Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dictaat 'Credo' (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dictaat 'Credo'
Afbeelding van Dictaat 'Credo'Toon afbeelding van titelpagina van Dictaat 'Credo'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.72 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dictaat 'Credo'

(1946)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Behandeling der 12 artikelen in verband met ‘Credo’ van Karl Barth


Vorige Volgende

‘En in Jezus Christus’

a.Wat is het tweede deel van de XII artikelen? Is dat een middel veld, van waaruit wij de draden trekken naar voren en achter? Barth (en Noordmans e.d.) doen dit laatste inderdaad ook wij geven toe; dat wij vandáag God niet anders kunnen kennen dan in d2 levende gemeenschap (in het aangezicht,) van Jezus Christus.

Wanneer Bart zegt, dat de openbaring van den Zoon tegelijk is een openbaring van Vader en Geest, bedoelt hij daarmee, dat we over die beide laatsten niet kunnen spreken los van Christus.

Zijn wij daarmee in overeenstemming met de Schriften? We moeten hier er van uitgaan, dat God het werkwoord pempein heeft vervoegd in alle mogelijke tijden. Christus in de apostolos. Stellein beteekent, dat er Iemand was, die zei: ga, en dat de hoerende daarop gegaan is (incohativus) on apo beteekent het punt van uitgang. Nu Christus is uitgezonden, maar ook wordt uitgezonden door zijn Geest (In zooverre Hij Knecht hes Heeren is), moeten wij gedrogen, dat Christus vandaag alleen aanwezig kan zijn bij hem, die ook in Christus gelooft als den gezondene, m.a.w. die de historiceit der

[pagina 9]
[p. 9]

der Openbaring aanvaardt. Wij hebben dus geen recht, te zeggen dat uit ‘Gott ist da’ ook volgt; Hij is met ons in Christus Jezus. We mogen niet het pempein identificeeren mot het genereeren. Vandaag kan men ons verwijten, dat wij wel het apostellein en pempein als historisch aanvaarden, maar niet het genereeren Gods. Doch op dit verwijt antwoorden wij dat God zelf ons daarin voorgaat, en dat Hij ons, naast de zending van dan Zoon, ook iets mededeelt over den eeuwigen omgang van den Vader met zichzelf in het goddelijk wezen. Voorts zegt Christus wel: ‘Eer Abraham was, ben ik’, grenst Hij zich daarmee af van die zichnaast Hem stellen, maar op andere plaatsen zet Hij zich naast de profeten, de Gods gezondenen (o.a. in de gelijkenis der booze wijngaardeniers), en is zoo waarlijk de archègos uit Hebreeën. Wij wijzen daarmee af, dat wij alogisch zijn in de vervoeging van pempein en vangenerare want wij willen ons in het gebruik van het laatste niet verheffen boven het ons geopenbaarde quantum der openbaring (generatio!) maar weigeren, als Gods recruten en aankomende leerlingen, te gelooven, dat Hij ons in het geven van dit woord generare bedriegt! Gelukkig heeft God ons niet alleen een verbum geopenbaard, maar ook volzinnen, oordeelen: ik genereer, Hij wordt genenereerd: Ik pempo, Hij is gezonden, enz. Daarom zijn de artikelen over Christus Jezus niet het middelveld, waarvan de draden uitgaan over heel de openbaring. Wel sprak God altijd uit en in de werkelijkheid van zijn omgang en con-verseeren met den mensch, en dat deed Hij na den val ook als steeds op het punt staande. Christus te zenden (de moederbelofte!), maar het enkele feit, dat God ook vóór den zondeval verbiedt ons, uit te gaan van dat enkele ‘oogenblik’ van sprak Christus' herscheppingwerkzaamheid. Wanneer dan ook Miskotte zegt, dat Barth zoo juist is, omdat hij het forensische van het reformatorische rechtvaardigingsbegrip op de spits drijft, ontkennen wij dit. Alles is forensisch, omdat God er is, en Hij alle schepsel in forensiche relatie tot zichzelf zet, vóór de zondeval reeds! Ook Adam stond als ambtsdrager in die relatie. De openbaring is dus als zoodanig niet alléen rechtvaardigend maar God rechtvaardigt Adam door alles, waardoor Hij hem in stand houdt, De openbaring rechtvaardigt niet slechts, maar beneemt den mensch ook àlle onschuld. Deverzoening is niet ident met de openbaring (nog omgekeerd): ze is zelf geopenbaard.

God laat ons in ‘het factum’ (! oneerbiedig) Christus de verzoening zien, zegt Barth. Dit klinkt heel mooi. Maar de verzoening is bij Barth nooit los van de openbaring. Het is bij hem verzoening, geheel afgedacht van de vraag of ergens (geografisch) bloed vloeit en of ergens (geografisch en kalenderisch!) een leeg graf is. De gereformeerde rechtvaardigheidsleer wordt forensisch genoemd, omdat zij daarvan een rechtskwestie maakt (zie boven). Hierom moeten we de vraag stellen, wat Barth met die verzoeningsopenbaring bedoelt. Gebeurt die verzoening soms ook in het praesens, onvoltooid? Staat het ook zoo met ‘het factum’ Jezus Christus, en met het forum Gods? Wanneer het historische karakter daaraan ontnomen wordt, krijgen we weer do mythe van het forensische'.

Wanneer nu Barth spreekt over Christus Jezus, beeft hij neiging om alles wat het subject Jezus Christus doet, ident te verklaren met wat God doet. Hij komt op voor het eeren van Christus als Gods eeniggeboren Zoon; en hierbij zouden we willen zeggen: Heerlijk! het volk dat in duisternis wandelt, heeft een groot licht gezien!

Toch kunnen we niet-applaudisseeren. We zijn er nog niet, wanneer iemand zegt; Christus is Gods zonn. Christus bezweert ons, ook vast to houden aan zijn mensch-zijn, dus aan een treden van Hem in de historie, aan een ante en post en dáardoor eerst aan een nunc.

Niemand loochent intusschen het sterven van Christus op een bepaalden datum; maar het gaat hier om de daarin optredende openbaring. God betoont zijn heerlijkheid door het zenden van zijn Zoon, en daarná door het Hem doen wegzinken in de ellende en het Hem ophalen daaruit tot de heerlijkheid. We mogen niet verwarren het subject van de open

[pagina 10]
[p. 10]

baring en het subject van ‘ontvangen van den H.Geest’, enz. ‘We mogen uit deze woorden God niet wegschrappen’, zegt men. Volkomen waar; maar het was óók een zuivermenschelijke gebeurtenis!

b. ‘Wij kunnen Jezus Christus niet verstaan uit eenig ander medium dan hemzelf’, zegt Barth. Geheel onjuist. Christus heeft zichzelf niet gekend dan door het gegeven kwantum der Schrifopenbaring, en heeft zich alleen daardoor gerechtvaardigd tegenover de menschen. Johannes de Dooper, die slechts moeite heeft met den datum van den Messiasverschijning, wordt verwezen naar de (in het futurum geschreven) profetie van Jesaja. Ook tegenover de vijanden doet Jezus zoo. Hij spoort ze aan tot Schriftonderzoek (Joh 8!). Alleen uit die Schriften (dat quantum) kunnen ze het factum van zijn preek en zijn genezing op dat-en-dat-oogenblik verstaan. En ook tegenover de discipelen rechtvaardigt Jezus zich ook op die manier; Hij leidt ze telkens naar de Schrift terug. We verstaan wel, waarom Barth het zoo zegt: hij kan dit inderdaad afleiden uit zijn stelling, dat openbaring verzoening is. Maar deze zeer consequente uitspraak wijzen we af, omdat Christus zoo gehoorzaam is als creatuur onder den hemel van Gods heerlijkheid dat Hij zichzelf alláen rechtvaardigen laat door Mozes en de profeten (logisch beredeneerd en uitgelegd!) De openbaring blijft puur formeel bij Barth; zijn heele schema kan net zoo goed toegepast worden op den katheder van Mohammed, wanneer die ook ‘toevallig’ twaalf discipelen had, en zoo-en-zooveel facult eiten van wetenschap, die hem bestudeerden!

c. Barth ontwijkt de groote vraag, of Schepsel-zijn nu ook ‘zonde’ is. Hij noemt de openbaring gemeenschap-stichting (wij: gemeenschaponderhoudend). Hij zegt, dat de zonde slechts als zonde te zien is tegen den achtergrond van Jezus Christus. Volkomen waar, wanneer het beteekent dat alleen de zonde kan gekend worden door den geloovende in genade. Maar Barth bedoelt dit niet. Wij gaan Christus in verband zetten met da zonde daarbij na-rekenende de geopenbaarde Schrift en behandelen kalmweg achter elkaar de locus de Deo, de locus, de Peccato, en dan de Locus de Christo. Dit is geen filosofische constructie maar een uitleggen en verstaan van het openbarings-kwantum. Dat de gereformeerden niet hoogmoediger zijn, blijkt wel uit het feit dat ze niet gekozen hebben voor supra-of infralapsarisme, dus voor de vraag, welke volgorde de logische gedachten in God hebben! In onze historie echter mogen wij zien de logische opeenvolging, en daarom mogen wij zóó Christus zien tegen den ‘achtergrond’ der zonde. Wij hebben niet zonde genoemd het missen-van-openbaring (dat is een satanische gedachte!), maar een storen der normale verhoudingen. Christus is een verdieping van ons openbaringsbegrip, omdat hij abnormaal in de wereld is gekomen; maar het kennen der zonde geschiedt ook buitenChristus om 1 want het geschiedt vandaag in de hel! Niemand is te verontschuldigen! (Rom.1)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken