Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Looze kalk (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Looze kalk
Afbeelding van Looze kalkToon afbeelding van titelpagina van Looze kalk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Looze kalk

(1946)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Hoofdstuk V.
Het vergeten hoofdstuk.

§ 20. Een waarschuwing-ten-halve.

1. Propagandist, polemist, apologeet als hij is, gaat nu dr. Ridderbos over tot een nieuw hoofdstuk. Er staat boven: ‘Geen bloot-uitwendig verbond’. We komen er op terug, volgens belofte.

Maar voordat we onzen tocht vervolgen, achter dr. J. Ridderbos aan, willen we toch even stilstaan en dezen auteur van schorsings- en afzettings- en preekverbodsadviezen vragen: hebt u niets vergeten? U schrijft dadelijk bij wijze van toepassing een paragraaf onder den titel: ‘Geen bloot-uitwendig verbond!’ Prachtig. Maar moest u niet even nadrukkelijk hebben gewaarschuwd: ‘Geen bloot-inwendig verbond!’?

Waarom is dit uw vergeten hoofdstuk?

Het zou anders, indien gij naar alle kanten volledig hadt willen blijken in uw spreken, in uw lijn hebben gelegen, een hoofdstuk ook onder dezen titel te schrijven. Indien toch het ééne verbond twee zijden heeft, en dan heusch twee zijden heeft, dan lag het toch voor de hand, dat gij zoudt waarschuwen: abstraheer niet de uitwendige zijde van de inwendige. Maar eveneens en even nadrukkelijk: abstraheer niet de inwendige zijde van de uitwendige.

Maar wat voor de hand ligt, gebeurt bij u niet. Gij zijt bang voor de veruiterlijking van het verbond. Maar niet bang voor de ver-innerlijking er van. De vrees is typeerend voor alle subjectivisme. Voor alle mystiek.

 

2. Dr. Ridderbos zal tegenwerpen: maar ik heb dit hoofdstuk niet vergeten. Althans niet de gedachte, die er het thema van zou aangeven. Ik, zoo zou hij vervolgen, heb immers zelf geschreven, dat men GEEN van beide ‘zijden’ van het verbond mag verwaarloozen, en opgemerkt (bl. 10):

‘Wie alleen de inwendige zijde van het verbond zou erkenen, en zou loochenen, dat alle kinderen der geloovigen moeten worden gedoopt en als kinderen des verbonds een bijzonder voorrecht genieten en een dubbele verantwoordelijkheid dragen, die zou dwalen.’

Zeker, we hebben dat gelezen.

Maar het neemt ons bezwaar niet weg. Dr. Ridderbos trekt deze memoriepost wel uit, maar het blijft dan ook maar een memoriepost. Meer niet. Als hij bij herhaling schrijft: het verbond komt TOT STAND door hartsvernieuwing en het BESTAAT daarin, dan is er geen verbond, waar geen hartsvernieuwing is. Geen verbond, en dus ook geen enkele ‘zijde’ van het verbond.

Maar omdat dr. Ridderbos nalaat, met deze eenvoudige consequentie uit zijn eigen woorden zich te confronteeren, daarom houdt hij aan zijn denkbeeld van een ‘inwendige zijde’ vast, en wil met de lievelings-vondst der mystiek, de verheffing n.l. van het ‘inwendige’ (als het ware) tegenover het ‘uitwendige’ (als ware dit ongeestelijk) zijn theologie redden uit den greep der critiek, die haar een verwijt maakt van inconsequentie en van ijdel woordenspel.

§ 21. Onjuiste tegenstellingen.

1. Dr. Ridderbos kan evenwel ook dit kunststuk van geraffineerde denktechniek (ook de mystiek weet geraffineerd te denken) niet een oogenblik consequent volhouden.

Want waarom zou - we blijven nog even in de terminologie van § 19 - het verbond ‘A’ inwendig zijn en verbond ‘B’ uitwendig? Soms, omdat verbond A beloften geeft aangaande inwendige Geesteswerken? Maar wil men soms beweren, dat verbond B geen beloften geeft aangaande inwendige Geesteswerken? Of dat de sacramenten geen beloften verzegelen aangaande inwendige Geesteswerken? Maar dat is in strijd met het doopsformulier, dat immers voor alle gedoopten eensluidend is, en b.v. de belofte

[pagina 40]
[p. 40]

geeft van heiliging-door-den-Geest, die toe-eigent, wat wij in Christus hebben. Het is óók in strijd met artikel 33 der Belijdenis, volgens welk artikel de sacramenten gevoegd zijn bij het woord des evangelies, om te beter aan onze uiterlijke zinnen voor te stellen zoowel hetgeen God ons te verstaan geeft door Zijn Woord, als hetgeen Hij inwendig doet in onze harten; en volgens welk artikel de sacramenten zijn: zichtbare waarteekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak. Volgens de eigen redeneering van dr. Ridderbos komt aan alle kinderen der geloovigen het doopssacrament toe. En hebben zij dus allen beloften van een inwendige en onzienlijke zaak. En toch zou het een uitwendige zijde van het verbond zijn, die door deze doopsbediening zonder meer wordt bepaald?

Het ‘rammelt’ hier.

 

2. We herhalen daarom onze reeds eerder geslaakte verzuchting, dat de doopersch-mystieke-subjectivistische tegenstelling van ‘uitwendig’ en ‘inwendig’ toch eindelijk eens mocht ophouden de academies van Amsterdam en (het thans gelijkgeschakelde) Kampen te vergiftigen. De daar doceerende, candidaatsbullen weigerende, of wel in synodeverband schorsende en preekstoel-ontzeggende heeren hebben anders leergeld genoeg betaald in dezen. Een hunner - de dogmaticus der Vrije Universiteit - heeft eens beweerd, dat de ‘inwendige mensch’ alleen voorkwam bij de wedergeborenen. Het oude mystieke lied: het inwendige is vanwege zijn inwendigheid het ware! Maar hij vergiste zich. De Bijbel kent aan alle menschen een uitwendigen èn een inwendigen mensch toe. De uitwendige mensch, d.w.z. de mensch naar de uitwendige zijde, is de mensch, voorzoover hij lichamelijk is. En de inwendige mensch, d.w.z. de mensch naar de inwendige zijde, is de mensch, voorzoover hij geestelijk, dat wil ditmaal zeggen: psychisch is (verstand, wil, gevoel, gemoedsbeweging, etc.) Ook de onherborene heeft dus, evengoed als de wedergeborene, een ‘inwendigen mensch’. Alleen maar: de wedergeborene werd vernieuwd, hij werd een ‘nieuwe mensch’. En hij werd daardoor dan ook vernieuw naar alle zijden. Naar zijn uitwendigen èn naar zijn inwendigen mensch. In die BEIDE komt zijn vernieuwing aan den dag.

Een ander voorbeeld.

Het betreft de roeping van den mensch door het Evangelie.

Jaren lang is gedoceerd, als ware het DE Gereformeerde leer, dat er tweeërlei roeping is: een uitwendige en een inwendige. De ‘uitwendige roeping’ was dan de naam voor de roeping door het Woord. Maar de ‘inwendige roeping’ heette dan ‘het ware’: dàt was nog eens de roeping door den Geest, die in het hart indrong, en daar de wedergeboorte werkte, waardoor de mensch van binnen uit geroepen werd, en zoo tot nieuw leven kwam, hoorende met het geloofs-gehoor en in het hart geroepen met een onhoorbare Geestes-stem. Weer dus die verheffing van het inwendige boven het uitwendige.

Maar het was alweer verkeerd. De Synopsis, het bekende, veelgeprezen leerboek der Gereformeerde theologie ‘uit den bloeitijd’, had het reeds anders geschreven. Zij stelde de zaak zóó: iemand, bij wien het gepredikte woord ‘het eene oor in, het andere oor uitgaat’, zóó iemand heeft alleen de uitwendige roeping. Maar bij iedereen, die door de stem des Woords geraakt wordt in zijn geestelijk bestaan, d.w.z. in zijn geestes-leven, en derhalve in zijn (hierboven aangeduiden) ‘inwendigen mensch’, en die dus in zijn verstand, zijn wil, zijn gemoedsleven er mee te doen krijgt, is de roeping inwendig geworden, nadat ze eerst uitwendig zijn lichamelijk oor had bereikt. Dat kan dus, en dat zal dus bij den wedergeborene het geval zijn. Maar het kan ook bij vele onwedergeborenen plaats grijpen. Bijvoorbeeld bij de dusgenaamde historisch geloovigen, tijdgeloovigen, wonder-geloovigen. De Synopsis verwijst hier uitdrukkelijk naar de gelijkenis van het zaad. Er zijn menschen, bij wie het zaad in steenachtige plaatsen valt; zij nemen het Woord terstond met blijdschap aan, maar hebben geen wortel in zich, het zijn menschen van het oogenblik. Er zijn er ook, bij wie het zaad tusschen de dorens valt; er is wel een zeker hooren, maar de zorg van de wereld en het bedrog van den rijkdom verstikken het Woord en de menschen van dit slag blijven onvruchtbaar (Matth 13:1-9, 18-23). Hier zijn dus onwedergeborenen; maar toch zijn ze volgens de Synopsis ook inwendig geroepenen. Het inwendige is nog niet het wederbarende. Evenmin als gemoedsbeweging, wilsaffect, verstandelijke bewondering in zichzelf vruchten van Christus' Geest zijn. Of er dan geen verschil is? Zeker! Een verschil als tusschen dood en leven. Maar het is geen verschil van in- of uitwendig, doch van krachtdadig en niet-krachtdadig. Bij de wedergeborenen werkt de roeping des Geestes kracht-dadig, zoowel in den uitwendigen als in den inwendigen mensch. Dat is de leer der hooggeprezen Synopsis.

[pagina 41]
[p. 41]

3. Zou men dus maar niet liever afscheid geven aan de mystieke verheerlijking van het inwendige in zichzelf? In zichzelf is het inwendige van den mensch even dood in zonden en misdaden als die mensch zelf. En de levendmakende Geest Gods, die gaat zoowel het uitwendige als het inwendige bewerken, en van beide zich bedienen, in die beide zich verheerlijken.

Daarom is die heele elevatie van het inwendige ten koste van het uitwendige, en heel die degradatie van het uitwendige ten faveure van het inwendige zoo door en door onschriftuurlijk, en ongereformeerd. De synodale schorsings-dictatoren kunnen in dit opzicht nog heel wat leeren b.v. van ds. Woelderink, als zij de folianten van de gereformeerden ‘van den bloeitijd’ liever ongeopend laten.

Het is diezelfde ongereformeerde tendenz, die dr. Ridderbos heeft verleid tot zijn constructie van een inwendig verbond tegenover een uitwendig verbond (als 't er op aankomt). En, gevangen in dat warnet van theologisch misverstand, heeft ook hij het ‘vreeselijke’ edict durven uitvaardigen, volgens hetwelk candidaten, die destijds met vertrouwen de studie der gereformeerde theologie begonnen zijn, aan het eind van hun studiegang de candidaatsbul of ook rechtstreeks den kansel zich hoorden ontzeggen, enkel en alleen omdat zij een exponent van deze ongereformeerde gedachtenschema's (de bekende synodale ‘leer-uitspraak’ van 1942) niet wilden houden voor een geopenbaard Woord Gods, waaraan zij gebonden mochten en moesten worden. Alsmede van de dwaze en brutale schorsing van hoogleeraren, die den moed hadden aan het gereformeerde volk of aan de Kerkeraden te schrijven, dat zij eerst aan de synode hadden geschreven, dat zij die constructies deels onjuist en deels tegenstrijdig achtten. De zonde der V.U.-professoren en van hun Kamper coalitiegenooten.

4. Zoo gezien, is het geen toeval, doch de eenvoudige consequentie van een noodlottige zelfhandhaving van verdwaalde theologen-synodedrijvers, als ook dr. Ridderbos wèl een paragraaf schrijft onder den titel: ‘Geen bloot-uitwendig verbond’, doch de andere paragraaf onder den titel: ‘Geen bloot-inwendig verbond’, ongeschreven laat: het is zijn vergeten hoofdstuk.

Aan de vruchten, zoowel aan de aanwezige, als aan de noodwendigerwijze afwezige, kent men den boom.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken