Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden

[p. 581]

Register van namen en zaken¹⁾

A

Aalders, Dr G.Ch., 51/2, 152-154, 166, 422.

aanklacht, - der Joden voor Pilatus, 350-366. bewijsvoering v.d. - der Joden voor Pilatus, 354/5.

aanklagers (‘qategorin’), Christus t.o. zijn -, 101-126, passim.

Aäron, 15/6, 18/9, 103, 133/4, 136, 160, 215, 249, 263/4, 330, 447, 476, 482/3.

Abel, 226, 228, 250, 254, 272, 278, 501, 506, 526/7, 532, 536, 561/2.

Abihu, 177.

Abraham, 18, 153, 159, 160, 178, 183-185, 200, 207, 243, 266/7, 284, 298/9, 307, 314, 316, 366/7, 483, 490, 522/3, 534, 559, 563. vleeschelijk zaad van -, 298/9, 306-310, 313/4, 327/8.

Absalom, 229, 286/7, 290.

Achimelech, 518, 523.

Achis, 231.

Achitofel, verraad v. - èn v. Judas, 286-297.

Acta Pilati, 511.

Adam, 184, 560. eerste en tweede -, 210, 376, 448, 468-471, 515, 541-548, 559, 560/1.

Adamantius, Orig., 512.

Advocaat, Christus zonder -, 48/9. Christus als -, 295/6. Christus als - t.o. zijn aanklagers, 101-126. Christus als - zwerende t.o. zijn aanklagers, 127-145. Pilatus' vrouw - voor Christus, 510-525.

Agag, 422-424, 432.

‘agapè’, - t.o. ‘eros’, 541.

Ahia, 197.

Aholiab, 332.

‘Akeldama’, 298-316. - niet vergeestelijken, 306-309.

Alexander, 57.

Alexandrië, 580.

Alfrink, 530.

allegorie, - over Bar-Abbas, 500.

altaar, Christus -, priester en offer, 549.

Amalek, 418/9, 421-423.

Amasa, 287.

Ambrosius, 511.

ambt(en), Christus in zijn drie -, 362, 405, 482/3, 493/4, passim. Christus vervult altijd zijn -, 164/5. Christus' - niet te scheiden, 493-495, 559.

amen, beteekenis v. - zeggen, 150.

amnestie, - op het Paaschfeest, 484-491. Christus verwerft onze -, 490.

Amon, 192.

Amorieten, 144.

Ananos II, 13.

Andronicus, 502.

Andronikof, C., 23.

‘anhypostatisch’, Christus -, 199, 200, 212, 317, 496, 533-535.

Annas, 5-27, 32-37, 40-50, 56, 59-61, 70, 74, 89, 92, 95/6, 134, 150, 161, 178, 199, 233, 225, 415, 427, 573. waarom Christus éérst voor -?, 10, 11. - als vader v.e. priesterdynastie t.o. den waren hoogepriester, 12-20. - Christus naar zijn leer vragend, 21-27, 32-37, 40-43.

1) Zoowel dit register als het tekstregister is samengesteld door den Heer W.G. de Vries, theol. stud. Voor zijn zeer op prijs gestelden arbeid moge ik hem danken. K.S.

[p. 582]

- Christus als rechtelooze behandelend, 44-50, 56, 59-61, 70, 74, 317/8, 466, vgl. ‘exlex’.

‘anomos’, 318, 498/9.

Antichrist, 55, 57, 165-167, 173, 270, 347/8, 367. - en Christus, 167, 173, 343, 348.

antichristelijke wereldmacht, 248.

Antiochus Epifanes, 57, 166.

antithese, 250/1, 458. - tusschen Israël en Edom, 419-426.

‘aphorismen’, 28.

‘aphormê’, 292, 308.

apocalyptiek, - v.d. Joden, 154/5.

‘apocrief’, 91/2.

apocrief, - t.o. kanoniek evangelie, 122/3.

apostelen, twaalftal der - gebroken, 215, 219, 220, 244.

‘apostrephein’, - en ‘diastrephein’, 463.

Arameesch, - en Hebreeuwsch, 313.

Archeeg, Christus -, 570.

Aristoteles, 580.

arrestanten, 384.

Asch, Sholem, 246, 416/7, 425.

Askalon, 418.

Assyrië, 9, 109, 114/5, 153.

Athanasius, 57.

Athene, 101/2, 483.

‘athooios’, 532.

Aton, 192.

‘augur’, 529.

Augustinus, 306, 553.

Augustus, 381, 397, 465, 467, 496, 554.

‘autopistos’, 5, 41, 85.

avond, beteekenis v. - bij de Joden, 322, 326. ‘tusschen de twee - en’, 322, 326.

B

Baäl-Peor, 262.

Babel, 9, 15/6, 152/3, 250, 253, 347, 443, 483. de naam ‘-’, 248.

Bach, Joh. Seb., 181, 273.

Balak, 423.

Banesse, Paul v., 514.

Bar-Abbas, - en Judas als vrijheidsprofeten, 271-273, 371. - en Jezus, 480, 489, 491, 497-509, 527/8, 538, 578. - in de allegorie, 500. de persoon van -, 501-505.

Bardy, G., 312.

‘Bar-Enoosj’, 255/6, 260, 268/9, vgl. Zoon des menschen.

Bar Kochba, 528.

barmhartigheid, - v. God, 495.

Bashuysen, H.J. van, 305.

Bataven, 347.

‘bath-kol’, 79, 202.

Bathseba, 288/9.

Bauer, W., 356.

Bazin, Germain, 200, 514.

Beëlzebul, 193.

‘Beest’, Rome als -, 247-256, 268, 270, 406, passim. Christus voor het - geworpen, 247-270, 347.

Begrich, 117.

Beguin, Albert, 514.

Behm, 326.

bekentenis, gedeeltelijke -, 130/1. verschil tusschen - én belijdenis, 146-148, 373.

belasting, doel v.d. -, 355. Christus over de -, 368.

belial, Christus als - gehoond, 200, 201, 212.

Belsazar, 152/3, 190, 443, 523.

belijdenis, de goede - v. Christus voor Pilatus, 367-384.

Benzinger, 106.

berg der verheerlijking, 319, 320.

bergrede, 136/7, 534/5. - over ‘de andere wang’, 69-71, 73/4. - over den eed, 137-141, 230.

berouw, - van Pilatus, 243/4, 279, 280. ‘-’ van Judas, 279, 280.

Bertram, 61.

‘berusting’, - v. Christus, 378/9.

besnijdenis, 550.

Bethel, 428.

Bethlehem, 544.

bevoegdheid, - tusschen Christus en Annas in geding, 5.

Beyer, 60, 172.

Beza, 139, 502, 513.

Bezaleël, 332.

‘bezetenen’, 437.

bezweringen, 202.

Bileam, 192/3, 423/4.

Billerbeck, 160.

blasphemie, Christus beschuldigd v.

[p. 583]

-, 94/5, 108/9, 112/3, 171-188, 338, 569, 570. beteekenis v. -, 171, 351.

‘blinkend kleed’, - v. Christus bij Herodes, 455-459.

bloed, Christus' - kwelt Judas, 277-280. welk - kleeft aan Judas' geld?, 300, 301. Christus' - sticht gedachtenis, 312/3. - v. Christus en v. Abel, 527, 532, 536. - v. Christus door Joden over zich geroepen, 531-536. - roept, 532/3, 536. - v. Christus door menschen uitgedreven, 537-553. functie v.h. - v.d. mensch, 542-546. eenheid v. - en geest in Christus, 549, 550.

‘bloed’, - en ‘Geest’, 419, 420.

bloedgeld, bestemming v. Judas' -, 298-316.

bloedstorting, plaats v.d. - in Christus' lijden, 540-548. beteekenis v. - in het O.T., 541/2, 547/8.

Boanerges, 101.

‘bode’, Christus als -, 34.

Bonaventura, 550.

Bonsirven, J., 13, 41, 54.

Booth, E.P., 158.

Borg, Christus als -, 320, 496, passim.

Boulgakof, S., 23.

Brentius, Joh., 106, 170.

Bresard, Suzanne, 514.

broeders, Christus máákt -, 269, 270.

Brouette, Emile, 514.

Bruno de Jésus-Marie, P., 514.

Buzy, D., 158.

bijgeloof, - v. Herodes, 434-438, 442/3. - en geloof, 517.

C

Caesar, - als koning-priester, 477/8. vriend-van-, 353, 574. - en Christus, 254, 352/3, 363-369, 376/7, 379-383, 477/8, 570-573.

Cajetanus, 65, 234.

Calmet, 175, 511.

Canisius-vertaling, 278, 365, 489, 502.

‘caritas’, 491/2.

Carpzov, J.G., 77, 79.

‘casus trinitaris oecumenicus’, 349.

Catherinet, Mgr F.M., 514.

census, - en recensement, 355.

‘Chaldeeën’, beteekenis v.d. naam -, 259, 260, 265/6, 269, vgl. ‘Kittiërs’.

‘chamets’, 323/4, 491, 501.

Chaudefie, J.G. de, 528.

‘cheirographon’, 578.

cherubijnen, 438.

Choisy, Maryse, 514.

‘chozeh’, 192.

Christus, - als profeet, priester en koning, 362, 405, 482/3, 493/4, passim. - naar Annas geleid, 5-20. waarom - voor den rechter?, 5-7. - als Hoogepriester t.o. Annas, 12-20. -' apologie voor Annas, 21-41. - belijdt zijn Messiasschap, 30-32, 146-170. - door een knecht geslagen, 42-68. - als ‘historische’ Jezus, 50, 69, 92, 396, 490-492. - aangeklaagd voor het Sanhedrin, 74-100. - zwijgend voor het Sanhedrin, 101-126, vgl. zwijgen. belijdenis v. - voor het Sanhedrin, 146-170. - als Zoon des menschen, 149-170, 253, 255, 260, 268-270, 343, 347/8, 408/9, passim. - als af-te-breken-tempel, 84/5, 93-95, 109, 110-126, 170. - geen toovenaar, maar offerlam, 119-124. - voor het Sanhedrin verzocht en beproefd, 124/5. - zwerend voor het Sanhedrin, 127-145, 386, 391-394. - als Davids Heer, 165/6, zie: David. - en Antichrist, 167, 173, 343, 348. - wegens Godslastering veroordeeld, 171-188. - als profeet gehoond, 189-212, 317, 385/6. excommunicatie v. -, 200-208, 320/1, 331-334, vgl. ‘exlex’.

[p. 584]

- door Petrus' verloochening i.h. isolement, 216-244. - voor het ‘Beest’ geworpen, 247-270. verhouding - en Rome, 268-270, 460/7, 457, 467, 483. - geconfronteerd met Judas' dood, 271-297. - buiten de wet geplaatst (‘exlex’), zie: ‘exlex’. -' veroordeeling aanvankelijk door Pilatus geweigerd, 335-349. - onder garantie v.h. Trinitarisch Pact, 335/6, 346-349. - als koning aangeklaagd, 350-366. rehabilitatie v. - mogelijk?, 394/5, 501. - zwijgend voor Pilatus, 398-414. - als ‘Jacob’ t.o. ‘Ezau’, 415-432. - zwijgend voor Herodes, 433-454. - gehoond voor Herodes, 454-459. - ten volle ‘exlex’, 461-472, vgl. ‘exlex’. - als priester genegeerd, 474-483, 490-493. - met Bar-Abbas op een tweetal, 480, 488-509. - ontvangt voorspraak v. Pilatus' vrouw, 510-525. - ter kruisiging overgegeven, 526-536, 565-580. - door Pilatus gegeeseld, 537-553. bloed v. -, 540-549. - door de krijgsknechten bespot, 554-564. - verdoemd, 565-580. Zie verder namen en zaken, die betrekking hebben op Christus en zijn werk.

Chrysostomos, 45, 306, 511/2.

Cicero, 196.

cirkelgang, - in De Prediker, 51-59, 64-68, 97/8, 168-170, 545/6.

Claudia, 378. - vrouw v. Pilatus (?), 511-525.

Coccejus, 532.

‘cognitio’, 462, 571/2.

conserveering, 469.

Constantijn de Groote, 409.

Cook, S.A., 423.

‘corpus’, 467, 472.

Couperus, Louis, 458.

Craig, C.T., 158.

Cramer, J.R., 145.

cultuur, cirkelgang i.d. -, 55.

cunctator, Pilatus de -, 551/2.

Cyrus, 101.

D

‘dag des Heeren’, 169.

Dagon, 192.

Dalman, Gustaf, 330, 557.

Daniël, 523. - over den Menschenzoon, 151-167, 174, 247, 382.

Daniël, 511.

Darius, 57.

Darius III Codomannus, 51.

David, 18, 30, 53, 114, 142, 153, 160, 175, 201, 210, 225, 229, 231, 242, 252, 311/2, 421, 480, 559. - en Achitofel naast Christus en Judas, 286-297. zonde v. - met Bathseba, 288-290. - en Christus, 357-359, 406, 447, 478, 481, 534.

Debongnie, P. Pierre, 514.

Deen, Dr N.G.H., 394/5.

Deissmann, A., 555, 574, 578.

Deissner, 60.

dekaloog, opschrift boven den -, 251/2, 270.

‘depositum fideï’, 60, 67.

‘dertig zilverlingen’, de profetie v. Zacharia over de -, 304/5, vgl. bloedgeld.

‘diakonie’, - v. God, 485.

dief, beteekenis v. - i.h.N.T., 275/6.

diensthuis, Israël keert terug naar het -, 249-256, 333/4.

Dieu, L. de, 485, 504.

discipelen, aantal - v. Christus, 22-24, 49, 50.

Dodewaard, 530.

Doëg, 286, 421, 423.

Dolto, Dr FranÇoise, 514.

dood, Judas' - en Christus, 280-297. wijze van Christus' -, 335/6, 339-345. - als straf op de zonde, 544/5.

doodenrijk, 280-285.

doodslag, - i.d. joodsche traditie, 63.

doornenkroon, 480, 496, 557.

Dordtsche Leerregels, I, 3; III-IV, 7; V.d.D. 5, 577.

Doré, Gustave, 512.

[p. 585]

dronkenschap, - i.h. Oosten, 555.

droom, - bij begin en eind v. Christus' leven, 510. - v.d. vrouw v. Pilatus, 510-525. oorsprong v.d. -, 512-516. - als openbaringsmiddel, 518/9, 524.

Duhm, 229.

duivel, - geen ‘deus ex machina’, 513-515, vgl. Satan.

duivelen, 525.

duizendjarig rijk, 377, 409, 417.

Dullaart, Heiman, 214, 225, 564.

Dura-dal, 382.

Dijkhuis, J.J., 514.

E

‘ecce homo’, 538, 567-569, 578/9. - èn ‘ecce Deus’, 561/2, 573, 577.

Edersheim, A., 136, 158/9, 255-257, 259, 301, 485, 503.

Edom, 195, 250, 260, 265/6, 269. - en Israël, 415-432. - als verzamelnaam, 419-426.

eed, - v. Christus voor het Sanhedrin, 127-145, 386, 391-394. - bij Israël, 129, 130, 137-141, 147, 149, 150. bergrede over den -, 137-141, 230. een valsche -, 148, 186, 204. - v. verloochening v. Petrus, 224, 230-232.

Eeden, Frederik van, 511/2.

een-voudig, het leven is -, 443/4.

eenzaamheid, - v. Christus, 216-244, 483.

eeredienst, - v. Israël, 541/2.

‘eerherstel’, - voor Christus?, 394/5, 501.

eerstgeboorte-recht, strijd over -, 423-427, 450/1.

‘ego eimi’, 124, 158, 474.

Egypte, 113-116, 145, 166, 192, 250, 253/4, 265/6. de naam ‘-’, 248/9, 349, 457. uittocht uit -, 251/2, 255, 487/8.

Eli, 61/2.

Elia, 121, 130, 164, 173, 195, 319, 320, 438, 561.

Eliam, 289.

Elim, 215, 220.

Eljakim, 178, 365.

ellendig, beteekenis van -, 47.

‘èmeth’, 394/5.

Emmerich, Anna Katherine, 512.

‘emprosthen’, 356.

Endor, 115/6, 519.

engelen, 281/2.

engelenspeculatie, 158.

‘epilyse’, Christus geeft geen ‘eigen’ - 72/3, 75-84, 92-95, 99, 100, 170. Christus geeft geen ontijdige -, 411/2.

Episcopius, S., 30.

‘episêmos’, 502, 505.

Epstein, Dr I., 110, 129, 131, 137/8, 147/8, 150, 186, 254.

Erasmus, 502.

erfrecht, - v. Israël, 298/9.

‘ergernis’, Christus een -, 37, 39, 41, 296/7. - v. Christus óók i.d. hemel, 282/3, 295.

erotiek, ‘geestelijke -’, 540.

‘ethnos’, - en ‘laos’, 245, 256, 355, 401.

Eva, 513, 560.

excommunicatie, - v. Christus, 200-208. - v. Christus met twee-erlei doel, 320/1, 331-334, vgl. ‘exlex’. universeele - v. Christus, 468/9.

exemplarisch, - t.o. Openbaringshistorisch, 213-216.

‘exlex’, Christus -, 45-48, 70, 74, 199, 200, 205-208, 317-349, 365, 427, 455, 520, 521, 559. Christus ten volle -, 461-473, 491-501. in de hel geen -, 467, 469-471.

exodus, - uit Egypte, 251/2, 255, 487/8.

‘exousia’, - t.o. ‘dunamis’, 253.

Ezau, 195, 250, 496. - en ‘Jacob-Israël’, 415-432, 451, 454, 457, 467, 555/6. congregatie v. - (Edom), 420-423.

ezel, 555.

F

Fabius cunctator, 552.

Farao, 113, 254/5, 271, 518, 523.

farizeeën, - als geldgierigen, 274/5.

feesten, heilige - v. Israël, 484.

[p. 586]

feit(en), - verklaard door Openbaring, 50-56, 69-73, 114-116.

Ferus, Joh., 43.

‘Fides quadrat intellectum’, 496.

‘figuren’, - en haar ‘waarheid’, 319, 327/8, 331, 336, 357/8, 486/7, 489, 490, 547.

Filistijnen, 192/3, 199, 231, 418.

Foerster, 200.

Frank-Duquesne, Albert, 514.

Freedman, 186.

G

Gabbatha, 535, 575/6, 578.

Gabriël, 408.

Galilea, 115, 369, 370, 457, 464.

Gamaliël, 201, 310/1, 520.

gebed, ‘- v.d. onwetende’, 40.

geeseling, - v. Christus, 537-553.

Geest, ‘vleesch’ en ‘-’, 266, 269, 387, 392, 394.

geest, ‘levendmakende -’ t.o. ‘levende ziel’, 545-548.

geestelijke machten, 280-285.

geesten, het (onzichtbare) verkeer van - en zielen, 280-285, 437.

geheimzinnigheid, - v.d. Messias?, 26-31, 37-41.

gehoorzaamheid, ‘lijdelijke’ en ‘dadelijke’ - v. Christus, 105/6, 148, 209, 210, 447/8, 540/1, 548, 558/9, passim. Christus - geléérd, 220.

‘gekken’, 437, 444.

Gelderen, Dr C.v., 51.

geldgierigheid, beteekenis van -, 273-279.

geloof, karakter v.h. -, 38, 40, 496, 517.

gelijkenissen, 72, vgl. ‘masjaal’.

‘gemeene gratie’, 168/9.

gemeene retardatie, 168/9, 170.

Gemser, B., 133.

genade, - en vloek v. God, 544, 546/7.

geschiedenis, - en Openbaring, 50-56, 69-73, 114-116. vicieuze cirkelgang v.d. -?, 51-59, 64-68, 97/8, 168-170, 545/6. - heilshistorisch bepaald, 252-254. in de - steeds samentreffen van goddelijke, duivelsche en ‘natuurlijke’ werking, 515/6. - als substraat voor genade en vloek, 544, 546/7.

Gesenius, 532.

Gesenius-Buhl, 204.

Gesenius-Robinson, 204, 229.

‘getal 666’, het -, 270.

Gethsemané, Christus in -, 5, 6, 207/8, 216, 221/2, 224, 226/7, 374, 378, 537, 541, 546, 572/3. - èn Golgotha, 550/1.

getuigen, beteekenis v. -, 410. - v. Christus' leer, 38/9. de valsche - tegen Christus, 76-84, 93, 106-115. Joodsche opvatting over valsche -, 106-112. - bij Israël, 135/6.

Gezelle, Guido, 536.

gezicht-op-God, Christus worstelt om het -, 572/3.

gigantomachie, 250.

Gispen, Dr W.H., 422.

gnostiek, 199.

God, in Kajafas' hof openbaar: -, de Vader en onze schepping, 233-238. -, de Zoon en onze verlossing, 235-242. -, de H. Geest en onze heiligmaking, 239, 240. - betaalt aan God, 431.

goden, heidensche - als hulp voor Christus?, 521-524.

‘godenzoon’, 570/1.

Godslastering, zie: blasphemie.

‘Gods Zoon’, 569, 570/1.

Goede Vrijdag, 272/3.

Goël, Christus, de - uitgeleverd, 249, 495.

Golgotha, 16, 120/1, 212, 297, 472, 535, 541.

Goliath, 231.

Gomarus, 60.

Gothofredus, Jac., 47.

graf, Israëls geschiedenis begint èn eindigt bij een -, 298/9, 314-316.

Gratus, Valerius, 9.

Greijdanus, Dr S., 325, 438.

Grieken, - en Joden, 68/9, zie: heidenen.

Grimm, 302.

Groenen, P.G., 177, 305/6, 538/9, 557/8.

[p. 587]

‘groot geluid’ (‘bath kol’), 79.

Grosheide, Dr F.W., 119, 177, 279, 305, 308, 3282, 325, 328, 515, 538, 557, 560, 567, 569.

Groskamp, Ir Robbé, 394.

Grossouw, 530.

Grotius, 530/1.

Grundmann, 164.

H

haan, het kraaien v.d. -, 196/7, 217-221, 225, 233-237.

Hadad, 421.

Hagar, 285, 301.

Haman, 422/3, 432.

Hammelburg, S., 254, 322, 324, 326.

Handelingen der Apostelen, 383.

handwassching, - (in onschuld) v. Pilatus, 529-532.

‘hapax’, 544/5.

hart, ‘naar het - spreken’, 290. ‘schrijven in het -’, 409.

Hebreën, 144.

Heer, de leuze ‘Christus de -’, 493.

Heidelbergsche Catechismus, - Antw. 27, 233.

heidenen, - en Joden, 307-309, 313-316, 328-332, 347, 377.

hel, 211/2, 304, 467, 470.

helderziendheid, 218-221.

hemel, ‘ergernis’ v. Christus ook i.d. -, 282/3, 295. - en hel, 562.

hemelvaart, 348.

Henninger, P. Joseph, 514.

Henoch, 521.

Hercules, 60.

herder, Christus als -, 26, 201, 242.

Herodes Antipas, 13, 24, 26, 105, 189, 195, 248, 266, 549, 556, 563, 573. - en Pilatus, 415/6, 435, 441-444, 447, 449, 453, 457, 460, 462-464. Christus naar - gezonden, 415-432. positie van -, 416/7, 494. - uit geslacht v. Ezau?, 418-423. Christus voor - zwijgend, 433-454. bijgeloof v. - omtrent Johannes den Dooper, 434-438, 442/3, 446/7, 453, 456/7. Christus voor - gehoond, 455-459, 466, 559.

Herodias, 416, 436, 522.

Hesiodus, 580.

Hieronymus, 259, 515.

Hilarius, 306, 511.

Hinnomdal, 304.

Hizkia, 175, 178.

Hocedez, E., 17.

Hoffmann, G., 117.

Holtzmann, 12.

Holwerda, Prof. B., 132/3, 153, 155, 159, 160, 166, 296, 306, 477.

hoogepriester, 7, 176, vgl. priester-(schap). Christus als ware - t.o. Annas, 12-20.

hoogtepunten, - voor Christus dieptepunten, 433.

hoogverraad, 397.

hoon, - v.h. Sanhedrin jegens Christus, 189-212, 385/6. - v.h. Sanhedrin èn van Pilatus, 151, 195. verschil tusschen - en spot, 202-208. - en negatie, 363/4, 385-387. - van Herodes jegens Christus, 455-459, 466.

Hunter, 397.

Husaï, 286.

I

ideeën, - in God, 552.

‘idion’, 308/9, 575.

‘idioten’, - over Akeldama, 312/3.

initiatief, Christus voor Pilatus zonder recht-van -, 360-362.

‘internuntius’, 34.

Irenaeus, 511.

ironie, - v. Christus, 439, 453/4.

Ismaël, 9, 250.

isolement, - v. Christus door Petrus' verloochening, 216-244.

Israël, 145, 194-196, 199, 204, 359. verhouding - en Rome, 7, 8, 155-157, 250-256, 266/7, 367/8, 397. ‘-’ t.o. ‘Ezau’ (Edom), 415-432. hoe kan Jacob - worden? 428-431.

‘ius gladii’, 351-353, 366, 408.

Izaäk, 250, 523. - en Christus, 284-286.

J

Jacob, 16, 195, 221, 250, 260-265, 559, vgl. Israël.

[p. 588]

- en Christus, 428-432, 450, 535. ‘-’ en ‘Ezau’, 415-432, 451, 454, 457, 467, 555. congregatie van ‘-’, 420-423.

Jacob, B., 261/2.

Jacobi, Dr Jolande, 514, 516.

Jacobus, 16.

Jahwe, 144/5.

Jannes (en Jambres), 120.

Jeremia, bij - òf bij Zacharia profetie over de 30 zilverlingen?, 304/5.

Jeremias, J., 327.

Jerobeam, 255.

Jeruzalem, 27, 57, 113-116, 165/6, 308/9, 315/6, 320, 443, 477, 483. centrale plaats v. -, 101/2. - en Rome, 254/5. - beneden èn - boven, 285. - plaats van profetenmoord, 442, 451/2, 459.

Jesaja, 109, 110, 114, 117, 176, 229, 349.

Jezus (of Jozua), ‘historische’ - verklaard door Christus, 50, 69, 92, 396, 490-492. is - Johannes de Dooper?, 434-438, 446/7. - van Nazareth èn - Bar-Abbas, 506-508. de naam -, 506-508.

Joah, 178.

Job, 117, 313, 510, 533/4.

Jochanan, R., 13, 62.

Jocz, Jakob, 178, 423.

Joden, verhouding - en Romeinen, 7, 8, 155-157, 250-256, 266/7, 367/8, 397. kerkhoven voor -, 308, 314-316. - en heidenen, 307-309, 313-316, 328-332, 347, 377. ongelijke verantwoordelijkheid van - èn Pilatus, 577.

Johannes (de Dooper), 26, 143, 164/5, 522. - en Herodes, 434-438, 446/7, 453, 456/7. - en Christus, 459.

Johannes van Gischala, 528.

Johansson, N., 117.

Jona, 83, 98, 143.

Jonathan, 238, 486.

Jood, ‘de wandelende -’, 298/9, 313-316, 535.

‘joodsche gedachte’, - t.o. ‘israëlietische’, 505.

Jozef (zoon v. Jacob), 335.

Jozef (man v. Maria), 510.

Jozua, 197, 215, 220, 559, zie ook: Jezus.

Jozua (hoogepriester); 132/3, 414, 476/7, 480/1.

jubeljaar, 484, 486, 556.

Judas de Galileër, - en Jezus, 369, 370/1, 528.

Judas Iskarioth, 46, 215, 220/1, 244, 260. ‘berouw’ en zelfmoord v. -, 271-279, 299, 300. - èn Bar-Abbas als vrijheidsprofeten, 271-273, 371. geldgierigheid v. -, 273-279. bestemming v. -' bloedgeld, 298-316.

Judeeërs, - en Galileeërs, 276.

juk, Israël verkiest een zwaar -, 249.

Jung, C.G., 516.

Junias, 502.

Junker, H., 158.

jury, 462, 572.

K

kaakslag, de - voor Annas, 43-48, 56-74, 96, 533.

Kaïn, 228, 250, 254, 469, 471, 496, 501, 506, 526, 531, 536, 561.

Kajafas, 7-11, 13, 16, 21-25, 40-42, 48-50, 59, 70, 75/6, 103, 109, 116, 118, 122, 124, 127-129, 132-135, 141-143, 148/9, 150, 154-156, 159-161, 163, 170, 174/5, 177-190, 201, 204, 206, 223, 225, 242/3, 248, 284, 305, 306, vgl. Sanhedrin. Christus voor - aangeklaagd, 75, 92-100. Christus voor - zwijgend, 101-126. Christus voor - zwerend, 127-145. belijdenis van Christus voor -, 146-170. - zijn kleeren scheurend, 171-188. - en Pilatus, 183/4, 249, 256, 258, 268/9, 320, 338, 340, 385/6, 391-397, 412, 477/8. God in -' hof openbaar als Vader, Zoon en H. Geest, 233-242. - Christus als priester doodzwijgend, 478-481, vgl. priesterschap.

[p. 589]

‘kalokagathos’, Christus de -, 101/2.

Kanaänieten, 193.

kanon, - der H. Schrift, 60.

karikatuur, Christus in de -, 554-564. gebruik v.d. -, 554/5.

kastijding, - v. Christus door Pilatus, 465-471, vgl. ‘paedeuse’.

keizer, zie: Caesar.

kennen, - ‘naar het vleesch’ en ‘naar den Geest’, 266, 269.

kennis, ‘sleutel der -’, 327, 329, 495.

kerk, 349. ware en valsche -, 39-41, 49, 50, 167.

kerkhof, - voor Joden, 308, 314-316, vgl. graf.

Keulers, 530.

Kierkegaard, 459.

Kilger, Dom Laurentius, 514.

kinderen, ‘over ons en onze -’, 534/5.

Kits van Heyningen, G.P., 511.

Kittel, Gerh., 57, 60/1, 81, 94, 139, 164, 172, 200, 275, 300, 326/7, 503, 544, 580.

‘Kittiërs’, 259, 260, 265/6, 269, 271, 474, 481.

kleeren-scheuren, gebaar van -, 175/6.

‘kleinigheden’, - bestaan er niet, 534.

Kloos, Willem, 153.

Klostermann, 178.

Knecht des Heeren, 81/2, 117/8, 477.

Knoop, H., 6, 564.

König, Ed., 36, 158.

Koning, Christus als - aangeklaagd, 350-366. Christus als ‘pleromatische’ - t.o. Israëls koningen, 356-362. Christus als - lijdend, 355-362. Christus als - èn Profeet genegeerd, 387-397. Christus als - zwijgend voor Pilatus, 398-414. Christus als - door Pilatus' soldaten bespot, 557-564.

koning-priester, - in Rome, 477/8.

koningschap, - v. Christus, 159, 179, 356-362, 570. Christus door Pilatus naar zijn - gevraagd, 367-384. Christus' belijdenis voor Pilatus omtrent zijn -, 371-384. opvatting van Pilatus omtrent -, 380/1. - en priesterschap, zie: Priesterkoning.

koningsberg, - en profetenberg, 387-394, vgl. koning.

‘koninklijke weg’, 580.

Koninkrijk der Hemelen, - niet van deze wereld, 373-376, 406-409.

‘kopos’, - v. Christus, 542-544, 547/8, 552.

‘korban’, beteekenis v. -, 301/2.

‘kosem’, 192.

kracht Gods, 164.

krans, 476/7, 480.

Kraus, 254.

kroon, - v. Christus, 413/4.

kruis, 535. waarom Christus aan een gestorven?, 335-349, 363/4. Christus naar het - verwezen, 526-536, 565-580.

‘Kurios Christou’, 257.

‘kuroun’, 326.

Kuyper Sr, Dr A., 18, 162, 549.

L

Lagrange, M.J., 19, 23, 24, 26, 28/9, 57, 81, 187, 189, 199, 257, 339, 340, 351/2, 355, 363.

Lam, Christus als -, 329, 565. Christus stil als een -, 110. Christus als - offerande òf slachtoffer?, 277/8. Lied van Mozes en het -, 575.

Lamech, 506.

‘laos’, - en ‘ethnos’, 245, 256, 355, 401, 568.

Lapide, à, 36, 54/5, 204.

‘larve’, 426, 430, 437, 443, 449.

Lazarus, 91, 156, 378.

Lea, 261.

leer, v. Christus, 31-41, 49, 50.

Leeraar der gerechtigheid, 256-265.

Leeuwen, Dr J.A.C. van, 489.

Lefèvre, P. André, 514.

leidslieden, verantwoordelijkheid van Israëls -, 256-260, 568, 576. - weten geen raad met het bloedgeld, 300-306.

‘leistês’, 503.

Lenz Médoc, Paul, 514.

Leopold, P. 514.

[p. 590]

Lépée, Marcel, 514.

‘lesten’, 514.

Levi, 78, 114/5, 142, 147/8, 165, 170, 221, 252. - t.o. Melchizedek, 14-16, 18/9, 44-46, 48/9, 56-59, 61, 73, 135, 148/9, 160, 162-164, 170, 181, 183, 188, 480, 483. ‘twistende’ priesterschap v. -, 260-267.

Lhermitte, Prof. Jean, 514.

lichaam, - en ziel, 542-546.

liefde, - van God, 484. , - -voor-Jezus en geloof-in-Christus, 491-493.

Lightfoot, Joh., 62, 77-79, 82, 107, 158, 176.

Linsen, J.L.J.M., 514.

Lithostrotos, zie: Gabbatha.

Livius, Titius, 538.

Loewe, H., 158, 423.

logica, - der zonde, 497/8.

Logos, Christus als - i.h. O.T., 431. de - vleeschgeworden, 552/3, vgl. vleeschwording.

‘loutron’ - en ‘lutron’, 495.

Lucien-Marie de Saint Joseph, P., 514.

lijden, eerste en tweede oorzaak van Christus' -, 208-210, 573-580. plaats v.d. bloedstorting i.h. geheel v. Christus' -, 540-548.

lijdensgang, drie deelen in Christus' -, 537.

M

mactatie, 544, 549. mystieke -?, 544.

Madaule, Jacques, 514.

Mager, Dom Alois, 514.

Magny, Claude-Edmonde, 514.

Maimonides, 71.

Makkabeën, 155, 247, 486, 522.

Malchus, 45, 48, 61, 224, 293, 534.

manna, het -, 264, 501.

Maquart, FranÇois Xavier, 514.

Marcion, 215.

Marckius, Joh., 318.

Maria, 17, 519.

Maria (van Bethanië), 232.

Marrou, Henri - Irénée, 514.

martelaar, Christus minder dan een -, 455.

Maschmeijer - Buekers, J., 246, 416.

‘masjaal’, 72, 80-100, 109, 110, 118-125, 379, 411. kenmerken v.d. -, 441/2. geen ontijdige verklaring v.d. -, 411/2. - v. Christus als antwoord aan Herodes (‘dien vos’), 440-442, 451/2.

Masoreten, 259.

Massa, 263/4.

Massignon, Louis, 514.

Mattheus, 106, 248.

Mc Neile, A.H., 23.

medelijden, - met Christus ons verboden, 578-580.

Melchizedek, 102, 132/3, 153-156, 159, 160, 165-167, 183, 188, 256, 258/9, 267, 269, 362, 366, 474-478, 482/3, 559. - t.o. Levi, 14-16, 18, 19, 44-46, 48, 56-59, 73, 135, 148/9, 160, 162/3, 170, 181. - t.o. wereldsche profeten, priesters en koningen, 482/3.

Menasce, P. Pierre de, 514.

menscheninzettingen, 326, 328.

Menschenzoon, zie: Zoon des -.

menschheid, - v. Christus, 378.

Mensching, G., 104.

Meriba, 263/4.

‘mesjullam’, 477.

‘messiaansch geheim’, 25-30, 38.

Messiaen, Pierre, 524.

Messias, ware en valsche - sen, 27. Joodsche namen voor den -, 506/7.

Messiasschap, Christus belijdt Zijn - voor Kajafas, 30-32, 146-170. Christus bewijst Zijn -, 38. Christus bezweert Zijn -, 127-145. Christus belijdt Zijn - voor Pilatus, 377-379. Pilatus legt nadruk op Christus' - t.o. Joden, 527/8.

Messiasverwachting, 25-28, 81/2, 152, 173, 256-260, 475, 479.

metamorfose-berg, zie: berg.

Meyenfeldt, F.H. v., 290.

Michaelis, 580.

Michal, 30.

Michel, 81.

Middelaar, 34, passim.

‘middelmuur des afscheidsels’, 307/8, 328-331.

[p. 591]

, - verbroken, 307, 331.

Midrasj, 106.

Migne, 234.

mis, Roomsche -, 544.

Misjna, 254, 322, 326.

Moab, 194.

‘mogelijkheden’, - voor Christus, 551/2.

Moira, 521, 523.

‘monopleurisch’, 469, 470.

Moor; B. de, 239.

Moor, Dr J.C. de, 512.

moordenaar, - aan het kruis, 285.

Mordechai, 422/3, 432.

Mozes, 16, 24, 49, 58, 93, 114, 144, 159, 254, 262-265, 317-321, 330, 521, 561. - en Christus, 85, 114, 120, 196, 255, 267, 270/1, 333/4, 336, 343/4, 349, 447/8, 467, 482, 496, 525, 575. Lied van - en het Lam, 575.

Mozes Azn, E., 322.

Müller, E.F.K., 233.

Multatuli, 89.

Mystiek, 103/4.

N

naam, - v. Christus openbaringsmiddel, 507.

Naam des Heeren, 351/2.

Nadab, 177.

‘nagied’, 343, 357.

‘naqah’, 532.

Nathanaël, 197, 218/9, 243, 287, 295.

nationalisme, - onder de Joden, 271-273, 277, 369, 370, 505, 507/8, vgl. Bar-Abbas.

naturen, vereeniging v.d. twee - v. Christus, 236/7, 431/2.

natuur, cirkelgang der -, 55, zie: vicieuze cirkel.

natuurlijk licht, 64/5, 469.

Nazireeërs, 301.

Nebe, A., 304, 308, 355, 401, 415, 486.

Nebukadnezar, 57, 518, 523.

Ned. Gel. Belijdenis, - art. 25, 319, 327. - art. 26, 220. - art. 35, 319, 327. - art. 36, 338.

negatie, - v. Christus, 363/4, 385-397.

Nemesis, 521, 525, 531.

Nierop, M.J.L. van, 514.

Nietsche, 536.

Nikodemus, 156, 201. (apocriefe) evangelie v. -, 511.

Nisan, Pascha op 14 - òf op 14 Ijar, 324.

Noach, 147, 521.

Nob, 231.

Noordtzij, Dr A., 204, 289.

nijd, Christus uit - overgeleverd, 513.

O

Obbink, Dr H.Th., 477.

‘occasie’, 292, 308.

occulte gaven, 218/9.

Oedipus, 434.

Oesterley, W.O.E., 158, 423.

offer, 66, 484, 541/2, 547. Christus -, priester en altaar, 549, 550.

offerwet, - in Christus gecomprimeerd, 549, 550.

onderwijs, - v. Christus, zie: leer.

onrein, onderscheid tusschen - en rein verdwenen, 332. - door betreden v. Pilatus' huis?, 325-330.

onreinheid, graden in de -?, 328.

onschuld, ‘handen in - wasschen’, 529-531.

‘onschuldig-zijn’, 532.

onwetendheid, - als voorwendsel voor onwíl, 37-41.

onzichtbare machten, 497-8.

onzichtbare wereld, het verkeer in de -, 280-285.

oogen, Christus' - en hun werking op Petrus, 225, 236-239.

oorzaak, eerste en tweede - bij Christus' lijden, 208-210, 573-580.

Openbaring, klaarblijkelijkheid der -, 33-41. - en de feiten, 50-56, 69-73, 114-116. - en droom, 513-515, 518-9, 524.

openbaringshistorisch, - t.o. exemplarisch, 213-216.

Openbaringsmiddelen, 86.

opstand, nationalistische - onder de Joden, 271-273, 277, 369, 370, 505, 507/8.

opstanding, - v. Christus geen ‘kijkspel’, 119-122.

[p. 592]

- v. dooden bij Christus' dood, 281/2, 285.

Origenes, 301, 313, 511, 515.

Orphisme, 199.

Otto, Rudolf, 104, 228.

overblijfsel, 249.

overheid, 352, 376, 572. - bij de gratie Gods, 572.

P

Padberg S.J., H., 512.

‘paedeuse’, 465, 471, 500, 538, 563.

Palache, J.L., 477.

‘panis coelestis’, 547, zie ook ‘figuren’.

paraclete, Pilatus' vrouw - van den Paracleet, 520-523.

paradox, 553.

paradijs, 580.

‘paraiteisthai’, 139, 319.

parapsychologie, 438.

‘parolen’, - en het ‘Woord’, 405, 449, 459, 517-519.

‘pasach’, 488.

Pascha, casuïstiek rondom het -, 322-324. datum van het -, 322-324. tijd van het slachten van het -, 322/3. at Christus het -?, 325.

‘pascha eten’, de beteekenis van -, 321-325.

Paschen, amnestie op -, 485/6-491. verband v. - en vrijlating v.e. gevangene, 485-491.

Patmos, 458, 525.

‘patrocinium’, 47/8.

Paulus, 201, 206, 310/1, 396, 517 vgl. Saulus.

Paus, 477.

Pedersen, J., 136, 192/3, 229, 265, 286/7.

Perazim, 310.

perforatie-dood, - als oordeel over de zonde, 543-545, 549.

‘persona publica’, 491, 535. - t.o. Persona Publica, 14.

Personeele Unie, - bij Christus, 142-145.

Persoon, - v. Christus, 85.

Petrus, Simon, 39, 48, 196-198, 213-244, 295, 297, 332, 353, 378, 561, 579, 580. -' verloochening, 213-244, 320. -, berouw, 243/4, 279.

Petuchowsky, 254.

Philippe de la Trinité, P., 514.

Philippi, 517.

Philo, 580.

Phoenix, 163.

Pickl, J., 300, 502-504, 509, 528/9, 532, 538, 566, 576.

Pilatus, 9, 13, 24, 46, 50, 105, 108, 118, 125, 134, 148, 151, 154, 165, 183/4, 205, 210, 248, 347, 353, 415. spot met Christus voor -, 151, 195. beteekenis van Christus' veroordeeling door -, 183/4, 247/8, 320, 335/6, 339-349. - en Kajafas, 183/4, 249, 256, 258, 268/9, 320, 338, 340, 385/6, 391-397, 412, 477/8. Christus naar - geleid, 245-270. positie en taak v. -, 247, 367, 395/6. waarom betreden Joden het huis v. - niet?, 325-329. - aanvankelijk een oordeel weigerend, 335-349, 400/1. Christus voor - aangeklaagd, 350-384. negatie v. Christus voor -, 385-387. -' vraag: ‘wat is waarheid’, 385-397. Christus zwijgend voor -, 398-414. - en Herodes, 415/6, 435, 441-444, 447, 449, 453, 457, 460, 462-464. - vindt geen schuld in Christus, 460-472. vrees v. - voor ‘het volk’, 461/2. - behandelt Christus als rechtelooze, 465-472. - Christus op het tweetal plaatsend, 488-509. droom v. -' vrouw, 510-525. - Christus overgevend ter kruisiging, 526-536, 565-580. handwassching van -, 529-532. Christus door - gegeeseld, 537-553. Christus door -' soldaten bespot, 554-556. - door de Joden bedreigd, 574. onderscheiden verantwoordelijkheid v. - èn v.d. Joden, 577.

Pinksteren, 64, 74, 79, 307-310, 312/3, 316, 349, 377/8, 383, 533/4, 560.

‘plaats’, naar zijn ‘eigen -’, 288.

Ploeg, J. v.d., 193, 259.

[p. 593]

pluriformiteit, - v.h. ‘vleesch’, 392/3.

Pniël, 297, 426-431.

‘politeuma’, - v. Christus, 406/7, vgl. Koninkrijk der Hemelen.

Pontifex Maximus, 477.

pottebakker, de akker v.d. -, 304/5, 310/1.

Powell, Frank J., 246, 394-397, 403, 417, 529, 538, 566/7.

praedestinatie, 419, 420, 428/9. - is geen fatum, 113-116, 119, 120.

Prediker, het boek -, 51-56, 64-68, 152, 545.

priester(s), slechte - t.o. den Leeraar der gerechtigheid, 256-265. Christus Zich zelf als - belijdend, 159. Christus -, offer en altaar, 549.

Priester-Koning, 132/3, 256, 258/9, 475-480, zie verder: Melchizedek. - t.o. koning-priester, 477-481, 576.

priester-krans, 476/7, 480.

priesterschap, - van Christus t.o. vleeschelijk -, 12-14, 260-265, 479-483. - van Christus, 179-181, 474-478, 482. - van Levi, 260-265, 482-484. - van Christus steeds genegeerd, 474-483, 490-493, 559. taak v.h. -, 484/5.

proces, ‘herziening’ v.h. - van Jezus van Nazareth, 394/5, 501. gang van een -, 571/2.

procesvoering, - bij de Romeinen, 462.

‘profanum vulgus’, 347.

profeet, Christus' legitimatie als -, 71-74. Christus als - Z'n Messiasschap belijdend, 146-164. Christus als - bespot, 151, 179, 189-212, 317. Christus als de hoogste - t.o. profeten uit het O.T., 194. vereischten voor een -, 71/2. - èn waarzegger, 192-198, 217-221. Christus als -, priester en koning, 362, 405, 482/3, 493/4, passim.

profeten, 9, 104, 437/8. valsche -, 483.

profetie, 201. verzegeling v.d. -, 35.

Proosdij, B.A. van, 135.

‘prijs des bloeds’, beteekenis van -, 302/3.

psycho-analyse, 433/4.

psychologie, - van Pilatus en Kajafas baat niet, 388-394.

psycholoog, Christus -?, 220/1.

Publiek Persoon, zie: persona publica.

Puech, Henri-Charles, 514.

Pythagoras, 580.

Q

‘qategor’, - en ‘synegor’, 319.

Quirinius, 9, 369.

R

Raad des vredes, zie: vrederaad.

raadselspreuk, zie: masjaal.

Rabanus, 525.

rabbi, - een ‘vader’, 504. Christus als -, 23/4.

rabbijnen, 328/9, 485, 503-505.

Rachel, 20, 152, 309.

‘raka’, 61-63, 200/1.

rebellie, Christus beschuldigd van -, 350-369, 398-414.

‘recapitulatie’, universeele -, 345. - van Christus' proces, 566 v.

rechter, waarom Christus voor den -?, 5-7, vgl. ‘verhoogd’.

rechtspersoon, 533.

rechtsspraak, - onder Israël, 106-112, 135-140.

rechtvaardige, Christus een - volgens Pilatus' vrouw, 517.

rechtvaardiging, - door het geloof, 260, 292/3. - en heiligmaking, 495.

rehabilitatie, - v. Christus?, 394/5, 501.

reinheid, Levietische -, 322-325, 328-330.

Rengstorf, 503.

reproductie, - van Satan, in den droom Pilatus' vrouw bewerkende, 514.

revolutie, - of reformatie, 374, 407/8, 505.

Richard de Middleton, 17.

Ridderbos, Dr H.N., 63.

[p. 594]

Ridderbos, Dr J., 8, 118.

Ridderbos, Dr N.H., 286.

Riet, Van de, 530.

rietstok, - als scepter voor Christus, 558.

Rigaux, Béda, 27, 158, 254, 288.

roeping, 212.

Rome, 213.

Rome, verhouding v. - en Israël, 7, 8, 155-157, 250-256, 266/7, 367/8, 397. - als het ‘Beest’, 247-256, 268, 270, 367. - als ‘de groote stad’, 254, 265. verhouding v. - en Christus, 268-270, 406/7, 457, 467, 483. - de Antichrist?, 270. - en de koning-priester, 477/8.

Romeinen, 15/6, 101/2, 154, 165-167, 174/5, 186, 194, 231, 270. - als ‘Chaldeeërs’ gekwalificeerd, 260, 271 vgl. Kittiërs’. - en ‘Romeinen’, 270.

Romulus, - en Remus, 255.

Roode Zee, 145.

Rouët de Journel, 57, 214.

rust, - des Heeren, 298/9.

S

Sabbath, evangelische beteekenis v.d. -, 486.

Sadduk, 370.

Salomé, 436/7.

Salomo, 51-55, 69, 152/3, 255, 330, 445.

Samuël, 78, 115, 288, 359, 480.

Sanhedrin, 7-10, 19, 21-23, 63/4, 67, 75/6, 93-106, 110, 113-115, 119, 122, 141-143, 151, 163-165, 168-9, 171, 174/5, 178/9, 182-186, 190, 192, 195/6, 198, 201, 204-207, 217, 225, 237, 314, 466. de tactiek v.h. -, 9, 10, 76. Christus voor het - aangeklaagd, 75-100. Christus voor het - zwijgend, 101-126. beteekenis van het -, 101/2, 320. Christus voor het - sprekend, 127-145. laatste vergadering v.h. -, 127. belijdenis v. Christus voor het -, 146-170. Christus door het - gehoond, 189-212, 385/6. laatste morgenzitting van het -, 245/6, 337. verhouding - en Rome, 256-260, 339, 340. - en Judas' verradersgeld, 298-316. vrees v.h. - voor ‘het volk’, 337-340. - en Pilatus, 350-355, 363, 366, 397.

Sanherib, 178.

Sara, 285, 289, 314-316.

Satan, 123/4, 184, 190, 200, 202, 205-211, 238, 255, 294, 319, 321, 363, 382/3, 449, 523-525, 556, 561, 566, 578/9. - gebonden aan Gods orde, 473, 497/8. - inspirator v.d. droom van Pilatus' vrouw?, 513-518.

Saturnaliën, 556, 580.

Saul, 115, 288-290, 359, 447, 480, 486, 519.

Saulus, 354, zie: Paulus.

scepter, rietstok als - voor Christus, 558.

‘schaduwen’, - i.h. O.T. en ‘lichaam’ i.h. N.T., 319, 327/8, 331, 336, 357/8, 486-490, 547.

Schepper, Christus' - skracht, 552/3.

schepping, - en herschepping, 68, 542-548.

schifting, Christus brengt - i.d. wereld, 562.

Schilder, Dr K., 6, 72, 77, 89, 101, 159, 200, 327, 346, 369, 383, 407, 421, 426, 540, 564.

Schlatter, A., 188.

Schoetgenius, Chr., 62, 79, 158.

schoolvorming, - v. Christus een gevaar, 23, 24, 29.

Schotanus, Chr., 72, 78/9.

schuld, Pilatus vindt geen - in Christus, 460-472, 568/9.

Schultens, A., 528.

Schürer, 79, 106/7, 370, 485.

Sebna, 178, 365.

Seeligmann, J.L., 568.

Seïr, 422, 483.

Sem, 160.

Septuagint, 532/3.

Seth, 226/7, 506.

Shakespeare, 434.

Sichem, 16, 261, 263, 266-269.

[p. 595]

‘sigê’, - v.d. Logos, 412/3, zie: zwijgen.

Simeï, 242.

Simeon (zoon v. Jacob), 221, 261.

Simon, 9.

Simon ben Goria, 528.

Simson, 109, 192, 199, 212, 258, 409, 561, 564.

Sinaï, 129, 130, 262.

Sizoo, Dr A., 223.

‘skandalon’, 37, 39, 41. Christus geen -, 115/6.

slaaf, 364, 486, 496, 534/5.

slangenzaad, - en vrouwenzaad, 419-426, 458, 526.

‘slentel der kennis’, zie: kennis.

sleuteldrager, Christus als - gehoond, 365.

sleutelmacht, 351-353, 366.

Slotki, 148, 254.

Smith, Sidney, 117/8.

Smoira, Dr, 395.

Snaith, Norman H., 423.

Sodom, 166, 248/9, 266, 349, 457, 483.

Solon, 69.

‘sooma’, 467.

Sophia, 199.

‘Sôter’, Caesar èn Christus, 569, 570.

spot, - met Christus voor Sanhedrin, 189-212. id. voor Pilatus, 151, 195, 554-564. id. voor Herodes, 455-459. verschil tuschen - en hoon, 202-208. - van God, 204-207, 211.

‘Spruit’, de Messias als -, 132-134, 476/7.

‘staat der rechtheid’, 542/3.

stad, ‘de groote -’, 254.

Stählin, G., 41, 544.

steen des aanstoots,: zie ‘skandalon’.

Stefanus, 97, 178, 340.

stem, Gods groote -, 202.

Strack-Billerbeck, 77, 107, 158, 174, 328, 485, 507, 517.

subjectivisme, 66.

‘symphyse’, 562.

synagoge, Christus i.d. -, 28/9.

‘synclése’, 462.

Synegor, Christus als - en Zijn qategorin, 101-126. id. zwerende t.a. Zijn -, 127-145.

T

tabernakelen, geen - voor Judas, 277.

Talmoed, 106, 110, 129, 137, 202, 204, 323, 485.

teeken, vraag om - als bewijs van Christus' bevoegdheid, 78-84. Herodes vraagt een -, 444-448. wanneer Christus bevoegd een - te doen? 448-450.

Teelinck, Willem, 204.

telepathie, 218/9.

tempel, Christus komt tot Zijn - (Mal. 3:1), 16-19. Christus in den -, 28/9. grondwet v.d. -, 65-67, 311. Christus als af-te-breken -, 84/5, 93-95, 109-126, 170. Christus is Zèlf -, 549.

tempelgordijn, het - gescheurd, 307, 332.

tempelreiniging, 77-85, 92.

tempering, - v. genade en vloek, 168/9, 469.

Tertullianus, 214/5, 220/1.

‘theater’, Christus en wij een - voor de wereld, 564.

Thebe, 192.

Themis, 199, 521, 525.

Theocratie, - of hierocratie?, 19, 20.

Theophylactus, 530.

‘Theou huios’, 569, 570.

Thomas, 62, 553.

Thomas Aquinas, 234, 515, 525.

Thomas Malvenda Setabitanus, 270.

Thyatire, 574.

Tiberius, 189, 381-383, 397, 554, 567, 570.

‘timê haimatos’, 302/3.

‘toga candida’, 455.

tollenaar, Christus vriend èn vijand v.d. -?, 355/6.

tong, zonden der -, 231/2, 240.

Tonquédec, Joseph de, 514.

‘topos’, 288.

Tostatus, Alph., 424.

‘totus Christus’, - met het ‘totum Christi’, 550.

tragedie, 272.

Trinitarisch Pact, 335/6, 346-349, 427, 448, 468, 471, 492, 552, 562. Christus onder de garanties v.h. -, 335/6, 346-349.

[p. 596]

‘tusschen de twee avonden’, bet. van -, 332.

‘tusschentoestand’, 281.

twaalftal, - der apostelen gebroken, 215, 219, 220, 244.

tweetal, - v. Christus en Barabbas, 480, 489, 491, 497-509, 527/8. God op een -, 501/2.

twisten, het - van Levi, 260-267.

twijfel, 98.

U

Uria, 288/9.

urim en thummim, 265-267, 270.

uur, lengte van een - in de Mishna, 326.

V

Valensin, Auguste, 514.

valsche eed, 148, 186, 204.

valsche getuigen, 76-84, 93, 106-115.

‘van nu aan’, beteekenis v. Christus' -, 162/3, 172-174, 194, 228, 239.

Varus, P. Quintilius, 363, 393.

verantwoordelijkheid, - ontkracht door voorspelling, 113-116, 119, 120.

‘verberging’, de Logos in -, 426, 506/7, 554.

verblinding (soordeel), 34/5.

verbond, 472.

verbondswraak, 186, 204.

verborgen, schatten v. wijsheid en kennis in Christus -, 91/2.

verdoemd, Christus peremptoir -, 574-580.

vergeestelijking, gevaar van -, 306-309.

vergoddelijking, - v. koning en keizer, 380/1.

‘verhoogd’, Christus - 335/6, 339-349, 457.

verhoor, laatste - v. Christus, 454 v.

verkiezing, - en verwerping, 221, 244, 293/4, 419, 420, 428/9.

verlating, - v. Christus door God, 6, 242, 282. - door Judas èn door God, 282-285.

verloochening, - v. Christus door Petrus, 213-244. Gods Openbaring als Vader, Zoon en H. Geest bij Petrus' -, 233-242.

verlossing, - ‘in eigen kracht’ òf ‘door genade’, 507/8.

vernedering, - v. Christus, 493/4, 501. - v. Christus èn v. Barabbas door hun tweetal, 499-501.

veroordeeling, datum v. Christus' -, 576.

verraad, - v. Judas èn v. Achitofel, 286-295.

verradersgeld, bestemming v. Judas' -, 298-316.

verzegeling, - v.d. Messiaansche Openbaring?, 35-41, 202.

verzoeking, - v. Christus voor het Sanhedrin, 119-126, 445/6. - v. Christus voor Pilatus, 404/5, 445/6, 579. - v. Christus voor Herodes, 445-454. - v. Christus door voorspraak v. Pilatus' vrouw, 523-525. - v. Christus tijdens de geeseling, 551/2. - door Satan en beproeving door God, 524/5, 566.

‘verzwegen hoofdstuk’, - in Christus' proces, 479, 490, 496, 559.

vicieuze cirkelgang, - volgens Prediker, 51-59, 64-68, 97/8, 168-170, 545/6.

Villeneuve, Roland, 514.

Vinchon, Dr Jean, 514.

Visscher, F. de, 338, 340, 353, 355, 397, 462, 539, 571/2.

Visser, Mr F.W.A., 246, 395.

Vitellius, L., 187, 189, 353.

‘vleesch’, - en ‘Geest’, 387, 392/4. kennen ‘naar het -’ èn ‘naar den Geest’, 266, 269.

vleeschelijk geslacht, - v. Abraham, 298/9, 306-309.

vleeschwording des Woords, 34, 432, 509, 552-554.

vloek, - v. God, 467. - en genade v. God, 543/4, 546/7.

‘volheid des tijds’, 382/3, 541.

volk, tweeërlei woord voor -, 256, 355, 401. vrees v.h. Sanhedrin voor ‘het-’, 337-340. vrees v. Pilatus voor ‘het -’, 461/2, 529.

volkeren, antithese tusschen -, 419, 420.

[p. 597]

voorspelling, God geeft geen -, maar prikkelt verantwoordelijkheid, 113-116, 119, 120.

voorwetenschap, - iets anders dan ervaring, 468.

voorzegging, Christus' - over het kraaien v.d. haan, 217-221, 235/6.

voorzienigheid, - v. God, 233-238, 516, 541.

vorm, - en inhoud, 43/4.

‘vormendienst’, 329.

Vos, G., 145, 147.

Vossius, G.J., 47.

vrederaad, 210, 211, 233-236, 241, 330, 346, 472, 493, vgl. Trinitarisch Pact.

‘vreemden’, beteekenis v. -, 307-313. de Joden en het kerkhof voor de -, 307-316.

‘vriend-van-Caesar’, 353, 574.

vrouw van Pilatus, droom v.d. -, 510-525. fantasieën over de -, 511/2.

vrouwenzaad, - t.o. slangenzaad, 226/7, 250/1, 419-426, 458, 526.

‘vrucht der lippen’, 232.

vrijheid, ware en valsche -, 271-273, 277, 505.

vrijheidsbepalingen, - onder Israël, 485-490.

‘vrijheidsboom’, 495.

vrijlating, - v.e. gevangene op het Paaschfeest, 485-489.

vrijstad, 490.

Vulgata, 502.

vijandschap, 479.

W

waarheid, - en recht, 50. - en recht in het Oosten, 135/6. het Rijk der -, 375-384, 387, 390, 399. ‘uit de -’, 399. ‘wat is -’, 385-397, 405. Christus als ‘-’ t.o. ‘figuren’, 319, 327/9, 331, 336, 357/8, 486/7, 489, 490, 547. - iets anders dan ‘waarheden’, 402-410. - adaequatio v. werkelijkheid en intellect?, 405/6. ‘der - getuigenis geven’, 410.

waarzegger, - èn profeet, 192-198, 217-221.

waarzegging, karakter v. Christus' -, 217-221.

Waltari, Mika, 192.

wang, bergrede over ‘de andere -’, 69-71, 73/4.

wedergeboorte, 399, 406, 410/1, 578/9.

weerhouding, - v. vloek èn genade, 168/9, 469.

Weiss, B., 530.

welbehagen, zonde opstand tegen Gods -, 292-295.

Wendel, F., 555.

wereld-karikatuur, Christus in de -, 554-564.

wereldrijken, - uit Daniël, 152-154, 247/8, 253.

‘werkverbond’, 546.

Westcott-Hort, 61, 162, 503.

wet, Christus buiten de - geplaatst, 45-48, 70, 74, 199-208, 317-334, zie verder: ‘exlex’. functie v.d. -, 320, 469, 484, 496. letter en geest v.d. -, 326-328.

wetten, indeeling v. Mozes' -, 318, 484.

Widengren, 286.

Wielenga, Dr B., 329.

wil, Gods verborgen en geopenbaarde -, 120.

Wille, Dr J., 226, 564.

Windisch, H., 77, 104.

wonder, 235. - alleen voor het gelóóf, 119-122. eigen karakter v. Christus' - en, 122/3.

‘worm’, Christus een -, 535/6.

Wouters, M., 234.

Wijsheid, de Eeuwige -, 199, 200.

Y

Yellowstone Park, 220.

ijdele woorden, 129, 130.

‘yoʿēs’, 286.

Z

zaad, - der vrouw, 226/7, 250/1, 526. vleeschelijk - v. Abraham, 298/9, 306-310, 313/4, 327/8. - der vrouw en zaad v.d. slang, 419-426, 458.

[p. 598]

Zacharia, 132, 304/5. profetie v. - over de dertig zilverlingen aan Jeremia toegeschreven?, 305.

Zahn, Th., 57, 119, 248, 301, 568.

zegen, - èn succes, 22/3.

zelfmoord, pleegde Christus -?, 110/1. - van Judas, 278-280, 299, 300.

Zeloten, 370, 373/4, 503/4.

Zerubbabel, 132, 477.

Zeus Olympios, 166.

‘zie den mensch’, 538, 567-569, 578/9.

‘zie, uw koning’, 576.

ziel, - en lichaam, 542-546.

zielen, - in de tusschentoestand, 281.

zonde, gradaties in de -?, 63. diepste motieven v.d. -, 292/3.

zondeval, 543.

Zoon, Christus heeft Zich ‘Gods -’ gemaakt, 569, 570.

Zoon des menschen, Christus als -, 149-170, 253, 255, 260, 268-70, 343, 347/8, 408/9.

Zumthor, Paulus, 514.

‘zuurdeeg’, 323/4, 328, 491, 501

Zwaan, Dr J. de, 381.

zwijgen, het - v. Christus voor Kajafas, 103-126, 483. id. verbroken, 127-145. - v. Christus voor Pilatus, 398-414, 483. - van Christus voor Herodes, 433-454.

∗