geeft van heiliging-door-den-Geest, die toe-eigent, wat wij in Christus hebben. Het is óók in strijd met artikel 33 der Belijdenis, volgens welk artikel de sacramenten gevoegd zijn bij het woord des evangelies, om te beter aan onze uiterlijke zinnen voor te stellen zoowel hetgeen God ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als hetgeen Hij inwendig doet in onze harten; en volgens welk artikel de sacramenten zijn: zichtbare waarteekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak. Volgens de eigen redeneering van dr. Ridderbos komt aan alle kinderen der geloovigen het doopssacrament toe. En hebben zij dus allen beloften van een inwendige en onzienlijke zaak. En toch zou het een uitwendige zijde van het verbond zijn, die door deze doopsbediening zonder meer wordt bepaald?
Het ‘rammelt’ hier.
2. We herhalen daarom onze reeds eerder geslaakte verzuchting, dat de doopersch-mystieke-subjectivistische tegenstelling van ‘uitwendig’ en ‘inwendig’ toch eindelijk eens mocht ophouden de academies van Amsterdam en (het thans gelijkgeschakelde) Kampen te vergiftigen. De daar doceerende, candidaatsbullen weigerende, of wel in synodeverband schorsende en preekstoel-ontzeggende heeren hebben anders leergeld genoeg betaald in dezen. Een hunner - de dogmaticus der Vrije Universiteit - heeft eens beweerd, dat de ‘inwendige mensch’ alleen voorkwam bij de wedergeborenen. Het oude mystieke lied: het inwendige is vanwege zijn inwendigheid het ware! Maar hij vergiste zich. De Bijbel kent aan alle menschen een uitwendigen èn een inwendigen mensch toe. De uitwendige mensch, d.w.z. de mensch naar de uitwendige zijde, is de mensch, voorzoover hij lichamelijk is. En de inwendige mensch, d.w.z. de mensch naar de inwendige zijde, is de mensch, voorzoover hij geestelijk, dat wil ditmaal zeggen: psychisch is (verstand, wil, gevoel, gemoedsbeweging, etc.) Ook de onherborene heeft dus, evengoed als de wedergeborene, een ‘inwendigen mensch’. Alleen maar: de wedergeborene werd vernieuwd, hij werd een ‘nieuwe mensch’. En hij werd daardoor dan ook vernieuw naar alle zijden. Naar zijn uitwendigen èn naar zijn inwendigen mensch. In die BEIDE komt zijn vernieuwing aan den dag.
Een ander voorbeeld.
Het betreft de roeping van den mensch door het Evangelie.
Jaren lang is gedoceerd, als ware het DE Gereformeerde leer, dat er tweeërlei roeping is: een uitwendige en een inwendige. De ‘uitwendige roeping’ was dan de naam voor de roeping door het Woord. Maar de ‘inwendige roeping’ heette dan ‘het ware’: dàt was nog eens de roeping door den Geest, die in het hart indrong, en daar de wedergeboorte werkte, waardoor de mensch van binnen uit geroepen werd, en zoo tot nieuw leven kwam, hoorende met het geloofs-gehoor en in het hart geroepen met een onhoorbare Geestes-stem. Weer dus die verheffing van het inwendige boven het uitwendige.
Maar het was alweer verkeerd. De Synopsis, het bekende, veelgeprezen leerboek der Gereformeerde theologie ‘uit den bloeitijd’, had het reeds anders geschreven. Zij stelde de zaak zóó: iemand, bij wien het gepredikte woord ‘het eene oor in, het andere oor uitgaat’, zóó iemand heeft alleen de uitwendige roeping. Maar bij iedereen, die door de stem des Woords geraakt wordt in zijn geestelijk bestaan, d.w.z. in zijn geestes-leven, en derhalve in zijn (hierboven aangeduiden) ‘inwendigen mensch’, en die dus in zijn verstand, zijn wil, zijn gemoedsleven er mee te doen krijgt, is de roeping inwendig geworden, nadat ze eerst uitwendig zijn lichamelijk oor had bereikt. Dat kan dus, en dat zal dus bij den wedergeborene het geval zijn. Maar het kan ook bij vele onwedergeborenen plaats grijpen. Bijvoorbeeld bij de dusgenaamde historisch geloovigen, tijdgeloovigen, wonder-geloovigen. De Synopsis verwijst hier uitdrukkelijk naar de gelijkenis van het zaad. Er zijn menschen, bij wie het zaad in steenachtige plaatsen valt; zij nemen het Woord terstond met blijdschap aan, maar hebben geen wortel in zich, het zijn menschen van het oogenblik. Er zijn er ook, bij wie het zaad tusschen de dorens valt; er is wel een zeker hooren, maar de zorg van de wereld en het bedrog van den rijkdom verstikken het Woord en de menschen van dit slag blijven onvruchtbaar (Matth 13:1-9, 18-23). Hier zijn dus onwedergeborenen; maar toch zijn ze volgens de Synopsis ook inwendig geroepenen. Het inwendige is nog niet het wederbarende. Evenmin als gemoedsbeweging, wilsaffect, verstandelijke bewondering in zichzelf vruchten van Christus' Geest zijn. Of er dan geen verschil is? Zeker! Een verschil als tusschen dood en leven. Maar het is geen
verschil van in- of uitwendig, doch van krachtdadig en niet-krachtdadig. Bij de wedergeborenen werkt de roeping des Geestes kracht-dadig, zoowel in den uitwendigen als in den inwendigen mensch. Dat is de leer der hooggeprezen Synopsis.