 
 
de wortel van het onneembaar kasteel
 
 
 
waarmee de zee zich bemoeit en het kind
 
 
 
het teken van zand en het raadsel als weerhaan der sphinx
 
 
 
met de parende lach in de vingers
 
 
 
zoals wij gaan over u
 
 
 
dit is wat de wereld zal zijn in de opstand der zon
 
 
 
aan de maantekens der tijd gemeten
 
 
 
tot indianen ruimten en regen
 
 
 
in de maat van dit zijn
 
 
 
dat is: de adem die zingt en verzengt
[pagina 173]
[p. 173]


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken