Logo DBNL
Heidelbergsche catechismus. Zondag 5-7 (1949)

Heidelbergsche catechismus. Zondag 5-7

(1949)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige

Register van namen en zaken.

AALDERS, Dr G.Ch., 45, 279, 294, 297, 299, 494, 555.
AANBIDDING, - v. Christus geoorloofd?, 210/1.
AANBIEDEN, beteekenis van -, 241/2, 248-260.
AANBIEDING, - van Christus, 237-260, 276, 301/2, 343; geschiedenis van de - v. Chr., 260/1; - van Christus vlgns Remonstranten, 237, 240/1, 243-249; - van Christus in tweeërlei zin, 248-250, 260.
AANBOD, algemeen - v. genade, 237-241, 259, 260; - van genade serieus?, 238-242, 250/1.
‘AANGEBOREN IDEEËN’, 429, 430.
‘AANKNOOPINGSPUNT’, - i.d. mensch, 248, 434.
AANRADING, geloof gevolg van een zachte -?, 444-450.
‘AANSTELLEN’, - v.d. Middelaar, 196, zie ook: constitutie.
AÄRON, 530.
ABEL, 69, 386, 398/9, 402.
ABIGAIL, 223.
ABIMELECH, 31.
ABRAHAM, 24, 43, 44, 48, 65, 120, 130, 141-143, 149, 155, 157, 233, 296, 310, 346, 367, 387, 449, 462, 464, 522-526, 535, 537, 553, 603.
‘ABSOLUTE INDIRECTHEID’, 122/3.
‘ABSOLUTE’ MACHT, - v. God, zie: macht.
‘ACCEPTILATIE’, 16-20, 38/9; beteekenis v.h. woord -, 17, 18; - en toerekening, 18-20.
ACHAB, 36.
ACQUISITIE, 188-190; - en impetratie, 191.
‘ACTUS CREDENDI’, 443-449, vgl. geloof.
ADAM, 13, 23, 45, 86, 90, 117/8, 124, 135, 137, 152-154, 169, 172, 233, 272/3, 278, 284, 337, 342, 343/4, 363-365, 379, 383, 386/7, 394/5, 412, 536; eerste en tweede -, 112-115, 120/1, 127, 130/1, 136-149, 151-157, 167-173, 187, 275, 337, 338, 379; Christus niet uit -?, 130/1, 138-157, 162; bezat - een algemeen menschelijke natuur?, 138, 139; Christus in - begrepen?, 138-140, 147, 149, 151, 153/4, 156/7, 162; - en de menschheid, 137-140; ‘uit Adam’, 141-147.
‘ADAM’, de naam -, 142.
ADAMIET, hoe wordt men -?, 141-147.
ADIAPHORA, 468, 469.
‘ADUMBRARE’, 302-304.
ADVOCAAT, Christus als -, 63, 70, 94, 159, 169; Job als - type van Christus, 82.
‘AENIGMA’, 425.
AEONEN, cyclische -, 269-275.
AETERNITEIT, - v. God, 372; - en aeviterniteit, 56.
AFFECTEN, - in God?, 223, 245, 246.
AFFINITEIT, - verzoent niet, 71.
AFGODEN, 322, 323.
‘AGAPÊ’, 413, 452-454.
AGRICOLA, Rud., 253.
AGRIPPA, 468, 475.
AHOLIAB, 494.
AICHNER, S., 26.
'AKIBA, R., 308.
‘AKOÊ’, 562, 563.
ALCUINUS, 463.
AL-EENHEIDS-FILOSOFIE, 379-383.
d'ALÈS, A., 208.
‘ALEXIKAKOS’, 73.
ALGEMEEN GELOOF, 421, 431, 433, 434, zie verder: pistische functie.
ALGEMEENE GENADE, 201, 202, 248, 380-382; Piëtisten over -, 378, 379; Remonstranten over -, 380.
ALGEMEEN GENADE-VERBOND, 377-393, 400-404.
ALGEMEEN GETUIGENIS VAN DEN H. GEEST, 492-494.
ALGEMEENE LIEFDE, 246, 248, 385, 399.
ALGEMEEN MENSCHELIJKE NATUUR, 128-140; - iets anders dan mensch, 129, 135-138; ‘onpersoonlijke’ en -, 133-135.
ALGEMEENE NOODIGING TOT DE ZALIGHEID, 67.
ALGEMEENE (EN BIJZONDERE) OPENBARING, 497, 498.
ALGEMEENE VERKIEZING, 363, 364, 374-377, 392-404.
ALGEMEENE VERZOENING, zie: algemeene zaligheid, - verkiezing, - genadeverbond.
ALGEMEENE WAARHEDEN, 484, 492-494.
ALGEMEENE ZALIGHEID, 348-354, 358, 362, 366, 367, 373-377, 395.
AL GHAZȂLÎ, 66, 192.
‘ALIENA’, betaling niet -, 117-119.
ALLEGORIE enz., - t.o. historischen zin, 439, 440, 462-466.
ALMACHT, - v. God, 58, 396, 551, 552.
ALOMTEGENWOORDIGHEID, - v.d. Middelaar, 187.
ALPHEN, HIERONYMUS VAN, 120.
ALSTED, 380.
ALTAAR, Christus lam, priester en -, 170/1, 191/2, 213/4, 217/8.
ALVAREZ DE PAZ, IAC., 545.
AMBROSIASTER, 189.
AMBROSIUS, 321, 535, 538.
AMBT, 601, 602; - v.d. mensch, 51, 52, 54, 132, 209; - van Christus, 69, 125, 194, 209, 210, 225; de drie -en v. Christus, 173, 221; - èn eigenschappen v. Christus, 209, 210, 217, 220.
‘AMEN’, 524-529.
AMESIUS, G., 344, 403/4, 451.
AMSTERDAM (1936), Synode van -, 500.
AMYRALDUS, 451, 491.
ANABAPTISTEN, 147, 491, 602.
ANAGOGIE, 462-466, 546.
ANALOGIA ENTIS, 565, 566.
ANATOTH, 228.
ANDREAE, JACOB, 394.
ANDROGYNUS, 142.
ANDRONIKOF, C., 83, 97, 112.
ANSELMUS, 28, 44, 45, 117, 261.
ANTHROPOSOPHIE, 270-272.
ANTICHRIST, 288, 547/8, 552/3, 560.
ANTINOMIANISME, 505.
ANTIOCHUS IV, 403.
ANTITHESE, - tusschen slangenzaad en vrouwenzaad, 271-295, 376/7, 385-387, 390-392, 396, 398, 401-404, 410, 414-420. vgl. vijandschap, zaad.
ANTITRINITARIËRS, 212-215.
ANTITYPE, zie: type.
ANTONINUS, 223.
APHORISMEN, 107.
APOCALYPTISCH, de eindtijd -, 341.
APOLOGETEN, 88, 97.
APOLOGIE v.d. Augsburgsche Conf., 60, 462, 467.
‘APOLUTROSE’, 227-233.
APOSTEL(EN), 297. - als getuigen van Christus, 301/2, 335; ‘- en pausen’ naast ‘Mozes en de profeten’?, 475-477.
APOSTOLICUM, - met belofte-inhoud, 587-595; indeeling van het -, 594-597; karakter en beteekenis van het -, 598, 599.
‘'AQEEB’, 294/5.
AQUINO, Thomas van -, zie: Thomas.
ARBITER, Christus als -, 59, 63, 73, 74, 225.
ARCHEEG, Christus als -, 226, 294, 295.
ARCHETYPE, - en ectype, 105-109, 316, 434, zie ook: theologie.
ARETIUS, 129, 315, 423.
ARIANEN, 113, 207.
ARISTOTELES, 320, 423, 461.
ARIUS, 215.
ARMINIANEN, zie: Remonstranten.
ARMINIUS, 444, 451, 573.
‘ARNHEMSCHE ARTIKELEN’, 497, 498.
ARNOLD, GOTTFRID, 204.
‘ASSENSUS’, 479-486, 495-499, 534, 549.
ATHANASIUS, 207.
ATHÉNAGORAS, 88.
AUGUSTINUS, 93, 98, 185, 207, 215, 294, 303, 321, 347, 462, 467, 562, 586, 590.
BAÄLSPRIESTERS, 36.
BABYLONISCHE KOSMOGONIEËN, 269, 270.
BACHMANN, PH., 309, 540.
BACKES, IGNAZ, 212.
BACON, W., 409.
BARDY, G., 88, 298.
BARMHARTIGHEID, - van God, 16, 20, 224, 225.
BARNIKOL, E., 259.
BARTH, KARL, 74, 75, 127, 327-329, 434, 438, 472, 554; - over praedestinatie, 397-403; - over belijdenis en dogma, 599-601; - over de Kerk, 600, 601.
BARTHIANEN, 275, 327, 434, 586, vgl. dialectici.
BARTMANN, 472, 474, 563.
‘BATACH’, 575-579, 593.
BATELAAN, 468.
BATELIER, JACOB, 383-387.
BAUDRY, L., 370.
BAUER, W., 422, 540, 558, 561.
BAUHOFER, OSKAR, 550.
BAVINCK, Dr H., 88, 91, 195/6, 431, 504, 505, 508, 509.
BAYLE, 385.
BEARE, F.W., 160.
BEC, D.E. LE, 544.
‘BEELD’, - en ‘schaduw’, 314, 318, 320-325, vgl. ‘schaduw’.
BEELD GODS, de mensch -, 51-55, 114, 120, 132, 209, 210; Christus als -, 113/4, 120, 324.
BEËLZEBUL, 438.
BEGEERLIJKHEID, 359.
BEGIN, Christus - der schepping, 88/9.
‘BEGRIJPEND’, de Middelaar -?, 17, 73, 169, 170.
BEHM, 455.
BEKEERING, 449-451, 484, vgl. wedergeboorte.
‘BELIEF’ EN ‘FAITH’, 431, 547.
BELLARMINUS, IOANNEM, 577.
BELLARMINUS, ROB., 39, 62, 63, 72, 75, 212-216, 222, 344, 371, 462, 465, 531, 563, 565, 577, 578, 580, 584.
BELOFTE, - in het O.T., 69, 266, 297/8; Izak kind der -, 142, 155; - en eisch, 150, 343, 363-367, 401/2, 502/3, 507; paradijs- aang. Christus, 156, 266, 368; - en evangelie, 265, 266, 298, 325/6, 367/8; - en bedreiging in het paradijs, 343/4, 363-367, 400, 402, 577/8; - en voorspelling, 363-368, 372-375, 386, 387, 402, 496/7, 577/8; ‘onvoorwaardelijke - aan uitverkorenen’?, 364-367, 397; - v.h. genadeverbond, 228/9, 357, vgl. aanbod;
karakter v.d. -, 241/2, 266, 367, 496/7, vgl. voorspelling; - onderstelling voor geloof, 524-529, 546, 551-553, 562-564, 567, 570, 583.
BELIJDENIS, karakter en beteekenis v.d. -, 589, 598-603; noodzaak v.d. -, 599; Barth over de -, 599-601.
BEMIDDELING, - is geen middelaarschap, 79, 95-99, 128.
BENEFICIE, 101, 102, 247, 248.
BENGEL, J.A., 273, 423.
BENSELER - AUTENRIETH, 422.
BENSON, R.H., 548.
BERCHORIUS, 178, 256.
BERDJAJEW, 341.
BERGREDE, 373.
BERKOUWER, Dr G.C., 412.
BERN, THESEN VAN -, 60.
BERNARD, J.H., 309, 310.
BERNARD VAN CLAIRVAUX, 44, 361.
BERNARDUS - MARIA DE RUBIS, 461.
BERTHOLET, A., 279, 299.
BERTRAM, G., 540.
BESLUIT(EN) GODS, 194, 195, 370-372, 376, 396, 399, vgl. Raad; - bij schepping v.d. mensch, 143; - en de feiten, 144, 147, 148, 211, 263/4.
BETALING (aan Gods gerechtigheid), vgl. genoegdoening; door Christus alleen waarachtige -, 21, 23, 40; onze - is geen verdienen, 22-25; - niet als bij een contract, 26-28, 38; vrijwillige - door mensch onmogelijk, 29-34, 40, 162; - moet vrijwillig geschieden, 29, 171, 180; - door zelfkwelling mogelijk?, 34-37; - door geloof, 37-41, 49; - iets anders dan betalingsmiddel, 39, 40; - mag niet van een vreemde (‘aliena’) zijn, 117-119.
BETH, E.W., 550.
BETHESDA, badwater -, 307-309, 423.
BEVEL, - van geloof, 502/3, 507, 519.
BEYER, H.W., 358.
BEZA, TH., 205, 315, 347, 590.
BEZALEËL, 494.
BEZEGELING, - v.h. genadeverbond, 244-251, 340/1.
BIBLICISME, Barth over -, 601/2.
BIEL, GABRIËL, 61, 462, 468.
BIESTERVELD, P., 88, 315.
BILDAD, 30.
BLANDRATUS, GEORGE, 212, 215.
BLASS, F., 100.
BLEEKER, Dr L.H.K., 30/1, 80/1.
‘BLIND GELOOF’, 563.
BLOED, - (storting) v.e. dier, 53, 320; - (storting) van Christus, 191, 227, 229, 256, 261/2; aanbieding van -, 257.
‘BLOED-THEOLOGIE’, 261, 262.
BLUMHARDT, 560.
BOANERGES, 337.
BOAZ, 227, 232-235.
BOCHENSKI, I.M., 550.
BOCK, EMIL, 271-273.
‘BODE’, Middelaar een -?, 69, 73, 80-82, 261, 307, 368, vgl. tusschenpersoon, internuntius.
BOEHMER, I.H., 254.
BOEK DES LEVENS, 394.
BOERHAVE, A., 451.
BOETE, - bij Roomschen, 34, 35.
BOËTHIUS, 372.
BÖHL, Ed., 442.
BÖHL, F.M.TH., 287.
BOISAC, E., 422.
BONAVENTURA, 566, 568.
BONIFACIUS, 590.
BONNEFOY, J.F., 566.
BONSIRVEN, J., 109, 315.
BOODT, C.F., 410, 411.
BOOM, - der kennis enz., 172.
BOOTH, E.P., 220.
BORG, Christus als -, 70, 86, vgl. Middelaar.
BOULGAKOF, SERGE, 83, 97, 112, 159.
BOUMA, Dr C., 66.
BOUSSET, WILHELM, 541.
‘BOVEN’-‘BENEDEN’, de tegenstelling -, 317, 328.
BRAKEL, W. à, 571, 573-575.
BRANDOFFER, 121.
BRAUN, JOS., 178, 360.
BRAUNIUS, JOH., 318, 420.
BRÉAL, 552.
BRENTIUS, JOH., 315, 393, 394, 564.
BRIGGS, 288.
BRILLENBURG WURTH, Dr G., 487.
BROMMER, P., 423.
BROUWER, C., 320, 327.
BROWN, 288.
BRUID, - en bruidegom, 254.
BRUNNER, EMIL, 75, 122, 329-339, 341.
BRUNSFELD, O., 395.
BUCANUS, GUIL., 530.
BUCHENAU, ARTUR, 380, 382.
BÜCHSEL, F., 163.
BUDDEUS, I.F., 206.
BULLINGER, H., 214, 313, 347, 358, 360/1.
BULTMANN, R., 230, 354.
CALVIJN, JOH., 62, 89, 95, 97-101, 212/3, 222, 253, 313-315, 357, 361-363, 380, 395/6, 423, 438, 447, 462, 468, 488, 491/2, 496, 498, 503/4, 531, 560, 565, 586; - over Middelaar, 64-66, 94, 111, 128-133, 192, 195, 205-207, 214-216.
CAMERO, JOH., 444/5, 447-451.
CAPAX, 56, 57, 105, 554.
CAPÉRAN, LOUIS, 409.
‘CAPITA COMMUNISSIMA’, 484, 492-494.
CARPENTARIUS, 115, 303.
CARPZOV, G., 226, 257, 259, 299, 426, 558.
CARRÉ, M.H., 370.
CARTESIANISME, 123-128, 175, 379-382.
CARTESIUS, 126/7, 185, 379, 380-382, 488.
CARTON, R., 566.
CASAUBONUS, 414.
CASSIANUS, 462-465.
CASTALIO, 423.
‘CEREMONIËN DER WET’, 202-205, zie verder: ‘schaduw’.
CHAMIERUS, 590, 593.
CHAOS EN KOSMOS, 269, 271, 274.
‘CHARISMA'S’, 539-545.
‘CHASAH’, 575-579.
CHEMNITZ, 214, 578, 592.
CHIDIAC, ROBERT, 66, 192.
‘CHIDOOTH’, 425.
CHILIASTEN, 337.
‘CHOOREIN’, 483.
CHRISTOLOGISCH, tendenz in schepping -, 200, 201.
CHRISTOLOGISCHE STRIJD, 208-210.
‘CHRISTO-TOKOS’, - en ‘theo-tokos’, 208; - en ‘christo-dochos’, 209.
CHRISTUS, - als plaatsbekleeder, 39-41, 51; - neemt geen engelen-, maar menschennatuur aan, 43, 44; - onze broeder, 44, 151, 288; - neemt een
mènschelijke natuur aan, 44, 51, 79, 80, vgl. menschelijke natuur; - als Middelaar, 59-64, zie: Middelaar; - medius èn mediator, zie: mediator; - intercessor, ‘bode’ enz., zie betreffende en vele andere trefwoorden; - scheppingsmiddelaar?, zie: scheppingsmiddelaar; - als tweede Adam, 112-115, 171, 173/4, 338, 368, vgl. bij Adam; - als mensch met God homoi-ousios, 113, 114, 120, 126, vgl. homoi-ousios; - ‘in Adam begrepen’?, zie onder Adam; - had geen aardsche vader, 141-143; - en de paradijs-opdracht, 150-153; - àller broeder, niemands vader, 151; - gebonden a.d. wetten van-vòòr-den-val, 170-173; - lam, priester en altaar, 170/1, 191/2, 213/4, 217/8; - voor wie gestorven?, 190/1; aanbidding van - geoorloofd?, 210/1; - naar één of twee naturen Middelaar, 212-220; de gehèèle - geofferd, 220, 341; - onder de Oude bedeeling, 199, 200, 220, 260, 265-267; - ons tot wijsheid enz. gewòrden, 193/4, 226/7, 230, 235, 324, vgl. constitutie; - het thema van Mozes' boeken, 306-313, 324, 340, 345; - en de geschiedenis, 172/3, 326-339; Brunner over -, 329-336; - ‘in’ en ‘naar’ het vleesch, 330-339; - in vernedering èn verhooging, 335-337; - voor allen gestorven?, 348-354, 358, 362-367; - en Satan, 438; geloof van -, 581. Zie verder de onderscheiden zaken en trefwoorden met betrekking tot Christus.
‘CHRONOS’ EN ‘KAIROS’, 68, 569, 570.
CHRYSOSTOMOS, 189, 462/3, 530.
CICERO, 253, 303.
CLARK, Dr GORDON H., 238.
CLEMENTIE, - v. God, 67.
CLOPPENBURGIUS, JOH., 340.
CO-ADAMIETEN, 117, 118.
COCCEJUS, 19, 118, 120, 125, 299, 302, 322/3, 414, 416, 418-420, 548, 563.
‘COINCIDENTIA OPPOSITORUM’, 398.
COLLECTIEF, - en individueel, 288, 299.
COMBES, A., 370.
‘COMES INDIVIDUUS’, 580.
COMMODIANUS, 302.
‘COMMUNE NOTIES’, 484.
COMMUNICABEL, - en incommunicabel, 158.
COMRIE, ALEXANDER, 565, 569, 570/1, 573-575.
CONCILIATOR, Christus als -, 60.
‘CONCUPISCENTIE’, zie: begeerlijkheid.
CONCURSUS, 327.
CONFIRMATIE, middelaar-van -, 74/5.
CONSECRATIE, 255.
CONSENSUS, 449, 450.
CONSTITUTIE, - v.d. Middelaar, 78, 104, 110, 111-128, 193-225, 232, 235; id. in den tijd, 194-204, 211, 220/1; id. in de eeuwigheid?, 195-203.
CONTRACT, - t.o. verbond, 26, 27.
CONTRA-REMONSTRANTEN, 84.
COÖPERATIE, - v. Christus in Adams zonde? 156, vgl. bij Adam.
CORNELIUS, 300/1.
CORRADINI, 115.
CORVINUS, 451.
COSTER, P. FRANS, 531.
CRAIG, C.T., 220.
CRAMER, Prof., 498.
CREATIANISME, 144/5.
‘CREATIVE AGENT’, 100.
CREATUUR, 42, 391, vgl. schepsel; de overige - in orde onder den mensch, 50-52.
CRELLIUS, 388, 390/1; Catechismus van -, 174.
CREMER, H., 25.
CREMER-KÖGEL, 288/9, 419.
CROCIUS, LUD., 182.
CROCUS, C., 17.
CURCELLAEUS, 459.
CYCLISCH(E), - wereldgeschiedenis, 269-273; id. en het verbond, 275/6; - t.o. lineaire geschiedenis, 270-274.
CYPRIANUS, 309, 562.
CYRILLUS, 462, 534, 539.
CZYHLARZ-M. SAN NICOLO, 19.
‘DAGELIJKSCH BROOD’, 562, 564, 566.
DALMAN, 257.
DALTON, HERMAN, 205.
DAM, Dr R.J., 423.
DAMASCENUS, JOH., 417.
DANIËL, 47, 48.
DANKOFFER, 121.
DANTZIG, D.v., 550.
DATHE, J.A., 409.
DAVID, 148, 149, 221, 223, 227, 273, 296, 327, 328, 334, 337.
DAVID, FRANZ, 212.
DAVID, R., 416.
DECAPOLIS, 441.
DEÏSME, 385.
DEISSMANN, A., 18, 568, 591.
DELITSCH, 97.
DELLING, 44, 174, 226.
DENIFLE, 584.
‘DENKENDE SUBSTANTIE’, - bij Cartesius, 379-382.
DENZINGER, 207, 209, 210, 219, 359, 370, 563, 577, 587, 592.
DESCARTES, R., 380, 382.
DESCOQS, P., 208.
‘DESERTEEREN’, 285, 414, 416, 418.
DEURHOF, WILLEM, 123-125, 127.
‘DIA’, het voorzetsel -, 98-100.
DIALECTICI, 368, vgl. Barthianen; - over Openbaring, 265-267, 440; - over Christus en de geschiedenis, 326-339; - over profetie, 327; - over praedestinatie, 397-399.
DIALLAKTES, 67, 68.
DIANA, 223.
DIBELIUS, 25.
DICK, JOHN, 458.
DIENAAR, Christus geen - v.d. zonde, zie bij zonde.
DIER(EN), - competent ter satisfactie?, 53.
DIEU, L. DE, 414.
DILLMANN, 281.
DINET, 382.
DIRECTRIX, 100.
DISCEPTATOR, Christus als -, 59.
DISCIPEL, kenmerk v.e. -, 290.
‘DISCRETIE’, 594-599, 602, 603.
DOEDES, J.I., 497.
DOGMA, Barth over -, 600-603.
DOMBART, B., 302.
DONTECLOCK, R., 451.
DOOD, kracht van Christus' -, 181-183; Christus moet den - overwinnen, 183, 184; twee naturen v. Christus in Zijn -, 222; vrucht van - èn opstanding v. Chr. vlgns Remonstranten, 247, 248; waar was Christus in Zijn -?, 259.
DOOP, 289, 308, 347, 502; aanbieden ten -, 249, 253, 254; - en zonde, 359.
DOOPBAD, - ter reiniging, 308.
DOOPVRAAG, - bij Roomschen, 590.
‘DOOR’, (‘per’), het voorzetsel -, 98; (‘dia’), het voorzetsel -, 98-100.
DOOYEWEERD, Dr H., 412, 432-435.
DORDRECHT (1618-'19), Synode van -, 380/1, 404, 447, 585/6; - over Middelaar, 84, 85, 86, 182, 189; - over aanbod van genade, 241, 242.
DORDTSCHE LEERREGELS, I § 3, 350, 384; § 3, 4, 251; § 4, 384; § 5, 384; § 5, 6, 384; § 7, 196 (zie err.), 341; § 12, 498; § 16, 384; I, V.d.D. § 3, 4, 5, 344; § 7, 578; § 9, 384; II § 3, 181, 245, 352; § 5, 251 (zie err.), 259, 503; § 6, 241/2, 259, 384; § 8, 198, 229; § 9, 384; II, V.d.D. § 2, 84, 229, 245; § 3, 344; § 6, 251; § 8, 198; III-IV §2, 385; § 4, 380; § 4, 5, 175; § 4, 5, 6, 379; § 4, 5, 9, 384; § 4, 6, 559; § 7, 384; § 8, 240, 242, 251; § 9, 241/2, 384; § 11, 445; § 12, 14, 442-444; § 14, 449; § 16, 365, 499; III-IV, V.d.D. § 5, 385; § 7, 251; V § 1-9, 499, 508; § 5, 7, 538; § 9, 578; § 17, 365; V, V.d.D. § 5, 578.
DORNER, I.A., 93.
DRAAK EN VROUW, 277.
DREIGING, - en belofte, 343/4, 363-367, 400, 402.
DRIE-EENIGHEID, 11, 15, 128, 195, 200, 212, 214, 595-597; vleeschwording v.d. -?, 125, 127, 128.
DRIESSEN, A., 571, 573/4, 576, 593.
DRIVER, 288.
DUALISME, 91.
DU CANGE, 115, 303.
DUIVELEN, geloof v.d. -, 428-430, 460, 469, 470, 547, 548, 582.
‘DUNAMIS’, ‘pneumatische -’, 407.
DUNS SCOTUS, Ioh., 551-553.
DURANDUS, 462, 468.
‘DWAASHEID’, - v.d. natuurlijken mensch, 231, 232.
EBRARD, J.H.A., 209, 256, 259.
ECK, JOH., 446.
EEKHOF, A., 447, 449-451.
EENHEID en eenvoudigheid, - v. God, 372.
‘EENMALIGHEID’, ‘absolute -’, 329-339.
‘ÉÉN UIT DUIZEND’, de Middelaar -, 75, 80-83, 96.
‘EENVOUD’, - v. God, 370, 396, 399, 402, 404.
EENZIJDIGHEID, - en ‘persoonlijkheid’, 130-135.
EERSTGEBORENE, Christus - aller creatuur, 88/9.
‘EEUWIGE WEDERKEER’, - der dingen, 269-276.
EEUWIGHEID, - en tijd, 56, 57, vgl. aeterniteit; constitutie v.d. Middelaar in de -?, zie: constitutie; - van God, 372.
‘EFFATHA’, 435-442.
EFRAIM, 223.
‘EIDOS’, 422-424.
EIGENSCHAPPEN, mededeelbare - Gods, 158; - en ambt v. Christus, 209, 210.
‘EIKOON’, 314, 318, 320-325, 426.
EINDIG, - t.o. oneindig, 56, 57.
ELIA, 299, 549.
ELIFAZ, 30-33, 82.
ELIHU, 80-83.
ELISABETH, 494.
ELLENDE, leer v.d. - èn v.d. verlossing, 7, 8.
‘ELPIS’, 308, 424, 425, 429.
EMMAUSGANGERS, 310.
‘EMPERICHORÈSE’, - der drie Personen, 92.
‘ENERGEIN’, 540.
‘ENERGÊMA’, 539, 540, 580.
ENGEL, de - des Verbonds, 63, vgl. Logos.
ENGEL(EN), - niet competent ter satisfactie, 31-33, 53, 76; - en de gevolgen v.d. zonde, 32, 33; Christus neemt - niet aan, 43, 44, 90, 102; dienst v.d. -, 65; - beeld Gods?, 210; - van andere natuur dan menschen, 76; wereld bestuurd door middel van -?, 91/2.
‘ENTEUXIS’, 258, 419.
‘EPEROTÊMA’, 257, 419.
EPHRAEM, SYRUS, 219, 220.
‘EPIEIKEIA’, - v. God, 16, 20, 224/5, vgl. barmhartigheid.
EPISCOPIUS, S., 166, 244/5.
ERASMUS, 439-441.
ERFSCHULD, 117, 395; Christus vrij van -, 162-168.
ERFSMET, 117.
ERFZONDE, 45, 46, 116-118, 124, 149, 157; Christus had geen -, 156/7, 162; propagatie v.d. -, 162; Roomschen over de -, 359.
ERKENNINGSGROND v.d. Bijbel, 471-477, 490-494, vgl. getuigenis v.d. H. Geest.
ERLAUTHALER BELIJDENIS, 469.
ERNESTIUS, 417.
‘ERNSTIG’, roeping -?, zie: roeping, serio.
‘EUARESTÊSAI’, 416.
EUCHERIUS, 439, 462, 465.
‘EUODOTISCH’, het geloof is -, 566-573, 578, 580-586.
EUTYCHES, 215.
EVA, 152-155, 401; - ‘uit Adam’?, 141-144, 148, 412.
EVANGELIE, karakter v.h. -, 237, 240-242, 265 v., 325/6, 591-593; - als kenbron v. Christus, 265, 302; - t.o. wet, 265, 306-326, 344-349, 374; - en belofte, 265/6, 298, 325, 326, 367/8; - in het paradijs, 274-295, 342, 375, 385, 391, 392, 396, 401-404; - in het O.T. en N.T., 298, 302, 309-312; Christus bedienaar en inhoud van het -, 298-300; vervulling van het -, 325-328 v.v., 338-341; id. nog niet volkomen, 339, 340; de gang v.h. -, 384; - een kracht Gods, 409.
EVANGELISTEN, 333-337.
EVERLING, 33.
‘EXCHANGE’, 68, 167.
EXEGESE, historische t.o. anagogische -, 439, 440.
EXEMPEL, Middelaar-van -, 74; - in onderscheiding van ‘figuur’, 322.
EXEMPLAAR, Middelaar geen - v.d. soort, 78-80.
‘EXOUSIA’, 479.
EZAU, 271.
FAHSEL, Helmut, 461, 566.
FARAO, 31.
FARIZEEËN, 24.
FEITEN, de - en Gods besluiten, 144, 147/8, 211, 263/4.
FERRARIS, 35, 40, 323.
FERUS, JOH., 308.
‘FIAT’, het - van Maria, 219, 220; het - van Christus, 221.
FICHTE, 528.
FIDEI RATIO, 60.
‘FIDES CARBONARII’, 563, 584/5, 589.
‘FIDES IMPLICITA’, - t.o. ‘f. explicita’, 563, 584.
‘FIDES INFORMIS’, 352, 395/6, 446/7, 465, 565, 580-582.
‘FIDES SOLA’, - nièt ‘f. solitaria’, 564/5, 584.
‘FIGUREN’, - t.o. ‘waarheid’, 53, 109, 302-326, vgl. ‘schaduw’.
FILEMON, 25.
‘FINITUM (NON) CAPAX INFINITI’, 56/7, 105, 554.
FISCHER, KUNO, 380.
FLACIUS ILLYRICUS, Matthias, 536.
FOEDERAAL, 139, 140, 147, 149-152, 162, 195, 203; geen -e unie tusschen naturen v. Christus, 222-225.
FOERSTER, 348.
‘FOMES’, - van zonde, 358-361.
FORCELLINI, 115, 303, 344.
FORENSISCH, 161/2, 204/5, 223-225, 381/2, 583/4; de verzoening -, 70.
‘FORMEEL GELOOF’, 410-432.
FORMULA CONCORDIAE, 207.
FRIEDICHSEN, G.W.S., 189.
FRONT, - en fronde, 416-420, vgl. ‘hypostolê’.
FUMET, Stanislaus, 531.
‘FUNCTIE’, - in de Wijsbegeerte der Wetsidee, 428-434, 452, 455.
FURLANETTO, 115.
GABRIËL DE STE MARIE MADELEINE, 37.
GAISFORDUS-BERNHARDY, 417.
GAJUS (3 Joh.), 567-569.
GALLICAANSCHE BELIJDENIS, 185/6.
GAMALIËL, 24, 67, 349.
GARDEIL, A., 474.
CARRIGOU-LAGRANGE, Rég., 531.
GAZAEUS, ALARDUS, 463, 465.
GEBARENTAAL, - v.d. profeten i.h. O.T., 323 324.
GEBED, 47, 77; - gebonden aan het Woord, 77, 258; waarom - voor de overheid?, 67, 68.
GEBOORTE, 144-147; bijzondere - van Christus, 141-145, 152; bijzondere - van Izak, 142, 143, 522-524.
‘GEBOREN’, ‘uit God -’, 354, 355.
GEDELEGEERDE, Middelaar een -?, 69, vgl. tusschenpersoon.
GEESINK, PROF. W., 381.
GEEST (HEILIGE), - Scheppingsmiddelaar?, 88, 89, 95, 102; - als Gods Zelf-liefde, 124, 126; - Middelaar?, 126; - Vader v. Christus?, 152/3; Christus ontvangen van den -, 141-145, 152, 162; Christus en de gave van den -, 219, 326; het spreken v.d. -, 324-326, 471; - ook in het paradijs, 434; - werkt dòòr het Woord, 437/8, 441, 478/9; - is Christus' Geest, 441; getuigenis v.d. -, 431/2, 479, 480, 485-496, 555; werkzaamheid v.d. - vlgns Remonstranten, 444-446; id. vlgns Roomschen, 471-479; werkt - onwederstandelijk?, 453; - privé?, 471-479, 496, 546; werking v.d. -, 495, 539, 540/1, 546.
GEEST, - v.d. mensch èn Geest van God, 382, 488-493.
GEESTESGAVEN, de grens v.d. -, 566, vgl. ‘charisma's’.
‘GEGEVENEN DES VADERS’, 163.
‘GEGRAVEN’ OOREN, 173/4.
GEHOORZAAMHEID, - v. Christus, 127; lijdelijke en dadelijke -, 217, 227.
GELDEREN, Dr C.v., 30/1, 80-82, 279.
GELOOF, - ook vòòr den val, 15, 21, 22, 37, 386; - als betaling, 37-41, 49; - volgens Kierkegaard, 49; - als voorwaarde, zie: voorwaarde; - t.o. religiositeit, 382; noodzakelijkheid v.h. -, 344, 347-349, 354-357, 367, 372-374, 386, 415-417; - of werken, 347-349; ‘vormloos’ - (‘fides informis’), 352, 395/6, 446/7, 465, 565, 580-582; klein- -, 414, 555-561; Remonstranten over -, 444-447, 573, 578, 587-589; èn Gereformeerden over -, 447-449 v.v.; - gewerkt of gewekt?, 446-452; - hoofd voor hoofd door H. Geest gewerkt, 405-410, 435-437, 443, 444, 447, 448; - formeel of materieel?, 410-434; wij wandelen door -, 422-424; - bij de duivelen, 428-430, 460, 469, 470, 547, 548, 582; historisch -, 428, 458-484, 492-496, 520-524, 543, 545, 549, 550; - àltijd na roeping door Woord, 429-438, 452, 456, 524, 525, zie verder: roeping; - een gave Gods, 443/4, 447; aard van het -, 428-430, 452-456, 469, 470, 547-551, 562/3. 566-582; - als acte en eigenschap, 443-451; twee deelen in het -?, 456-458, 480-485, 504-506, 520-524, zie ook: historisch geloof, vertrouwen; Roomschen over -, 467, 471-478, 565, 577/8, 581-587, 593; wonder-, 468, 529-564; laatste grond van het -, 471-477, vgl. getuigenis v.d. H. Geest; - en weten bij Rome, 474, 475; - als amen-zeggen op de beloften, 524-529, 546, 551-553, 562-564, 567, 570, 583, 585, 586; - een wonder, 535-539; - een ‘charisma’, 539-542; verstand òf wil op den voorgrond bij -?, 543, 545/6; blind -, 563; impliciet - t.o. expliciet -, 563, 584; tijd- -, 564; - als een mosterdzaad, 558; - met àlle levensbewegingen verweven, 564-566; - steeds welvarendheid, 566-573, 578, 580-586; wezen en wèlwezen v.h. -, 567-574, 580-583; - als ‘toevlucht nemen’, 571-589; - als ‘hongeren en dorsten’, 571, 576, 577, 579; zwak en sterk -, 575, 576; definitie v. - nièt bepaald door gelòòvige, 580-583; - van Christus, 581; dood -, 581/2; - strikt persoonlijk, 589, 590; - als levensgemeenschap, 597, 598; - ‘in’, niet ‘aan’ God, 597/8.
GELOOF, HOOP EN LIEFDE, 465, 564, 565, 585, 586.
GELOOVIG, - waarvan afgeleid?, 446, 447.
GELOOVIGE, 580-583; - bepaalt niet definitie van geloof, 580-583.
GELIJKENIS, karakter v.d. -, 260, 289-295, 324, 425/6, vgl. masjaal.
GENADE, - in den zin van gunst, 8, 9; algemeen aanbod van -, 237-241, 259, 260; - inhoud van O.T. en N.T., 306-312; - door vermaningen meegedeeld, 367.
GENADE-VERBOND, 39, 203, 400, zie verder: verbond; oprichting van het -, vlgns Remonstranten èn Gereformeerden, 85, 86; - en vrederaad, 198, 200, 201; de term ‘Middelaar van het -’, 228/9; - door Christus bevèstigd, 228/9; - en werkverbond, 244/5, 275, 375-377; bezegeling van het -, 244-251, 340/1; algemeen -, 377-393, 400-404; - bezegeld èn besloten, 341; bedreigingen van het -, 343, 344, vgl. dreiging.
‘GENERAAL SUBJECT’, - der herboren menschheid, 589.
GENERATIANISME, 144.
GENOEGDOENING, God eischt -, 7-20, 73, 121, zie ook: betaling; eigen inhoud v.d. - in de betrekking God-mensch, 10-12, 40, 261; - binnen de drieëenigheid Gods, 11, 15; - vòòr en na den val, 12-15, 22; - kan op meer dan één manier geschieden, 13, 21/2; wie is het subject v.d. -?, 13, 14, 21/2; vrijwillige - door mènsch onmogelijk, 13, 14, 21/2, 29-34, 40, 53, 57, 162, 171; al het geschapene roept om -, 15, 16, 21; - als ‘geschieden’. 15, 16, 19-22; - en ‘acceptilatie’, 16-20, 38/9; - en vergeving, 17-19, 25; God geeft God -, 14, 21/2, 167/8, 185; - in de hel?, 21, 22, 29, 36; wàt is -?, 22; - door engelen mogelijk?, 31-33, 53; - door zelfkwelling mogelijk?, 34-37; - volgens Roomschen, 34, 35; - door geloof mogelijk?. 37-39; - geen remplaçantenwerk, 42-58, 123, 160/1, 227; - door geen ‘bloot schepsel’ mogelijk, 42, 43, 48; - alleen in een mènschen-natuur mogelijk, 45, 46, 50-55, vgl. mensch (elijke natuur); - wel door een ander pèrsoon, 54, 117; aan -swerk een termijn gesteld, 179, 180; kracht van Christus' -, 181-183; - identiek met Openbaring?, 261/2; - in een andere dimensie?, 264/5.
GERECHTIGHEID, - v. God, 11, 12, 123, 224/5; oorspronkelijke - v.d. Middelaar, 168-176; ‘wezenlijke’ t.o. forensische -, 204/5.
GESCHAPENE, het - heeft geen verbond met God, 89, vgl. wereld, schepping.
GESCHIEDENIS, 187, 201, 271/2, vgl. historie; voleinde -, 101; - volgens Godsdiensthistorische school, 269, 270; cyclische t.o. lineaire -, 269-274; eenheid en rechtlijnigheid v.d. -, 326-328; - t.o. natuurwetten, 329; theorieën over de -, 326-337; onderscheid tusschen historie en -, 331, 332.
GESENIUS, 257, 278, 562.
GESENIUS-ROBINSON, 259, 287/8, 294, 414, 526, 538, 562.
GETHSEMANÉ, 175, 252.
GETUIGE, 79.
GETUIGEN, beteekenis van -, 308, vgl. paracleet.
GETUIGENIS VAN DEN H. GEEST, 431/2, 479, 480, 485-496, 555: algemeen -, 492-494.
GEWETEN, 498.
‘GEWÒRDEN’, Christus wijsheid enz. voor ons -, 193/4, 226/7, 230, 235, 324, vgl. constitutie.
GEYER, BERN., 499.
GEZAG, - v.d. man over de vrouw, 292/3; herstel v.d. - sverhouding i.h. paradijs, 292.
GHELLINCK, JOS. DE, 212, 552, 585, 591.
GIDEON, 530.
GIGANTOMACHIE, 269-271.
GIRARD, F., 39.
GIRDLESTONE, R.B., 526.
GISPEN, Dr W.H., 47, 108.
GNOSTICISME, 91, 102, 275, 370.
GOD, drieëenigheid van -, 11, 15, 128, 195, 200, 212, 214, 595-597; gerechtigheid, barmhartigheid enz. van -, zie bij de betreffende woorden en vele andere; gramschap van -, 48, 49; wil van -, 53, 54; almacht van -, 58, 396, 551/2; onveranderlijkheid van -, 76; verhouding - en wereld, 91; Christus waarachtig -, 77, 78, 80, 114, 179-192, 206-213, 265-267; bezit - mededeelbare eigenschappen?, 158; Roomschen over - in O.T. en N.T., 223; - geen Voorspeller, maar Belover, 363-368, 372-375, 386, 387, 402, 496/7, 577/8; Wezen van -, 370-372, 396, 595; de ‘wordende’ -, 402.
GODDELIJK, is er niets -?, 371-373.
GODHEID, strijd over de - van Christus, 207-213.
GODSDIENSTHISTORISCHE SCHOOL, 268-275.
GODSIDEE, 432.
GODSKENNIS, archetypische en ectypische -, 105-109, 316, 434.
GOEBEL, B., 565.
GOEDE WERKEN, 35.
GOEDHEID, - van God, 67.
GOËL, 79, 81/2, 227-235; Jahwe als - in het O.T., 228.
GOETHE, 332.
GOLGOTHA, 41, 71, 163, 174, 178, 243, 254/5, 301, 317, 328; - slechts straf-exèmpel?, 261.
GOMARUS, 13, 86, 114, 158, 179, 323, 347.
GOODWIN, TH., 257, 259, 426, 558.
GOPPELT, 341.
GOTHOFREDUS, JACOBUS, 19.
GRABMANN, M., 370.
GRAF, Christus in het -, 222, 259.
GRAMMATICA, 463.
GRANDMAISON DE BRUNO, Dr DE, 544.
GREEVEN, 257.
GREVING, JOSEPH, 446.
GREIJDANUS, Dr S., 10, 25, 64, 65, 83, 89, 92, 96, 98, 113, 128, 129, 141, 144, 157, 165, 277, 279, 297/8, 309, 320, 334-336, 347, 354/5, 408, 412, 424, 490-498, 563, 567, 598.
GRIEKSCHE FILOSOFIE, - t.o. Babylonische kosmogenieën, 270.
GRIMM, 422.
GRINDALLUS, 590.
GROE, TH. v.d., 576.
GROOT, HUGO DE, 417, 423.
GROSHEIDE, Dr F.W., 43, 44, 61, 70, 94, 95, 99, 100, 109, 112, 193, 196, 318, 407, 420, 428, 540, 541.
GRYNAEUS, JOH. JAC., 73, 76, 101.
GUARDINI, ROM., 531.
GUNKEL, 270, 272, 295.
GUNSTVERBOND, 139, 140.
GURTLERI, NIC., 39, 209.
HAAT, - en liefde in de H. Schrift, 308-393, 403/4, 550, vgl. ‘haten’.
HACHTINGIUS, 451.
HAEMSTEDE, H. VAN, 575.
HAGAR, 142.
HALES, J., 451.
HAMILTON, 238/9.
HAMMELBURG, S., 308.
HANANEËL, 228.
HANNA, 537.
HANSE, 407, 453.
HANSON, STIG, 403.
HARNACK, AD. v., 208, 346.
‘HART’, - in de Wijsbegeerte-der-Wetsidee, 411.
‘HATEN’, het - van God (t.a.v. Ezau), 388-393, 403/4, 550.
HAUCK, 254.
HEER, de term ‘Christus -’, 261.
HEFELE, 546.
HEIDE, JOANNES VAN DER, 379.
HEIDEGGER, J.H., 38, 142, 144, 212, 216, 530, 578, 581-586, 590, 592.
HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS, Zo. 2, 27; Zo. 4, 27; Zo. 23, 18, 19, 20; Zo. 45, 77.
HEIDENEN, 347, 379, 384; evangelie aan de -, 301.
HEILIGEN, - bij Rome, 60, 61, 545.
HEILIGHEID, - v.d. Middelaar, 158-178; - van God, 158.
HEILIGING, 234/5, 509, 510.
HEILIGMAKING, Christus ons tot - gegeven, 233-235.
HEILSHISTORIE, - en Openbaringshistorie, 260-264, 268, 274, 317, 594, 596.
HEILSMIDDELAAR, zie: verbonds -.
HEL, genoegdoening in de -?, 21, 22, 29, 36; in de - zelfkwelling mogelijk?, 36.
HELMICHIUS, 531.
HELVETISCHE CONFESSIE, tweede -, 185.
HEMEL, 53, 328/9, 374, 426, 466; het-zich-praesenteeren v. Christus in den - vlgns Socinus, 71, 163, 174, 178, 243, 253-256, 261.
‘HEMEL-HIËRARCHIE’, 53, 467.
HEMELVAART, - van Christus, 221, 259.
HENNO, FR., 545.
HENOCH, 348, 416.
HENSCHEL, 115, 303.
HEPP, Dr V., 103, 128-135, 138, 140, 143, 147, 151, 381, 421, 431-435, 492-494, 498.
HERDER, Christus als -, 79, 226.
HERINCX, G., 471/2, 565.
HERMAPHRODIET, 142.
HEROS, 76, 226; Christus als -, 226.
HERSCHEPPING, - en schepping Gòds werk, 184/5, 192.
HERTZ, J.H., 279.
HESYCHIUS, 414.
HEYDEN, A. v.d., 244, 371, 384-387.
HEYNS, W., 501.
HIËL, 36.
HIËRARCHIE, - van het O.T., 109, 110.
HIERONYMUS, 408, 458, 465.
HIGHET, GILBERT, 322.
‘HILASMOS’, 165.
HILLEL, 296, 299.
HISTORIE, Middelaar treedt op in de -, 172/3, 326-339; onderscheid tusschen - en geschiedenis, 331/2.
HISTORISCH GELOOF, zie bij geloof.
HISTORISCHE ZIN, - v.d. H. Schrift t.o. geestelijken zin, 460-465, vgl. ‘letter’.
HIZKIA, 367.
HOCEDEZ, 370, 548.
HOEKSEMA, REV. H., 135-140, 238.
HOLTIUS, N., 565, 569, 570, 574.
HOLWERDA, PROF. B., 257, 322, 340/1, 522.
HOLWERDA, D., 231, 347, 404, 522, 550.
HOMMEL, 273.
‘HOMO-HOSIOS’, 179.
‘HOMOI-HOSIOS’, 114, 158, 169, 170.
HOMOIOPATHIE, - en sympathie, 154.
‘HOMOI-OUSIOS’, 113/4, 120, 126, 157; - t.o. ‘homo-ousios’, 113/4, 157.
‘HOMO-OUSIOS’, 76, 99, 179.
HONERT, J. v.d. T.H. Zn., 451, 565, 574.
HONERT, T.J. v.d., 124, 127.
HONGAARSCHE BELIJDENIS, 186.
HONIG, Dr A.G., 144, 380, 569, 574.
HOOFD, Christus - der gemeente, 138-140; Christus - van alle menschen?, 350-353, 396.
HOOGEPRIESTER, 311; Christus als -, 226.
HOOP, 308, 424, 425, 429.
HOORN, C.v., 219, 223/4.
HOORNBEEK, JOH., 111, 195, 220.
‘HOPE ISRAËLS’, 307.
HORATIUS, 253.
HOTTINGERUS, J.H., 142.
‘HOUDEN VOOR’, de term -, 482 v., 570.
HOVE, A.v., 531.
HUBER, SAMUËL, 363/4, 393-396.
HUDSON-HASTINGS-ABBOT, 422.
HUME, 431.
HUNN, D., 395.
HUWELIJK, 292, 293; Christus kende geen -, 150, 151, 153.
‘HYBRIS’, 417/8.
HYPOSTASE, 99, 100, 561; naturen van Christus geen - n, 214.
‘HYPOSTOLÊ’, - t.o. geloof, 414-421, 453, 455, 561, 582/3, 598.
HYPOTHETISCHE CONSTRUCTIES, 22.
IDEEËNLEER, Platonische -, 98.
IDENTITEIT, geen - tusschen Middelaar en ons, 83.
IHMELS, Dr L., 498.
ILLUMINATIE, 447, 495, 497, 498.
IMITATIE, - van Christus, 531.
IMMANU-EL, 183, 293.
INCARNATIE, zie: vleeschwording.
INDIVIDUALISME, 601/2.
INDIVIDUEEL, - en persoonlijk, 130-135.
INFRALAPSARISME, 343.
‘INGEWANDEN’, - van God, 78.
INNOCENTIUS III, 532, 545, 566.
INSPIRATIE, 474, 477.
INSTRUCTIE, Middelaar-van -, 74.
INSTRUMENT, Gods Woord als - bij Rome, 471-477.
INTERCESSIE, 66.
INTERCESSOR, Christus als -, 59-61, 94.
INTERMEDIAIR, Christus geen -, zie: mediator.
INTERNUNTIUS, Christus als -, 62-65, 67, 81, 226, 261/2, 368.
INTERPRES, Christus als -, 64.
‘INWENDIG’ en ‘uitwendig’, roeping -, 433, 436-438.
IRENAEUS, 280, 288.
IRRATIONALITEIT, - van God, 92.
ISAI, 227.
ISMAËL, 142, 155.
ITALA, 562.
IZAÄK, 120/1, 155, 367, 522, 535; - uit Adam?, 142/3; - en Christus, 155, 311; - en Ismaël, 390, 398.
JACOB (en Ezau), 271, 385, 388-393, 398, 401-404.
JACOB, B., 278/9, 281, 287, 294, 296/7, 383, 494, 525.
JAEGER, WERNER, 322.
JAHWE, 204/5, 344; - Israëls Goël, 228; de naam -, 527-529.
JAMES, WILLIAM, 583.
JANSENIUS, CORNELIUS, 293, 297.
JANSENIUS, ROB., 548.
JANSENS, AL., 146.
JARDIN, TH. DU, 530, 532.
JEREMIA, 227.
JEREMIAS, A., 269-273.
JEREMIAS, JOACH., 255.
JERUZALEM, 441; - boven, 328; 4-erlei bezien van -, 464/5.
JESAJA, 324.
JOB, 30, 31, 33, 47, 80-82, 228, 271.
JODEN, - met Christus twistend, 306-309.
JOHANNES, 333.
JOHANNES DE DOOPER, 300/2.
JOHANSSON, NILS, 32, 82, 308, 355.
JOLIVET, R., 456.
JONA, 340, 475.
JONES-MC.KENZIE, 422.
JONGELING, B., 173.
JOOD EN GRIEK, 129-133.
JÖRS-KUNKEL-WENGER, 39.
JOSEPHUS, FLAVIUS, 333.
JOURNET, CHARLES, 531.
JOZEF (vader van Christus), 149, 221.
JOZEF (zoon van Jacob), 538.
JOZUA, 223, 299.
JUBELJAAR, 229, 322.
JUDA, 149, 296.
JUDAÏSTEN, 314, 345.
JUDAS (Iskarioth), 530, 546/7.
JUNCKER, 33.
JUNG, C.C., 305.
JUNIUS, HADR., 17.
JUNIUS, FR., 32, 43, 447.
KAFTAN, 93.
KAÏN, 169, 294, 383/4, 386, 398/9, 402.
‘KAIROS’ EN ‘CHRONOS’, 68, 569, 570.
KAJAFAS, 199, 252, 259.
KAPERNAUM, 175, 441.
KARAKTER, 131, 135.
‘KATALLAGÊ’, 68, 164/5.
KATHAREN, 562.
KATWIJK, Dr D.J.v., 413/4.
‘KAUCHAOMAI’, 230/1.
KAUTSCH, E., 279.
KENNEN, verhouding v.h. - v. God en v.d. menschen, 105-107, 461; - t.o. vertrouwen bij het geloof?, 456-458, 480-485, 504-506, 520-524.
KENNETT, 355.
KENNIS, - van God, 107/8, 461, 565, zie ook: Openbaring; zuivere - alleen bij zondeloosheid, 175; - van God èn van de menschen, 238/9; aard v.d. - van God, 326, 368; ‘historische’ en ‘mystieke’ -, 461/2; hoe krijgt men - van de werkelijkheid?, 496/7.
KENOSIS, - -speculaties, 97.
KENVERMOGEN, - v.d. mensch t.a.v. God, 104-107, 267, 339, 434.
‘KEPHALIS’, 311/2.
KERK, - in O.T., 293-295; - als bruid, 254; - als lichaam bij Thomas, 350-352; - bij Roomschen, 471-477; Barth over de -, 600/1.
KIERKEGAARD, 49, 122, 248.
KIMCHI, D., 259, 416.
KINDERDOOP, zie: doop.
‘KINDEREN GODS’ (‘tekna’ en ‘huios’), 353/4.
KITTEL, GERH., 10, 44, 65, 70, 99, 160, 163, 174, 226/7, 230, 235, 254/5, 257, 259, 294, 307-309, 318, 320, 348, 358, 407, 425, 426, 455, 540, 561, 563, 568, 592.
KLASSE-NOËTIEK, 566.
KLEIN-GELOOF (‘oligopistia’), 414, 555-561.
KLÖPPER, 33.
KNECHT DES HEEREN, 68, 160, 355/6.
KNÖPFLER, 546.
KOELMAN, JACOBUS, 123-127, 571.
KOEPP, 413.
‘KOLENBRANDERS-GELOOF’, 563, 584/5, 589.
KÖNIG, ED., 32, 278, 299, 390, 409, 494, 538.
KONING, Middelaar als -, 177, 226.
‘KONINGIN DES HEMELS’, 226.
KONINGSCHAP, 177.
‘KOP’, - v.d. slang, 294/5.
KOPEREN SLANG, 309, 310.
‘KORBAN’, 257.
KORFF, Dr W.A., - over satisfactie, 262/3.
KOSMISCHE FUNCTIES, 411 v., 428-434, 452.
KOSMISCHE GIGANTOMACHIE, 269-271.
KOSMOGONIEËN, Babylonische -, 269, 270.
KOSMOGRAFIE, Platonische - t.o. Bijbelsche historiografie, 316/7.
‘KRACHT GODS’, 409.
KUYPER Sr., Dr A., 9, 106, 201, 221, 380, 411-413, 421, 431-435, 503/4, 518, 569, 570, 589; - over Scheppingsmiddelaar, 87-89, 91, 93/4, 103; - over menschelijke natuur v. Christus, 135-138, 140; - over constitutie v.d. Middelaar, 195-199, 201, 203.
KUYPER, Dr H.H., - over Scheppingsmiddelaar, 93-102, 496-498.
LABADISTEN, 571.
LACTANTIUS, F., 115.
LAFHARTIGHEID (‘deilia’), 414, vgl. ‘hypostolê’.
LAGERLÖF, SELMA, 547.
LAGRANGE, M.J., 50, 65, 67, 73, 83, 323, 347, 355, 408, 428/9, 547, 580.
LAM, Christus -, priester en altaar, 170/1, 191/2, 213/4, 217/8; Christus als -, 217, 254, 528.
LAMBOT, D.C., 499, 535, 563.
LAMPE, F.A., 571, 574-576, 583.
LANCELOTTUS PERUSINUS, J.P., 26.
LANDGRAF, A., 10.
LANG, A., 370.
LANGE, Dr JOACHIM, 378/9, 385.
LANGTON, EDW., 547.
LAPIDE, à., 44, 540.
LAPLACE, 532.
LASCO, JOH. à, 205.
LAZARUS, 217.
LECHNER, J., 370.
LECLERCQ, 546.
‘LEER’, zendingsboodschap geen -, 68.
LEERAAR, Christus - v.d. ware wijsheid, 232, 326; - in den Bijbel, 326.
LEEUWEN, Dr J.A.C.v., 9, 309.
LEIGH, ED., 312, 540.
LEOPOLITANUS, 207.
‘LETTER’ EN ‘GEEST’, - v.d. H. Schrift, 439, 440, 461-467.
LEVI, 157, 317.
LEVIATHAN, 288, 295.
LEYDECKER, MELCHIOR, 16, 470.
LEYDEKKER, JAC., 530, 532.
LICHAAM, -, persoon en ziel, 145; - en ziel, 457; ‘mystiek -’, 286, 351; ‘- van Christus’, 138, 139.
‘LICHAAM’ T.O. ‘SCHADUW’, zie: ‘schaduw’.
LICHT, - der natuur, 175, 248, 379, 380, 512/3, 559; - der natuur, der wet en van het evangelie, 379, 380.
LIDDELL-SCOTT, 321, 418, 422, 557.
LIEFDE, ‘wezenlijke’ - v. God als verlossingsmiddel, 124-126; - en toorn in God, 246; ‘generale -’ in God?, 246, 248, 385; ‘agapê’, 413, 452-454.
LIEFDEGEBOD, het -, 120, 177.
‘LIEFHEBBEN’ EN ‘HATEN’, - bij God, 388-393, 403/4, 550.
LIETZMANN, 25.
LIGHTFOOT, J., 231, 525, 561.
LINDEBOOM, prof. L., 518.
‘LIPOTAXIE’, 285, 414, 416, 418.
‘LITURGIE’, - van God, 225/6, vgl. ambt(sdienst).
LODENSTEYN, J., 244, 451, 453.
LOGICA, de - volgens Kuyper, 421, 431.
LOGOS, Christus als -, 66, 94, 96-100, 176, 230; - asarkos, 199, 200, 220, - buiten ons en logos in ons, 434, 435.
LOGOS-SPECULATIE, 91.
LOMBARDUS, PETRUS, 212-214.
LORGUES, R. DE, 118.
LOS, Dr. S.O., 571.
LOSPRIJS (‘lutron’), 66, 70, 80-82, 164, 166, 227.
LOSSER, Christus als -, 79, 81/2, 227-235.
LOTSGEMEENSCHAP, - van Christus met Adam, 44, 116, 120, 132, 155, vgl. Adam.
LUBBERTUS, 86.
LUCAS, 333.
LUTHER, 281, 347, 359, 438, 446, 565, 586, 592, 602.
LUTHERANEN, 187, 204, 210, 213, 240.
‘LUTRON’, 66, 70, 80-82, 164, 166.
LIJDEN, alle - geen ‘offer’, 53, 74, 227.
LIJDENSGESCHIEDENIS, - van Christus, 262.
MACHT, - van God, 370/1.
MACTATIO MYSTICA, 178, 255/6.
MADOZ, JOSEPH, 152, 209.
MAGER, ALOIS, 545.
MAIMONIDES, 259.
MAIZEAUX, des, 361.
MALVENDA, TH., 547.
MAN, verhouding - en vrouw, 291-293.
MANDELKERN, S., 418.
MANICHEÏSME, 370, 548.
MARCEL, GABRIEL, 551/2.
MARCKIUS, JOH., 196, 199, 258, 292, 297, 299, 458, 547.
MARCUS, 333.
MARESIUS, 117, 142/3, 257, 459, 563.
MARIA (moeder des Heeren), 111, 131, 135, 137, 141, 143, 145, 149, 153, 162, 186, 226, 296, 494, 553; Roomschen over -, 146, 207-210, 219, 220, 223/4, 361, vgl. ‘theo-tokos’; aandeel van - in de vleeschwording, 208-210. 219-225, 553; - middelares bij Rome, 210, 216, 219, 220, 224.
MARIA (en Martha), 462.
MARTENSEN, 248.
MARTHA, 462, 523.
MARTIN, R.M., 157.
MARTINIUS, MATTHIAS, 182.
MARTYR, PETRUS, 214, 315, 319, 320.
MASJAAL, 289-297, 324, 414, 425; - van Gen. 3:15, zie: protevangelie.
MASTRICHT, PETRUS v., 198, 205, 221.
‘MATERIAAL’, 140/1.
MATTHEUS, 333.
MEDEDEELBARE EIGENSCHAPPEN, zijn er - Gods?, 158.
MEDIATIE, substantieele - en operatieve -, 62, 63, 70, 71, vgl. Middelaar; - is geen oblatie, 71; personeele - en ambtelijke -, 72, 73, 75, 78.
MEDIATOR, Christus als -, 66, 226, vgl. Middelaar; - is geen medius, 71-73, 78, 97, 101, 128, 261, 274; we hebben een -, geen mediatrice, 207.
MEDIATOREN ONDER O.T., - t.o. éénen -, 67, 68.
MEDIUS, zie: mediator.
MEERSCH, JOSEPH van der, 545.
MEFISTO, 454.
MEHL, ROGER, 554.
MEINSMA, 117.
MELANCHTHON, 61, 204, 206, 213, 214, 224, (zie err.), 225, 314, 468, 536.
MELCHIZEDEK, 157, 311, 317.
‘MELITS’, 79, 82.
MENOCHIUS, 287, 562.
MENSCH, kan - aan God genoegdoening schenken?, 11-14, 21/2, 29-34, 53, 57; - niet rechtvaardig voor God, 30/1; - minder dan engel t.a.v. satisfactie, 33; natuur v.d. mènsch door Christus aangenomen, 44, 51, 59, 79, 80, 233, vgl. natuur; - de hoogste creatuur, 50, 51; - beeld Gods, 51-55, 114, 120, 132, 209, 210; qualiteiten v.d. -, 52, 132; bevatting v.d. - en Gods Openbaring, 105-107, 267, 339, 434; Christus een waarachtig -, 112-127; wat is een ware -?, 132, 148; ontstaan v.d. -, 144-146, 148; Christus een rechtvaardig -, 158-178; de ‘natuurlijke’ -, 232; God afhankelijk v.d. -?, 395.
MENSCHELIJKE NATUUR, beteekenis v.d. term -, 46, 115/6; door - alléén geen middelaarsdienst, 127/8; zonde moet in - gestraft worden, 45, 46, 116-118, 121-123, 126; algemeen -, 128-140.
MENSCHHEID, 116; - van Christus volgens Cartesianen, 124-127; de - en Adam, 137-140.
MÉRODE, WILLEM de, 548.
MERZ, GEORG, 601/2.
‘MESITÊS’, 67, 68, 70, zie: Middelaar; - is geen ‘mesos’, 71, 72, 73, 78, 97, 185, 274, vgl. mediator.
MESSIAS, geen particularistische -, 129, 130; zie: Christus, Middelaar.
MESSIAS-PREDIKING, - in het O.T., 306-312, vgl. Oude Testament. Mozes.
‘META-NOÊSIS’, 484.
META-TAAL, 550-552.
‘METAE’, 108.
MICHAELIS, W., 92, 568-570.
MICHALSKI, KONSTANTY, 370.
MIDDELAAR, beteekenis van het woord -, 71-73, 92, 169, 202; id. in de gereformeerde belijdenisschriften, 59, 60; id. in de Luthersche belijdenisschriften, 60, 61; id. bij Roomschen, (Bellarminus), 62, 63, 74, 212, 216; id. bij Socinianen, 63-75, 93; id. bij Barthianen, 75; werk v.d. - t.o. bestaan v.d. -, 62, 63, 70-73, 75, 78; taak v.d. -, 65, 66, 70, 85, 86, 96; hoe taak v.d. - te kennen?, 235/6; - moet God zijn, 77, 78, 80, 114, 179-192, 206-213, 265-267; constitutie v.d. -, zie: constitutie; - des verbonds, 83-87, 244, zie bij verbond; taak v.d. - volgens Remonstranten, zie: Remonstranten; Dordtsche Synode over -, 84, 85, 86, 182, 189; - verzoent twee partijen, 92, 96, 97, 169; Christus - ook zonder zondeval?, 93, 223; scheppings- -, zie: scheppingsmiddelaar; middelaars onder O.T. t.o. éénen -, 67, 68, 78-80, 96; ‘Knecht des Heeren’ als -, 68; - een ‘begrijpend’ iemand?, 71, 73, 169, 170; - waarachtig mensch: zie mensch; - rechtvaardig mensch, 158-178; geen - noodzakelijk vlgns Cartesianen, 123-127; bezit - een algemeen menschelijke natuur?, zie aldaar; - moet vrijwillig verzoenen, 27, 171, 180/1, vgl. vrijwillig; - officieel ‘voorgedragen’ (‘oblatus’), 194. 237, 240-243, 248-259, vgl. ‘oblatie’, ‘aanbieding’; zondeloosheid v.d. -, 158-178; - ethisch en forensisch rechtvaardig, 161-168; Osiander over den -, 204/5; Stancarus over den -, 205-207; qualiteiten v.d. - niet los te maken van Zijn ambt, 209, 210, 217, 220; Christus naar één of twee naturen -?, 212-220; - als Gezòndene des Vaders, 225; - als Goël (Losser), zie aldaar; de term ‘- van het genadeverbond’, 228/9; zie verder trefwoorden en zaken met betrekking tot Christus en Middelaar.
MIDDELAARSCHAP, aanvang van het -, 198, 199; eenheid en eenigheid v.h. -, 274; drieërlei - van Christus, 66; karakter van Christus' -, 71-83, 90, 92, 96, 102/3, 168-173, 180, 222-224, 244, vgl. scheppingsmiddelaar; geen - in God, 92.
MIDDEN-NATUUR, 72.
MIDDEN-WEZENS, 74.
MIDDOCH, H. à, 312.
MIGNE, J.P., 417, 463, 465.
MIKROKOSMISCHE, - en makrokosmische ontwikkeling van Christus, 256.
‘MINAE’, 343/4, 463, 465.
MINGES, PARTHINIUS, 499, 551-553.
‘MIQWEH JISJRAËL’, 307/8.
MIRAKELS, 530/1, 545, vgl. wonder.
MISSOURI, Synode van -, 240.
MOEDERBELOFTE, 276-295, 342, 375-377, 383, vgl. protevangelie.
MOFFATT, 47, 547.
MOLINA, 409.
MOLINAEUS, PETR., 244, 451, 453.
MOLINAEUS, Conf. v., 182.
MOLINISTEN, 224.
MOLL, 224.
MOLLE, P. de, 219.
MONETA, 562.
MOOR, B. de, 106, 110, 113, 157, 197, 224, 459, 535, 563.
MOSHEIM, J.L., 451.
MÖTTLINGEN, 560.
MOZES, 47, 49, 63-65, 69, 79, 82/3, 108/9, 111, 272/3, 298/9, 321, 423, 426, 427, 475, 528, 530, 592/3, 598; middelaarschap van -, 94-96, 310, 311; Christus een profeet ‘als’ -, 298-300; - aanklager v.d. Joden, 306-309, - schreef òver Christus, 306-312, 324, 340, 345; de term ‘- en de profeten’, 475.
MULLER, E.F.K., 60, 89, 185, 193, 254, 353, 357, 406, 468/9, 521, 586, 590.
MÜLLER, J.T., 60, 61, 207, 468.
MUNTZER, 573.
MUSCULUS, 447, 462.
MYSTERIE, 461, 591; - en mysteriën, 267/8.
MYSTIEK, 398, 508.
‘MYSTIEK LICHAAM’, beteekenis van -, 286, 351; - van Christus èn van Satan, 286.
MYSTIEK(E), - liefde, 37; ‘- slachting’ bij Rome, 178, 255, 256; - unie, 202; - opstijgingsweg tot God, 566, 568, zie: anagogie.
MYTHOLOGIEËN, 269, 270.
NABAL, 223.
NAIEF, geen - spel i.h. paradijs, 172.
NAOMI, 232-234.
NAPOLEON, 52, 329, 331/2.
NASSAUSCHE KERKEN, 182.
NATUUR, het woord -, 115, 116; menschelijke - door Christus aangenomen, 44, 51, 59, 79, 80, 233; Christus bezit een waarachtige menschelijke -, 112/3, 152/3, 155, 157, zie: mensch, Christus; vereeniging v.d. twee naturen v.d. Middelaar, 125, 152/3, 183-187, 205-224, zie: Middelaar, constitutie; twee naturen v. Christus in Zijn dood, 222; - en persoon v.d. Middelaar, 183/4, 205-210, 214, 217, 220, vgl. persoon; - en persoon, 117, 128-131, 145, 156, 164; menschelijke -, 115/6, zie ook: menschelijke natuur; - v.d. mensch en roeping, 150, 433/4; tusschen naturen v. Christus geen verbondsverhouding, 222-224; - als substraat, 380; licht der -, 175, 248, 379, 380, 512/3, 559; menschelijke - door zonde aangetast, 559.
NATUURWET(TEN), 143, 379-381; - t.o. zedelijke wet, 119, 120; - t.o. geschiedenis, 329.
NAZARETH, 175.
NEBUKADNEZAR, 31.
NEDERLANDSCHE GELOOFSBELIJDENIS, - art. 1, 569; - art. 2, 265, 337, 566; - art. 3, 333, 443; - art. 5, 486-489; - art. 7, 516; - art. 12, 548; - art. 14, 493; - art. 15, 395; - art. 18, 149, 183; - art. 19, 181, 183, 186, 223; - art. 21, 489; - art. 24, 535, 565, 574; - art. 25, 53, 109, 113, 321; - art. 26, 12, 61, 63, 70, 159, 169, 224, 508, 557; - art. 28, 419; - art. 29, 456, 489; - art. 33, 357; - art. 34, 53, 113, 321; - art. 35, 257.
NEESEN, LAUR., 467.
NEOPLATONISME, 320.
NESTLE, 420.
NESTORIUS, 208/9, 213/4, 224.
NINEVÉ, 367.
NITZCH, F.A.B., 207.
NOACH, 47, 272, 273, 278, 461.
NOMINALISME, - en realisme, 370.
NOMISME, 417, 419, 584, 587-589.
NONIUS, 253.
‘NOODZAKELIJKHEID’ EN ‘CONTINGENTIE’, 369.
NOORDMANS, O., 369, 603.
NOORDTZIJ, Dr A., 45-48, 279, 426, 575.
NOORDTZIJ, M., 455.
NOWACK, 300.
OBBINK-BROUWER, 289.
OBED, 227.
‘OBJECTUM OSTENSUM’, 551.
‘OBLATIE’, - v.d. Middelaar, 194, 237, 240-243, 248-259, vgl. aanbieding; tweeërlei beteekenis van -, 251-261.
‘OBSCUUR’, 260, 303, 425, 467.
OCCULTISME, 554, 555.
OECUMENIUS, 417.
OEDERUS, G.L., 65, 98, 163, 588.
OEPKE, 65, 66, 70, 99.
OFFER, alle lijden -?, 53, 74, 227; brand-, 121; dank-, 121; - van Izak, 121; - van Christus, 176, 217, 242/3, 253/4; - van Christus, vlgns Socinianen, 163, 174, 178, 220, 243, 254-256, 341.
OFFEREN, - en aanbieden van Christus, 241/2, 251-257, 261.
‘OFFERRE’, beteekenis van -, 237, 241-243, 250-259, vgl. ‘oblatus’, aanbieden.
OLEVIANUS, C., 260, 315, 347, 361.
ONBEGRIJPELIJKHEID, - van God, 238/9.
‘ONDERSTELDE WEDERGEBOORTE’, 499, 500, 569, 570.
ONDERWIJS, satisfactie een zaak van -?, 261, 262; - in den Bijbel, 326.
ONEINDIG, - t.o. eindig, 56/7.
ONESIMUS, 25.
ONGELOOF, - is zónde, 503, 512, 513.
ONMIDDELLIJK, - e werking v. God bij bekeering, 449-451.
‘ONPERSOONLIJK’, - en ‘algemeen menschelijk’, 133, 134.
‘ONVOORWAARDELIJKE HEILSBELOFTE’, 364-367.
‘ONZE VADER’, het -, 562.
OOG, - des ‘vleesches’ t.o. - des ‘geestes’, 461.
OORSPRONKELIJKE GERECHTIGHEID, zie: gerechtigheid.
OORZAAK, eerste en tweede -, 146.
OOSTERZEE, Dr J.J.v., 310, 488.
OOSTERZEE, P.C.v., 205.
OPENBARING, - t.o. voldoening, 65, 261/2; - Gods dòòr den Zoon, 66, 101; - uitgespeeld tegen verzoening, 69, 73-75, 261/2; - en menschelijke bevatting, 105-107, 267, 339; voortschrijding in de -, 106-110, 260, 268; karakter van Gods -, 105, 107-110, 123, 264-268, 426/7, 431, 452; - Gods in O.T. en N.T., 109, 110, 225, 260, 265-268, 425-427; - Gods in verberging, 122/3; - als eenige kenbron, 264, 431/2; - zoowel ‘doctrine’ als ‘gebeuren’, 265-268; - volgens Hepp, 431/2; - komt bij de schepping bij, 434, 452; algemeene en bijzondere -, 497, 498; zie ook: Woord.
OPENBARINGSHISTORIE, - en heilshistorie, 260-264, 268, 274, 317, 594, 596.
OPSTANDING, - van Christus, 186, 262, 335; vrucht v.d. - èn dood van Christus vlgns Remonstranten, 247, 248; - van Christus een historisch feit?, 262.
OPTATUS MILEVITANUS, S., 303.
ORELLI, 49.
ORIGENES, 93, 462.
OSIANDER, ANDREAS, 204/5, 207, 211, 361, 394.
OSTODORUS, 73.
OTHO, IOH. H., 299, 308.
OTTO, RUDOLF, 409.
OUDE TESTAMENT, - t.o. Nieuwe Testament, 109, 110, 225, 260, 302-326, 340/1, 345/6, vgl. ‘schaduw’; Christus onder het -, 199, 200, 220, 260. 265-267; Christus inhoud v.h. -, 306-312; schaduwen in het -, zie: ‘schaduw’.
OVERGEVEN, ‘zich -’ van Christus, 163, 212, 217/8, 243, 256/7.
OVERHEID, waarom gebed voor de -?, 67, 68; gezag v.d. - in het paradijs, 292.
OWEN, J., 313, 323, 434, 540.
OXFORD-BEWEGING, 275.
PACIFICATIE, 101, 102.
PACIFICATOR, Christus als -, 66, 70, 74, 75, 77.
PACTUM SALUTIS, zie: Raad des vredes.
PAEDAGOGIE, - bij Rome, 474.
PALU, PIERRE de la, 157.
PANCHRISTISTISCH, - ‘middelaarschap’, 74.
PANDOCHUS, J., 451.
PANNIER, JACQUES, 486, 491.
PANTHEÏSME, 379-383.
PANTHEÏSTISCH, - ‘middelaarschap’, 74.
PARACLEET, Christus als -, 63, 70, 79, 159, 224, 254/5, 307/8.
PARADOX, Christus geen -, 122.
PARADIJS, verbond in het -, 342, 343/4, 363-367, vgl. verbond (oprichting v.h. -); geloof óók in het -, 15, 21/2, 37, 386, 434, 451/2.
PARADIJS-BELOFTE, 156, 266, 368, zie: moederbelofte.
PARADIJS-BOOMEN, 270.
PARADIJS-OPDRACHT, - en Christus, 150/1, 153.
PARADIJS-WET, Christus gebonden aan -, 170-173.
PAREUS, DAVID, 16, 25, 43, 182, 189-191, 530, 540, 563, 578, 580-585, 590.
‘PARRHÊSIA’, 418/9.
PARTICULARISTISCH, Messias niet -, 129, 130.
PARTIJEN, - in het verbond, 83, 85, 90, 101, 381; geen - bij de schepping, 92, 96/7, 101, 202; Christus verzoent pàrtijen, 169.
PARIJS, theol. faculteit v. -, 380.
PASCAL, 532.
PASCHA, 311, 322, 545.
PASSOW, 422.
PATEFACTIE, 65.
PATRIARCHEN EN PROFETEN, evangelie-verkondiging door -, 295-302.
PATRONUS, 79.
PAULUS, 24, 61, 67, 91, 185; conflict van - met Petrus, 345, 346, 349.
PAULUS, JEAN, 534.
PAUS, 545/6; - opvolger van Mozes?, 475/6.
PEDERSEN, J., 81, 83, 226, 228, 283, 289, 291, 293.
PELAGIANEN, 446.
PELAGIANISME, 190.
PELAGIUS, 447.
‘PER’, het voorzetsel -, 98.
PÈRE DE POULPIQUET, 544.
PEREZ, 273.
PERFORATIE, - v.h. offerlam en v. Christus, 178, 252, 255, 256, 261.
PERIN, 115.
PERKINS, 577.
PERSONA PUBLICA, Christus -, 259, 300, 328.
PERSONEELE UNIE, 183-185, 205-225.
PERSOON (‘persona’), 127; - van Christus, 62, 75, 128, 164, 181-183, 205-208, 218; - van Christus niet ‘in Adam’, 156; - en natuur, 117, 128-131, 145, 156, 164; - en ziel, 145; - en twee naturen van Christus, 182/3, 205-211, 222-225; - van Christus een éénheid, 184/5, 205-213, 220; - van Christus in tweeërlei zin, 211; ‘losse personen’, 116; werk v.d. drie Personen in God, 200, vgl. drieëenigheid.
PERSOONLIJK, - en individueel, 130-135.
‘PERSOONLIJKHEID’, - en eenzijdigheid, 130-135.
PERSPICUITAS, - v.d. Openbaring, 105-107, 267.
PERUTZ, LEO, 547/8.
PETRUS, SIMON, 298-301, 530, 534, 538, 546, 557; conflict tusschen - en Paulus, 345, 346, 349.
PETSCHENIG, M., 303.
PEYRÈRE, I. de la, 117/8, 142.
PEZELIUS, 536.
PHIDIAS, 494.
PHILAMARINUS, FRANC. MARIA, 532.
PHILANTHROOP, Christus geen -, maar philadelph, 119, 120; God als -, 391.
PHILO, 67.
PIËTISME, 504/5.
PIËTISTEN, - over universeel genadeverbond, 377-380, 383, 385.
PILATUS, 333.
PINARD-BOULAYE, 295.
PINDARUS, 422.
PINKSTERFEEST, 259, 299.
PISCATOR, 32, 298, 347.
‘PISTIS’, 430, 452-456, 547/8, 598, zie: geloof.
PISTISCHE FUNCTIE, 410-416, 421-434, 443/4, 451-456.
PLAATSBEKLEEDING, 35, 47, 51-54, vgl. remplaçant; - van Christus, 39-41, 160/1, 164.
PLATO, 303-305, 310, 316-318, 322, 422, 423.
PLATONISCHE IDEEËNLEER, 98, 304/5, 316-318.
PLINIUS, 223.
PLOEG, J.S. v.d., 68, 160, 355.
PLOTINUS, 320.
PNIËL, 423/4.
POENITENTIE-SACRAMENT, 35.
POLMAN, Dr A.D.R., 490.
POLYANDER, 86.
POLYBIUS, 414.
PONTANUS, IS., 277.
POPMA, Dr K.J., 410/1.
POS, Dr H.J., 550.
PRACTISCH SYLLOGISME, 447, 448, 450, 498/9, 520, 585/6.
PRAE-ADAMIETEN, 117/8.
PRAEDESTINATIE, 363, 385-393, 401-404, vgl. verkiezing (- en verwerping); Piëtisten over -, 378, 379; Barth over -, 397-403.
PRAEDICAAT, - door subject bepaald, 282.
PRAESENTATIE, - v.h. offerlam, 178, zie: offer.
PRAESENTEEREN, ‘zich -’ middelaarswerk?, 71, 163, 174, 178, 243, 253-256, 261.
PRIESTER, 68, 257, 320; Middelaar -, lam en altaar, 170/1, 191/2, 213/4, 217/8; Middelaar als -, 176, 217.
PRIESTERLIJK, 74.
PRIESTERSCHAP, 47, 71, 176; - en testament, 70.
PRISCILLIANUS, 115.
PROCLAMATIE, - van Christus' constitutie, 220/1.
PROEFGEBOD, 172.
PROFEET, Middelaar als -, 174-176, 298-300; Christus ‘een - uit Zijn broederen’, 298-300, 340; Christus als - t.o. profeten v.h. O.T., 298-302, 340.
PROFETEN, gebarentaal v.d. - i.h. O.T., 323, 324.
PROFETIE, 552, 555, vgl. Openbaring; - en ‘schaduw’, 305, zie: ‘schaduw’; - volgens dialectici, 327; - in O.T. en N.T., 340.
PROKSCH, O., 227, 235, 279-282, 299, 383.
PROOSDIJ, Mr A.G.C.v., 30.
PROPAGATIE, - v.d. erfzonde, 162.
PROPRIATOR, Christus als -, 60.
PROSELIETEN, 257.
PROSELIETEN-DOOP, 308.
PROT-EVANGELIE, 269, 274-295, 342, 375, 385, 391/2, 396, 401-404.
PRUDENTIUS, 303.
PSYCHISCHE GESTELDHEID, invloed v.d. - op het geloof, 580/1.
PUBLIEK PERSOON, Christus als -, 259, 300, 328; Adam als -, 284, 293.
PUCCIUS, FR., 395.
‘QAHAL’, 293, 294.
QUALITEITEN, - v.d. mensch, 52.
RAAD, - van God, 53, 54, 101, 385, 387, 388, 390-393, vgl. besluit; - des vredes t.a.v. Christus, 108-111, 126, 137, 140, 149, 154, 159, 163, 194-198, 200, 222, 232.
RAADSELSPREUK, 425, zie: masjaal.
RAKOUSCHE CATECHISMUS, 65, 73, 96, 98.
RATIFICATIE, - v.h. genade-verbond, 198.
RATIOCINATIE, 603.
RATIONALISME, 587, 589.
‘REALITEIT’, zie: ‘waarheid’.
REBEKKA, 401.
‘RECAPITULATIE’, 101, 256.
‘RECHTLIJNIG’, God spreekt -, 268.
RECHTVAARDIG, Middelaar een - mensch, 158-178; Middelaar ethisch èn forensisch -, 161-168.
RECHTVAARDIGHEID, zie: gerechtigheid.
RECHTVAARDIGHEID, Christus ons tot - gegeven, 231, 233.
RECHTVAARDIGING, - volgens Osiander, 204, 205; - door het geloof, 565, 584; actieve en passieve -, 569.
RECONCILIATOR, Christus als -, 66, 102.
REDE-WIJSHEID, 104/5, 110.
REINESIUS, 417.
RELIGIOSITEIT, - t.o. geloof, 382.
REMBRANDT, 312.
REMONSTRANTEN, - over Middelaarswerk, 84-86, 93/4, 166, 189-191, 221, 229, 243-248, 261, 262, 368; - over verbond, 86, 229, 244-247, 255, 344; - over roeping, 240; - over universeel genadeverbond, 377, 383-390, 409; - over algemeene genade, 380; - over geloof, 444-447, 573, 578, 587-589.
REMONSTRANTISME, 237, 367.
REMONSTRANTSCHE CONFESSIE, 257.
REMPLAÇANT(EN), - bij satisfactie, 42-53, zie verder bij genoegdoening.
RENGSTORF, K.H., 226, 307.
REPETITIO, Conf. Aug., 224 (zie err.).
‘REPORTAGE’, - omtrent Christus mogelijk, 333-339, 341.
‘RES’ (WERKELIJKHEID), - en beeld, 79.
RICCARDUS, N., 225.
RICHARDUS, 223.
RICKERT, 329.
RIDDERBOS, Dr H.N., 556.
RIDDERBOS, Dr J., 32, 132-135, 140, 160, 287, 414.
RIGAUX, BÉDA, 540, 547, 548.
RITSCHL, A., 33, 164, 377, 456; - over verzoening, 164-166.
RIVETUS, 449, 451.
ROBERTSON, A.T., 99, 100, 416.
RODOLPH, J. RODOLPHUS, 116, 312.
ROEPING, - en natuur v.d. creatuur, 150, 433, 434; - door God ‘ernstig’?, 238-242, 250-253, 343, 394; tot wie komt -?, 384, 400, 434/5; ‘inwendige’ t.o. ‘uitwendige’ -, 433, 436-438; - vòòr het geloof, 429-438; - óók in het paradijs, 434; eerste moment v.d. -, 535, 536.
ROLAND-GOSSELIN, 534.
ROME, 403.
RONKEL, J.C.v., 548.
ROOMSCHEN, 23, 60, 98, 178, 223, 253 573; - over boete en satisfactie, 34, 35; - over Middelaar, 62, 63, 74, 212, 216; - over aandeel v. Maria in de vleeschwording, 146, 207-210, 219, 220, 223-225, 361, 553; - over mactatio mystica, 178, 255/6; - over de zonde, 359; - over tweeërlei Schriftzin, 460-462; - over geloof, 467, 471-478, 565, 577/8, 581-587, 593; - over verhouding van Woord en Kerk, 471-477; - over werking v.d. H. Geest, 471-479; - over wondergeloof, 531-533, 543-546.
‘ROOSJ’, 294, 295.
ROST-PALM-KREUSSLER, 422.
ROUËT DE JOURNEL, M.J., 208, 219, 534, 535.
RUARUS, MART. v., 174.
RULAEUS, PH., 530.
RULER, A.A. van, 339, 368-374.
RUNCIMAN, STEVEN, 562.
RUTH, 227/8, 232-235.
RUYTINGIUS, S., 530.
SABBATH, ingaan tot Gods -, 372.
SACRAMENTEN, - onder O.T. en N.T., 314, 315.
‘SACRAMENTUM’, 552, 591.
SADDUCEËN, 523.
SALMURIUS, 451.
SAMUËL, 299.
SANCTIES, - in het verbond, 381, zie verder: verbond.
SANDAEUS, 532.
SARA, 155, 234, 449, 522-524, 537.
SARNICIUS, STANISLAUS, 214/5.
SATAN, 159, 259, 271, 276-278, 295, 401, 438, 441, 541, 547, 548; - en ‘de oude slang’, 284, vgl. slang.
SATISFACTIE, zie: genoegdoening, betaling.
SAUMUR, 77.
SCAVINUS, P., 26.
‘SCHADUW’, - in O.T. t.o. ‘lichaam’ in N.T., 302-326, 340-346, 350, 398
SCHATZGEYER, KASPAR, 446.
SCHEEBEN, M.J., 178, 256, 259, 360, 563.
SCHEFFER, 117.
‘SCHEPPEN’, de wedergeboorte een -, 442-449.
SCHEPPING, - en verbond, 89, 90; wezen v.d. -, 91, 92, 201; speculaties over de -, 91, 92, 269; ‘voortdurende -’, 95; tweeërlei -, 118; geen partijen in de -, 92, 96, 97, 101, 202; het werk v.d. Zoon i.d. -, 280, zie: scheppingsmiddelaar; - v.d. mensch, 143; - èn herschepping Góds werk, 184/5, 192; - en Openbaring, 434, 452.
SCHEPPINGS-MIDDELAAR, Christus -?, 83, 87-103, 185, 201; - t.o. verlossings-middelaar, 89-103, 202.
SCHEPSEL, een ‘bloot -’ t.o. Gods toorn, 42-45, 48, 52, 53, 55-57.
SCHILDER, H.J., 150.
SCHILDER, Dr K., 9, 58, 101, 117, 151, 173, 259, 295, 311, 368, 380, 498, 520, 563.
SCHIPPERS, R., 417.
SCHLEGEL, FR., 271.
SCHLEIERMACHER, 36, 75, 93, 382, 399, 400.
SCHLICHTING, J., 73, 174.
SCHLIER, 259, 294, 295.
‘SCHMA’, het -, 429.
SCHMAUS, M., 370.
SCHMIDT, ULRICH, 446.
‘SCHMONE-ESRE’, het -, 429.
SCHOETGENIUS, CHR., 300, 312, 416.
SCHOLASTIEK, 369, 370, 565; - in den Catechismus?, 58, 104, 105, 193.
SCHOLTEN, J.H., 486-488, 497.
SCHOTANUS, CHR., 299, 544, 548.
SCHRENK, 160, 309, 561, 592.
SCHRIFT (HEILIGE), - en O.T., 109, 110, vgl. Openbaring, Woord; - ‘tendentieus’, 101; velerlei zin i.d. -?, 439, 440, 461-465; - wèl Gods Woord, niet Gods stèm?, 471-477; erkenningsgrond v.d. -, 471-477, 490-496.
‘SCHRIK’, kategoriale - bij dialectici, 368.
SCHÜRER, E., 257, 429.
SCHWENCKFELD, 491.
SCHWICKERTUS, E.B., 395.
SCOTUS, DUNS, 462.
SCOTISTEN, 585.
SEEBERG, R., 207.
SEELIGMAN, J.S., 422.
SELBIE, W.B., 88, 97.
SEMANTIEK, 552.
SEMI-PELAGIANEN, 446.
SENECA, 253, 303.
SENN, F., 39.
‘SERIO’, de roeping -, 238-242, 250-253, 343, 394.
SERVET, 185, 212, 423.
SETH, 402.
SHEED, F.J., 545.
SICHEN, G.v., 56, 185, 499.
SIKKEL, Ds J.C., 102/3.
SILO, beteekenis van -, 296/7.
SIMEON, 221, 494.
SIMLER, 214.
SIMON (de Magiër), 470.
SIMSON, 183/4, 296.
SINAÏ, 49, 65, 66, 109, 255.
‘SINCERUS’, 240, 253.
SIZOO, Dr A., 62.
SJAMMAI, 299.
‘SKANDALON’, 232, 409.
SKINNER, JOHN, 279, 281, 288, 297.
SLANG, de oude -, 277-290, 295; zaad der -, 283-295.
SLEIDANUS, IOAN., 205.
SMIDELINUS, 395.
SMITH, SIDNEY, 79, 355.
SNEPFFILD, TH., 393.
SOCINIANEN, 43, 173/4, 344, 390; - over ‘acceptilatie’, 16-20, 38; - over Middelaar, 63-75, 92-94, 98, 368; - over geloof, 587, 588.
SOCINUS, FAUSTUS, 16, 17, 18, 20, 43, 63-75, 79, 81/2, 96, 163, 178, 212, 243, 253-256, 261/2, 390.
SÖHNGEN, G., 370.
SOLIPSISME, 496.
SOMERVILLE, JOHN, 494.
SOORT, Middelaar exemplaar v.d. -?, 78-80.
SOUVEREINITEIT, - van God, 391/2, 395, vgl. vrijheid.
SPANHEIM, 16, 18, 19, 94, 117, 323, 325, 531, 593.
SPANN, Othmar, 35.
‘SPELER’, Middelaar geen ‘toeschouwer’, maar -, 119-121.
‘SPEL-MOMENT’, 368-374.
SPENCE LITTLE, V.A., 88, 97, 100.
SPENER, Ph.J., 378.
‘SPIEGEL’, wij zien door een -, 425-427.
SPIER, J.M., 411/2, 432.
SPINOZA, 117, 124.
SPIRITUALISTEN, 602.
SPITTA, 33.
‘SPONTAAN’, 77.
‘SPOREN’, - van God (‘vestigia’), 391/2, 395, 565/6.
‘SPRUIT’, 297.
‘STAAT’ EN ‘STAND’, 235, 506-517.
STÄHLIN, GUSTAV, 409.
STANCARUS, FR., 192/5, 204-207; 211-216, 222.
STANGE, CARL, 498.
STAPLETON, THOMAS, 462, 467, 468, 471/2, 475/6, 563/4.
‘STEM’, - in het Oosten, 478/9; Gods Woord niet Gods stèm?, 471-479.
STEPHANOS, H., 422.
STEUERNAGEL, C., 300.
STIGMATISATIE, 37, 531, 543, 545.
STOKER, Dr H.G., 411.
STRACK-BILLERBECK, 308, 426, 435.
STRAF, de eeuwige -, 36, 55; - op de zonde is een mènschen- -, 45, 46, 51, 54/5; verhouding - tot zonde, 186.
STRAUSZ, 486.
STRESO, CLEMENS, 574.
STRESO, ZACH. JAC., 574.
STRIGELIUS, VICT., 536/7.
STRUCTUUR, - der dingen, 423.
STUTTERHEIM, C.F.P., 550.
SUAREZ, FR., 361, 409, 461, 532.
SUBJECTIVISME, 488-498, 509-513, 519.
SUBORDINATIE, - in God?, 399.
‘SUBSTANTIE’, 536, zie: ‘waarheid’; - v.h. verbond, 365, 384.
SUIDAS, 417, 557.
‘SUI JURIS’, Middelaar -, 163/4.
‘SUPER-SUBSTANTIEEL’, 562.
SUPRA-LAPSARISME, 143, 376.
SWARTE, MARTINUS, 573, 576.
SYLBURGIUS-REVIUS, 42, 112, 188, 248, 285, 302, 357.
SYLVIUS, FR., 361.
‘SYM-PATHIEK’, 76/7, 122, 176; - en ‘homoio-pathiek’, 154.
SYNEGOR, 79.
SYNERGISME, 536/7.
SYNOPSIS, 158, 436.
SYRIË, 403.
‘SYSTEEM’, zendingsboodschap geen -, 68.
TABERNAKEL, de hemelsche - èn de aardsche -, 108-111, 316-318, 320/1.
TAULER, 36.
TAURINUS, 451.
TEEKEN, - en beteekende zaak, 440/1; karakter v.e. -, 591.
TEGENSTELLING, - tusschen God en wereld?, 91.
TEGENSTRIJDIGHEID, - in God?, 370/1.
TELEPATHIE, 554, 559.
TEMPEL, 305, 321.
‘TENDENTIEUS’, de schepping -, 101.
TERAH, 272/3.
TERTULLIANUS, 562.
TESTAMENT, 69, 70.
TESTARDUS, 449.
TESTIMONIUM SPIRITUS SANCTI, 431/2, 479, 480, 485-496, 555; - Generale, 492-494.
THEOCRATIE, - bij van Ruler, 369, 374.
THEODORETUS, 417.
THEOLOGIE, archetypische en ectypische -, 105-110; - en theosophie, 231.
THEOPHYLACTUS, 417, 423.
‘THEOTOKOS’, 207/8.
THESEN, - van Zwingli, 59, 60; - van Bern, 60.
THOMAS (DIDYMUS), 467.
THOMAS VAN AQUINO, 211-214, 218/9, 259, 286, 320, 344, 350-352, 359, 361, 396, 460/1, 534, 563, 565, 566.
THOMAS EX CHARMES, 466.
THOMAS à KEMPIS, 508, 531.
THORA, 592/3.
THUYNEN, TH. van, 571, 573-577, 579, 581, 583, 593.
THYSIUS, 86.
TILENUS, DANIEL, 444/5, 447, 450.
TILLICH, PAUL, 338, 340/1.
TIMOTHEUS, 67.
TIRINUS, J., 73.
TIXERONT, J., 207.
TOBAC, ED., 32. 33.
TOE-EIGENING, - v.d. belofte, 577/8, vgl. belofte.
TOEREKENING, - en ‘acceptilatie’, 18-20, 25; - van Adams zonde. 124, 149; - òf inwoning v. Christus' gerechtigheid?, 204/5.
‘TOESTEMMING’ (‘consensus’), 449, 450, 485, vgl. ‘assensus’.
TOLEDO, concilie van -, 152/3.
‘TOLEDOOTH’, 272-274, 398; - in het O.T. zijn Christus' -, 311, vgl. Messias-prediking.
TOLK, Christus als -, 71, 74, 80-82.
TOLSTOY, 470.
TONQUÉDEC, J. DE, 544.
TOORN, - van God, 48, 49, 54, 55-57, 69; zwaarte v.d. - Gods, 179, 186.
TOPOS, 68.
TRADUCIANISME, 144.
TRANSCENDENTIE, - van God, 48.
TRELCATIUS, 220.
TREMELLIUS, 32.
TRENTE, concilie van -, 359, 409, 573, 577, 578, 581, 585-587, 592.
TROMMIUS, 418, 422.
TROOST, Christelijke -, 603.
TROPOLOGIE, 464-466, 546.
TROUW, - element in het geloof, 454.
TURRETTINUS, FR., 75, 89, 98, 148, 153/4, 156, 192, 195, 458, 530.
TURRETTINUS, J.A., 458.
TURRIANUS, L., 224, 565.
TUSSCHENBESTAAN, 74.
TUSSCHENPERSOON, Middelaar als -, 65, 67, 69, 72, 79, 96/7, 128, 169, 261, zie ook: internuntius, bode.
TUSSCHENWEZENS, 76/7, 91, 128, 169.
TWAALF ARTIKELEN, zie: Apostolicum.
TWISSUS, G., 578.
TWIJFEL, 583.
TIJD, - en eeuwigheid, 56, 57, vgl. aeterniteit.
‘TIJD DER MINNE’, 569, 570.
TIJDGELOOF, 564.
TYPE (v.d. Middelaar), 341, 398; - en anti-type, 78-80, 96, 112, 113, 318, 321; - in vrederaad èn H. Schrift, 110, 111, 126, 137, 159, 194.
UBBINK, DR J.G., 488, 492, 495-498.
UBIQUITEITSLEER, 187, 536.
‘UITERLIJK’, - t.o. ‘innerlijk’, 487-489, vgl. ‘letter’.
UITVERKIEZING, zie: verkiezing.
ULPIANUS, 18.
‘UMBRA’, 302-304, zie: ‘schaduw’.
UNIVERSALISME, metaphysisch -, 379-382.
UNIVERSEEL GENADEVERBOND, 377-393, 400-404.
UNIVERSEELE VERKIEZING, 363, 364, 374-377, 392-404.
UNIVERSUM, 74.
URSINUS, 12, 18, 20, 32, 43, 45, 49, 53, 71, 72, 73, 97, 116, 162/3, 193-195, 203, 230, 232, 237, 265-267, 295, 298, 302, 304, 306, 342-345, 347-349, 358, 361, 368, 407, 459, 470/1, 477/8, 483, 498, 521/2, 593.
URSINUS, J.H., 226.
USSHER, JAC., 530.
UTRECHT (1905), Synode van -, 499, 500, 535, 570.
UTRECHT (1944), Synode van -, 321, 570.
VAGEVUUR, 577/8.
VAIKINGER, 20.
VAL, teruggaan tot vóór den -, 15.
VALETON, 279.
VEENHOF, Prof. C., 102/3.
VERANTWOORDELIJKHEID, - v.d. mensch, 89, 90, 365-367, 376, 393, 402, vgl. genadeverbond, belofte; - en verkiezing, 238-240, 376.
VERBERGING, Openbaring i.d. -, 122/3.
VERBOND, karakter van het -, 244, 275/6, 344, 376, 381/2, 400-402, 502-504, 518/9; het eeuwige -, 65; geen - tusschen God en overige creatuur, 89; oprichting v.h. -, 89, 90, 150, 275/6, 383, 386/7, 400-402; - en schepping, 90/1, 275; - t.o. contract, 26, 27; - vòòr en na den val gehandhaafd, 27/8, 39; Remonstranten over -, 86, 229, 244-247, 255, 344, vgl. Remonstranten; - en cyclische wereldgeschiedenis, 275/6; - in het paradijs, 342-
344, 363-367, vgl. hier oprichting; - met Adam èn Abraham, 387; - en verkiezing, 239, 376, 450.
VERBOND DES VREDES: zie: vrederaad.
VERBONDSBETREKKING, - v. Christus tot Adam, 153/4.
VERBONDSBREUK, 342, 375, 400, 518.
VERBONDSGENADE, - verliesbaar?, 238.
VERBONDSMIDDELAAR, Christus -, 83-87, 244, zie verder: Middelaar; - t.o. scheppingsmiddelaar, 89-95, 99, 101-103, 202.
VERBONDSPLAN, - vòòr middelaarsplan, 85/6.
VERBONDSSTATUUT, 381/2, 498.
VERBONDSSTIPULATIES, 54, 55, 381.
VERBONDSVERHOUDING, geen - tusschen naturen v. Christus, 222-224.
VERBONDSWRAAK, 517-519.
VERDIENEN, - onmogelijk voor den mensch, 23, 24.
VEREENIGING, - v.d. twee naturen v. Christus, 183-187, 205-224.
VERGEVING, - volgens Socinianen, 17, 18, 25; - volgens Gereformeerden, 12, 25.
VERHARDING, 513.
VERHEERLIJKING OP DEN BERG, 299.
VERHEERLIJKTE CHRISTUS, 258, 259.
VERHELST, F., 474.
‘VERHOOGING’, - van Christus, 258/9, 310.
VERKIEZING, 240; - en verbond, 239, 376, 450; algemeene -, zie: algemeene -; - en verwerping, 385-393, 397-404; S. Huber over -, 363/4. 393-396; Remonstranten over -, 84, 390.
VERLATING, oordeel der -, 388, 389.
VERLOSSING, leer der - èn der ellende, 7, 8; - niet mogelijk door zelfkwelling, 34-37; - volgens Cartesianen, 124-126; Christus ons tot - geschonken, 227-230, zie ook: genoegdoening.
VERLOSSINGSMIDDELAAR, zie: verbondsmiddelaar.
‘VERMORZELEN’, - v.d. kop v.d. slang, 278, 279.
VERNEDERING, Christus in - en verhooging, 258/9.
VERSTAND, - v.d. mensch en Gods Openbaring, 104-107, 267, 339, 434.
VERTROUWEN, - aan het geloof inhaerent, 456-458, 480-485, 504-506, 520-524, 571-579, 588.
VERVULLING, - van het evangelie, 325-341; id. nog niet volkomen, 339-341; tijd der -, 340/1.
VERWANTSCHAP, - verzoent niet, 71.
VERWERPING, 385-389, 397-404.
VERWERVEN, - en verkijgen v.d. gerechtigheid door Christus, 188-191, 245; - èn wedergeven, 191.
VERWERVING, - en toepassing v.d. verlossing, 230, 234/5, 244-248, 255.
VERZEGELAAR, Christus - v.h. Nieuwe Verbond, 86.
VERZEGELING, - door den H. Geest, 573, zie verder: bezegeling.
‘VERZENEN’, - v.d. vrouw, 294-295.
VERZOEKING, karakter v.d. - voor Christus, 170/1; - v. Christus i.d. woestijn, 170.
VERZOENER, 67, 68.
VERZOENING, 165; God subject v.d. -, 14, 21/2, 167/8, 185; - werk v.d. Middelaar?, 64-79, 93, vgl. scheppingsmiddelaar; wijzen van -, 73; - alleen door God bewerkt, 76-78; - niet ‘spontaan’, 77/8; - volgens Remonstranten, 84-86, 93/4, 166, 189-191, 221, 229, 243-248, 261; (‘katallagê’) volgens Ritschl, 164-167; (‘hiliasmos’), 165; verwerving v.d. -, 188-191.
‘VESTIGIA’, - van God, 391/2, 395, 565/6.
VIGNAUX, P., 370.
VILMAR, 540.
VIRAGO, Eva een -?, 142.
VISIOEN, 426.
VISCHER, W., 340.
VISSCHER, F. de, 79, 286.
VITRINGA, CAMP., 299, 562.
VITUS, ST., 451.
VLEESCH, Christus ‘in’ en ‘naar’ het -, 330-339.
VLEESCHWORDING DES WOORDS, 122, 129, 131, 135-137, 141, 148, 149, 152-156, 186, 220/1, 274, 334; - bij Barthianen, 75; - bij Rome, 146, 219, 223-225, zie: Maria; - ook zonder zondeval?, 93, 223; - volgens Brunner, 330/1, 334; - v.d. drie-eenheid?, 125, 127, 128; Nestoriaansche strijd over de -, 208/9.
VLOEK, - over de aarde, 278; - over de slang, 283-285.
VOETIUS, G., 144, 147, 151, 210/1, 382/3, 530.
VOGELIUS, 394.
VOLDOENING, 113, 123, 262, zie verder: genoegdoening.
VOLEINDING, - v.d. wereld, 101.
VOLK, - hoe gebruikt in de H. Schrift?, 289-293, vgl. zaad.
VOLKELIUS, 73.
VOLLENHOVEN, DR D.H.TH., 520.
VONIER, ANSCHAIRE, 531,
VOORBIDDING, 47, 48; - van Christus, 247, vgl. Paracleet.
VOORSPELLING, - en belofte, 363-368, 372-375, 386/7, 402, 496/7, 577/8; tweeërlei -, 366/7.
VOORWAARDE, geloof als - in het verbond, 86/7, 90, 248, 344/5, 368, 373, vgl. geloof (noodzakelijkheid v.h. -); id. bij Remonstranten, 245; is er een - voor het geloof?, 508/9.
VOORZIENIGHEID, - Gods, 90, 201, 371.
VORSTIUS, C., 39, 40, 451.
VOS, DR G., 163/4.
VOSSIUS, G.J., 17/8, 190, 253, 302, 359, 360, 423/4.
‘VOX’ EN ‘VERBUM’, 471-479, 546, 549,
VREDE-RAAD: zie: Raad des vredes; - en genade-verbond, 198, 200/1, 265; executie v.d. - in den tijd, 198-203, 221/2, 263/4
VREDESTICHTER, Christus als -, 66, 70, 74, 75.
‘VRIEND DES BRUIDEGOMS’, 177/8.
VROUW, het zaad der -, 276-295; verhouding van man en -, 291-293; straf over de - i.h. paradijs, 292/3.
VRIJE WIL, 444-447, 488.
VRIJHEID, - bij Schleiermacher, 36; - van God, 146, 180/1, 348, 391-395.
VRIJMACHT, - van God, 405, 437.
‘VRIJMOEDIGHEID’, 418/9.
VRIJWILLIG, -e genoegdoening mogelijk?, 13, 14, 21/2, 29-34, 40, 53, 57, 162, 171; genoegdoening moet - geschieden, 29, 171, 180/1; zie ook: genoegdoening.
VULGATA. 250, 302/3, 531, 562.
VUUR, God een verterend -, 48, 49.
VIJANDSCHAP, - t.o. God in actieven en passieven zin, 161, 164-167.
‘VIJANDSCHAP ZETTEN’, beteekenis van -, 283-286, 291, 391/2, 396.
WAALSCHE KERKEN, Synode der -, 242.
‘WAAR’, de ‘ware’ tabernakel, 318.
WAARDIJ, oneindige - v. Christus' offerande, 181-183.
‘WAARHEID’, - in N.T. t.o. ‘figuren’ in O.T., 53, 109, 302-326.
WACHTER, - en herder in O.T., 320.
WAEYEN, JOH. v.d., 226.
WALAEUS, 15, 86, 244, 344.
WALCHERSCHE ARTIKELEN, 491.
WALDENSISCHE BELIJDENIS, 60.
WALENBURCH, A.P., 531, 563, 565.
WALSCHMID, J.J., 385.
‘WANDELEN MET GOD’, 416/7.
WATERINK, Dr J., 145.
WEDERGEBOORTE, 92/3, 436/7, 442/3, 484, 528, 537/8, 574; onderstelde -, 499, 500, 569, 570; dormante -, 518/9, 570.
WEDERHERSTELLING ALLER DINGEN, 348-354, 358, 362, 366/7, 373-377.
WEGSCHENKEN, ‘zich -’ van Christus, 163.
WEIGELIANEN, 147.
WELDADIGHEID, algemeene - in God?, 246, 248.
‘WELMEENEND AANBOD’, 250/1.
WERELD, 74; - bestuurd door middel v. engelen?, 91/2; verhouding - tot God, 91; voleinding v.d. -, 101; theorieën over ontstaan v.d. -, 269-273.
WERELD-AEONEN, Babylonische -, 269-275.
WERELD-GESCHIEDENIS, - is eenmalig, 274/5.
WERELD-JAAR, 272/3.
WERELD-PERIODEN, cyclische -, 269-272.
WERKELIJKHEID, hoe krijgt men kennis van de -?, 496/7.
‘WERKEN’, - van het geloof is geen ‘wekken’, 446-452.
‘WERKTUIG’, de Middelaar-?, 125-127.
WERKVERBOND, 161-168, 498; Christus en het -, 44, 116, 120, 132, 155, 161, 164, 168/9; - en genadeverbond, 244/5, 275, 375-377.
WERNER, MARTIN, 91/2.
WESTCOTT - HORT, 154, 303, 357, 415/6, 420.
WESTERHOVIUS, A.H., 451.
WESTMINSTER CONFESSIE, 60, 196, 239.
WET, karakter v.d. -, 116, 129; - werkt toorn, 10; oorspronkelijke - door God gehandhaafd, 12; - krachteloos door het vleesch, 49-51; - vóór den val, 50, 51; id. geldt voor Christus, 170-172; verhouding van - en zonde, 117/8; Christus ook onder de -, 118-120; afschaffing v.d. - der geboden, 129, 133, vgl. ‘schaduw’; natuur-, zie: natuurwet; - en evangelie, 265, 306-326, 344-349, 374; - van Mozes, 592/3; schaduwachtige wetten, 302-326.
‘WETEN’, - t.o. ‘vertrouwen’ in het geloof?, 456-458, 480-483, 504-506, 520-524.
‘WEZEN’ EN ‘VERSCHIJNING’, - v.d. Kerk, 600/1.
WIGGERS, IOANN., 565.
WIL, Gods -, 53, 54; ‘absolute’ en ‘geordende’ - v. God, 370, 396, 399, 402, 404.
WILDEBOER, 202.
WINDECK, J.P., 363, 395, 404.
WINDELBAND, 329.
WINDISCH, H., 309, 336, 409.
WITSIUS, 197, 459.
WITTE. PETRUS de, 73.
WOHLENBERG, G., 441/2.
WOLFIUS, J. CHR., 315, 361, 540.
WOLLEBIUS, 344, 530.
WONDER(EN), 438, 530-539, 543/4, 549, 552-559, 566; wezen van het -, 534, 535; - v.d. antichrist, 547-549, 552/3, 560; ook thans mogelijkheid v. -?, 554-560.
WONDERGELOOF, 529-564.
WOORD, 366, vgl. Openbaring; - Gods stèlt het verbond, 90, 381-383, 432; Christus als het -, zie: Logos; Christus als het nog niet vleesch-geworden -, 199, 200, 220; - verklaart ‘schaduw’ èn ‘lichaam’, 319, 320, 338, vgl. ‘schaduw’; - en ‘losse teksten’, 381/2; - Gods onmisbaar voor het geloof, 429-438, 452, 456, 524/5; Gods - niet Gods stèm?, 471-479; verhouding - en Geest, 437/8, 441, 478/9; Roomschen over - en Kerk, 471-477; - Gods buiten ons en in ons, 487-489; - als kracht-van-wedergeboorte, 596/7.
WTENBOGAERT, J., 451.
WIJNGAARDEN, B., 385.
WIJSBEGEERTE-DER-WETSIDEE, pistische functie in de -, 410-434, 443/4, 451-456.
WIJSHEID, de eeuwige -, 66, 97, 100, 176, 230, zie ook: Logos.
WIJSHEID, - Gods, 231/2; Christus ons tot - gegeven, 230-232.
‘IJVER’, - van God, 49.
ZAAD, Christus het - der vrouw, 155/6, 277, 280, 368; vrouwen- en slangen-, 271-295, 376, 383, 385-392, 396, 398/9; beteekenis van het woord -, 282-289.
ZAAD DES VERBONDS, 502-504.
ZACHARIA (de profeet -), 327.
ZACHARIAS, 494.
ZAHN, TH., 96, 299, 309, 540, 590/1.
ZALIGHEID, - universeel?, 348-354, 358, 362, 366/7, 373-377, 395, 405, vgl. algemeen verbond; algemeene verkiezing.
ZALVING, eeuwige - v. Christus?, 202/3.
ZANCHIUS, 195.
ZEDEKIA, 322.
ZEKERHEID DES GELOOFS, 503-506, 577-579, 583, 586, vgl. vertrouwen, zelfonderzoek.
ZELFBEPRÒEVING, - èn zelfonderzòek, 511-520.
ZELFGENOEGZAAMHEID, 507/8.
ZELFKENNIS, 505/6.
ZELFKWELLING, - geen satisfactie-middel, 34-37.
ZELFMOORD, pleegde Christus geen -?, 218.
ZELFONDERZOEK, 499-520; - èn zelfbeproèving, 511-520.
‘ZELOOT’, God de groote -, 49.
ZENDING, wanneer - mogelijk?, 68.
ZENDINGSBOODSCHAP, karakter v.d. -, 68.
ZEUS, 223.
ZIEKTE, kende Christus eenige speciale -?, 131, 134.
ZIEL, 127; wezen v.d. -, 116, 144; - en persoon, 145.
ZIMMERLI, W., 279, 281.
ZIWSA, C., 303.
ZONDE, - moet in menschennatuur gestraft worden, zie: genoegdoening: verhouding van - en wet, 117/8; verhouding van - en straf, 186; Christus geen dienaar v.d. -, 342/3, 345, 348/9, 353, 357-362; - als aanduiding v.e. collectivum, 347; Roomschen over de -, 359; - en doop, 359; ‘zonde-fomes’, 358-361; aard v.d. -, 453/4; dagelijksche -n, 499; ongeloof is zònde, 503, 512/3; - tast menschelijke natuur aan, 559.
ZONDELOOSHEID, - v.d. Middelaar, 158-178; - noodzakelijk voor zuiver kennen, 175/6.
ZONDEVAL, 45, 284, 291; zonder - Christus ook Middelaar?, 93, 223; - historisch?, 269, 273-275, 382.
ZOON DES MENSCHEN, Christus -, 137.
ZOON GODS, - in tweeërlei zin, 208.
ZUBIZARRETA, VAL., 219.
ZUIDEMA, Dr S.U., 370.
ZÜRICH, Inleiding van -, 60, 185.
ZWAKHEID, - v.h. geloof, 499.
ZWINGLI, 59, 60, 254; Thesen van -, 59, 60.

Vorige