Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Kerk (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Kerk
Afbeelding van De KerkToon afbeelding van titelpagina van De Kerk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.22 MB)

XML (0.55 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Kerk

(1962)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 141]
[p. 141]

[Beantwoording van enkele vragen]

Enkele vragen, die aan K.S. gesteld zijn, nadat hij met zijn bespreking was gevorderd tot pag. 69 (midden) van ons verslag.

Gevraagd werd, of de kerk naar haar zichtbare zijde meer leden heeft dan naar haar onzichtbare zijde. Indien het vergaderen en belijden behoort tot het kenmerkende van de zichtbare zijde der kerk, vallen daaronder ook de hypocrieten, die in dat opzicht niet zijn te onderscheiden van de ware gelovigen. En indien het onzichtbare der kerk bestaat in geloof, rechtvaardigmaking, etc., dan vallen daar de hypocrieten niet onder. Hoe zit dat?

K.S. antwoordt, dat het woord ‘zijde’ eigenlijk niet juist is. Maar afgezien daarvan zijn de hypocrieten noch een stuk van de kerk naar haar, wat men noemt, onzichtbare zijde, noch naar, wat men noemt, zichtbare zijde. Ze zijn Fremdkörper en behoren niet tot de substantie der kerk, want ze hebben niet dat, wat de kerk tot kerk maakt.

Zoals gezegd, in elke vereniging is wel iets onzuivers. Reeds eerder is opgemerkt, dat ook de wereld, zo bezien, gemengd is. Men kan de kerk ook zien in publiek-rechtelijke zin of desnoods in kerkrechtelijke zin. Maar als men spreekt van de kerk in dogmatische zin, dan zijn de hypocrieten geen leden der kerk, want als vreemd insluipsel moeten ze niet in rekening gebracht worden bij de bepaling van het kerkbegrip.

Wanneer men de kerk ziet als vergadering van de ware christ-gelovigen, dan is daarmee gezegd, dat de kerk haar substantie heeft in het ware geloof. Maar het woord ‘vergadering’ duidt aan, dat het vergaderen gaat met horten en stoten.

Zo is ook het verbond een ruimer begrip dan vergadering der electi. Uit het feit, dat het verbond ook comminaties bevat, blijkt wel, dat er mee gerekend wordt, dat men neen kan zeggen.

In de H.S. rekent elk verbond met afval. Nu ligt het verbond in de lijn van de kerk. De kerk is bondskring, want in haar wordt het verbond bediend. Immers zij heeft tweeërlei sleutelen. Ze bouwt zo verder aan haar eigen bestaan.

De grote moeilijkheid bij deze kwestie is, dat ons enerzijds geopenbaard is, hoe deze zaken staan a parte Dei, terwijl wij anderzijds ze moeten bezien a parte hominis. Deze twee omstandigheden in aanmerking nemende, is het te begrijpen, hoe moeilijk het is afdoende formuleringen te geven.

 

Ook werd gevraagd o.m., of de belijdenis te beschouwen is als een verzameling van definities.

Antwoord: de belijdenis is geen afdoende definitie. De professoren kunnen wel heel anders definiëren dan de belijdenis. Toch meent K.S., dat in veel gevallen de belijdenis bedoelt te definiëren. Maar vaak is zij een soort ‘overeenkomst’, zoals in 1905, waarin verschillende opinies gespaard worden, opdat men er nog verder over spreken kan. Het is op zich zelf weer een dwaling te menen, dat de kerk niet kan dwalen in haar belijdenis. Elke belijdenis is te herzien. Natuurlijk niet om de drie jaren. Het is een teken van machteloosheid, dat we er nog steeds niet toe kunnen komen. We hebben te veel gehangen aan tradities en te weinig gelegenheid gehad voor studie.

Er is onder ons geen hoogleraar, die serieus z'n leven lang kan studeren en bovendien wordt er te weinig geld voor gegeven. Indien dat wel het geval was zou o.a. de band aan het verleden veel sterker zijn. Als er meer, wetenschappelijk bezien, flinke mensen waren op de Synode en dan niet alleen van de theologische, maar van elke faculteit, dan kon de belijdenis weer opnieuw ter hand genomen worden. Zo bleken de Arnhemse artikelen hoofdzakelijk te bestaan uit theologoumena van één bepaalde hoogleraar, die met één degenstoot van Prof. Greijdanus omver geworpen werden.

De belijdenis kan wel degelijk wetenschappelijk gekozen termen hebben, maar

[pagina 142]
[p. 142]

dit zijn dan voorlopige termen, die men later kan verbeteren. Wat dat wetenschappelijke betreft, in vroegere tijden bestonden de Synodes bijna uitsluitend uit professoren ‘en dergelijke’. De Synode moet altijd er voor oppassen om een bepaalde formule snel klaar te maken, die dan meestal niets of anders iets verkeerds zegt. Een goede revidering van de confessie is in de eerste plaats alleen mogelijk bij een gezond geestelijk en zedelijk leven.

En verder is, evenals het kerkinstituut (gerundivum), elke confessie voorlopig.

 

Een andere vraag informeerde naar het verband tussen de gelovigen in de diaspora en de kerk.

K.S. zocht dit in drie dingen:

ten eerste: hun geloof trekt hen naar de vergadering, die een voorlopig instituut is;
ten tweede: God ziet ze als verkorenen. Ze zijn geschreven in het boek van Gods collecti, membra ecclesiae;
ten derde: de kerk moet als het ware speuren, waar ze zijn: ‘Kom ga met ons etc...’

Eén van beide: men erkent geen diaspora, omdat men iedereen ziet als diaspertès, zodat er geen grenzen zijn, òf: men ziet een congregatie op één hoop, zodat daar buiten overal ‘losse’ leden rondzwerven.

We moeten liever op de voorgrond stellen, dat deze verstrooiden van de zijde van het kerkinstituut er op gewezen moeten worden, dat zij behoren samen te komen. God vergadert wel, maar Hij doet dat niet, alsof wij stokken en blokken zijn. Ook de mensen van de diaspora moeten van hun kant antwoord geven en ja zeggen op de roepstem, die tot hen komt.

 

Gevraagd werd, of in artikel 27-29 van de N.G.B. dezelfde kerk wordt bedoeld. K.S. ziet het inderdaad zo. De kerk is er altijd al geweest, van het begin der wereld af, verzameld door het Woord.

De twee zijden, om het ongelukkig te zeggen, waren er ook altijd. (Alleen de morphai waren in het O.T. en N.T. verschillend. Er waren ook altijd, die het niet meenden, b.v. Kaïn. Vanaf het begin was er ook schifting en uitsnijding) Bij deze kerk nu moet ieder zich voegen. En deze kerk heeft ook kenmerken. Prof. H.H. Kuyper beweert nu, dat in de Geloofsbelijdenis van verschillende kerken sprake is. Zie hiervoor nader Almanak F.Q.I. 1940.

Het begin van artikel 28: ‘Aangezien deze heilige vergadering’ ziet duidelijk terug op artikel 27. Beide artikelen bandelen over hetzelfde subject. en hetzelfde thema. Voorts wordt gezegd, dat niemand er buiten mag blijven. Dit ziet op het zichtbare, het instituut.

Kenmerken van de ware kerk zijn er altijd geweest, ook in het Oude Testament. Zodra Kaïn zich abstraheert, krijgt men een uiteengaan van de mensen. Ook in de lijn van Seth ontstond enerzijds een synagoge des Satans en anderzijds de kerk des Heeren, met bepaalde kenmerken voor deze laatste. Vandaag zijn die kenmerken gepointeerd naar het N.T.

 

Er werd gevraagd, hoe het zit met een onwettige kerk, waarvan de doop erkend werd. Waar is de grens bij deze doopserkenning?

K.S. heeft nog nooit de doop van anderen erkend, al zal hij wel doen, wat vrager er onder verstaat. Niet ‘overdopen’ is nog niet hetzelfde als erkennen. Een instituut, dat zijn roeping en dus zijn recht, om vertegenwoordiger te zijn van Christus, verknoeit, heeft geen recht in Zijn naam te prediken en te dopen.

Aangezien nu elke kerk voorlopig is, en wettigheid wat anders is dan zuiverheid, en waar God ook zalig maakt buiten het lidmatenboekje der kerk om, en ik geloof in Gods leiding, daar hangt de doop niet af van de waardigheid van de bedienaar, die misschien onwettig daar staat. Vraag steeds, of de dienst des Woords, al is het niet ambtelijk, dus afgezien van de persoon, die het

[pagina 143]
[p. 143]

Woord brengt, effecten heeft. K.S. meent van wel. Al is de administratie niet aan een bepaald persoon opgedragen, toch kan de Woordbediening door middel van zo iemand krachtig werken. Als nu de doop, die in zo'n onwettige kring een inhoudsloos teken is, transparant is geworden door het Woord, en de bekering ook duidelijk blijkt te werken, dan is ‘overdopen’ onnodig. Men gaat immers ook niet al de preken nog eens over doen, die zo'n gedoopte gehoord heeft.

Alleen wanneer is ingegaan tegen de orde van de doop op de ergste manier, is dopen nodig, maar dit is dan geen ‘overdopen’, maar een dopen voor de eerste maal. We moeten dus de zaak niet ophangen aan de wettigheid van de dopende persoon, zelfs niet van het instituut, temeer, waar de doop wordt opgevangen in het Avondmaal. Het Avondmaal uitreiken is meer dan het doopwater sprenkelen. Alle vroegere weldaden komen samen in de latere weldaden. Als nu iemand, die buiten onze kerk gedoopt is, nu in onze kerk het Heilig Avondmaal ontvangt, dan bedien ik hem, wat de doop reeds gegeven heeft, n.l. alles, wat daarin betekend en verzegeld werd.

 

Loopt de tegenstelling tussen ware en valse kerk parallel met die tussen wettige en onwettige kerk of is er verschil tussen een valse en een onwettige kerk?

K.S. antwoordt, dat het woord ‘valse kerk’ evenals het woord ‘ware kerk’ in de Confessie een benaming is van universele tendenz. Zo wordt de ware kerk beschreven naar het verzameld zijn over de hele kosmos.

Wettig is een praedicaat van het instituut en het betekent, dat een instituut voortzetting is van de successie van apostelen en profeten. K.S. spreekt in dit verband liever van instituut dan van kerk. Een bepaald instituut baseert zich dan op de belijdenis etc. van apostelen en profeten, Zo'n wettig instituut kan lang onzuiver zijn.

Wettigheid staat niet tegenover vals èn zuiver, maar tegenover zuiver of minder zuiver. Wettigheid is het eerste, zuiverheid is secundair.

De Gereformeerde kerk kan verbasteren, maar zolang ze de ‘janboel’ niet officieel ijkt, is ze wettig, ondanks haar onzuiverheid. De leden van de kerk kunnen dus onzuiver zijn in hun belijdenis en wandel, maar de wettigheid vraagt naar de papieren der kerk. Zolang die niet officiëel verworpen zijn, heeft de kerk nog altijd recht van bestaan en kan ze terug naar de zuiverheid. Daarentegen kan een onwettige kerk zeer zuiver zijn, behalve in het fundament, de papieren. Zuiver en onzuiver kan nooit uitlopen op 2 kerken. Evenwel is de grondslag nooit los te maken van de wandel, evenmin als geloof en werken van elkander gescheiden kunnen worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken