Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wat is de hel? (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wat is de hel?
Afbeelding van Wat is de hel?Toon afbeelding van titelpagina van Wat is de hel?

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wat is de hel?

(1920)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 85]
[p. 85]
 
Lacrimosa dies illa,
 
Qua resurget ex favilla
 
Iudicandus homo reus;
 
Huic ergo parce, Deus.
 
Pie Iesu Domine
 
Dona eis requiem.
 
 
 
Thomas de Celano, Dies Irae.
 
Dag van weedom en van boeten,
 
als gij zult verrijzen moeten,
 
en gerecht zijn om uw' zonden,
 
mensch, God spare u in die stonden!
 
Zoet Heere Jesu mijn,
 
laat ze in ruste en vrede zijn.
 
 
 
Guido Gezelle, Kerkhofblommen.

Hoofdstuk VI. Besluit.

EN zoo blijft dan als eindresultaat vast, onwrikbaar vast staan, dat men van de ontzaglijke vragen, die hier zich opdringen, niet met een schouder-ophaling zich àf kan maken.

Of onze menschheid misschien dieper er op in zal gaan, dan wel of ze weigeren zal, te erkennen, dat ‘op den bodem aller vragen ligt der wereld zondelast?’

Verwacht er niet te veel van! De nuchtere en toch diepernstige taal van den bijbel, de beweeglijk-dramatische uitbeelding van Dante's hellevisie, de rauwe kreet van helschen lust, die demonische machten door menschenmond in deze bange oorlogsjaren hebben overgezet in de taal der feiten - het heeft alles niet kunnen helpen; nòg gelooft men aan de onschendbaarheid, niet van de menschen, maar van den Mensch.

[pagina 86]
[p. 86]

De mensch mag den mensch wel schenden, maar God blijve van hem af! Nietwaar, in de laatste jaren heeft niet zoozeer de verzwakkende stem van de kerk, als wel de àl geweldiger spraak der cultuur en der historie de wereld toegeschrééuwd de realiteit der zonde. En nu moge men in zeldzame naïviteit durven zeggen:Ga naar eind160) ‘als niet meer tot het hart getuigen de dogmen van de kerk, omdat het ze niet weet, noch ze begrijpt, dan zal het leeren straks uit poëzie als van Dante wat die kerk haar vruchteloos verkondigt: dat er een Inferno is’, een hel;.... maar ik geloof daarvan niets. Van poëzie heeft de wereld altijd bitter weinig geleerd; meer nam ze mee van het proza en het allermeest van de dramatiek. Welnu, het allerbloedigste drama, dat ònze jaren doorleefd hebben, het heeft de menschen niet wijzer, wel dwazer gemaakt. Wie verwacht dan nog hulp van.... de poëzie?

Intusschen blijve ieder voor zichzelf persoonlijk toezien. Eén van tweeën: de hel is er, of ze is er niet. Bestaat ze niet, toch ontslaat het u niet van den plicht, uw leven aan God te geven. Is ze er wèl, dan hebt ge daarin een reden te meer tot nadenken en levensverdieping, na het spel van verblinding en van waan.

En wat ik u bidden mag: leg deze dingen niet naast u neer, omdat.... ge u belieft te ergeren aan een kwalijk begrepen dogme van gesmade orthodoxie. Ge zult misschien wijzen op kleine kinderen en Vondel tot getuige roepen, die Arminius prijst:

 

Stil kraam-vrou, sprak hy, stil, scheit vry gerust van hier; God werpt geen zuigeling in 't eeuwig helsche vyer....Ga naar eind161),

 

of allicht denken, aan Socrates, Plato, Seneca en andere edele figuren uit de heidenwereld? Maar vergeet dan niet, dat de bijbel over het lot van zulke menschen zich opzettelijk zeer onvolledig uitlaat;Ga naar eind162) al tellende en metende en wegende vergeet men immers het indringen in eigen hart?

[pagina 87]
[p. 87]

Trouwens, het blijft waar, wat een man als Bavinck zegt:Ga naar eind163) ‘De Gereformeerden wilden ten eerste de mate der genade niet vaststellen, waarmede een mensch ook onder vele dwalingen en zonden nog aan God verbonden zijn kan, noch den graad der kennis bepalen, die tot zaligheid onmisbaar noodig is. En ten andere hielden zij staande, dat de middelen der genadeGa naar eind164) niet absoluut noodzakelijk waren tot de zaligheid en dat God ook buiten woord en sacramenten kon wederbaren ten eeuwigen leven.... Als het er op aankomt, is de Gereformeerde belijdenis ruimer van hart en breeder van blik dan eenige andere christelijke confessie. Zij vindt de laatste diepste oorzaak der zaligheid alleen in Gods welbehagen, in Zijne eeuwige ontferming....’

Juist. In Zijn eeuwige ontferming. En daarvan durft een gereformeerde geen kwaad denken noch zeggen.

Daarom, nog eens, wees niet zoo dwaas, dat ge terwille van de bijkomende kwesties de hoofdzaak zoudt voorbijzien. Tua res agitur. Het gaat om u! Gij hebt uw verantwoordelijkheid voor uzelf! En wie van de zwaarte van de persoonlijke aansprakelijkheid voor ons zelf ook maar iets gevoeld heeft, zulk een zal geen Faust worden, die 't er op waagt, zijn ziel aan den duivel bij verdrag te verkoopen. Ook zal hij niet zoo dwaas zijn, te meenen, dat het al voldoende is, om niet positief in klaar bewustzijn zich aan den duivel te verpanden. Indien niet heel beslist de ziel de reunie met God, haar Vader, gezocht heeft, dan is ze tòch verloren, ook zonder bewust-aangegaan en klaar geweten en gewild contract met den duivel. Dat weet trouwens deze zelf ook wel. Hoor hem maar in den Faust van Goethe spreken over den mensch:

 
‘En gaf hij al niet zelf den duivel zich gevangen
 
Toch bleef hem 't wis verderf bereid’.Ga naar eind165)

Hoort ge wel? 't Is puur gereformeerde dogmatiek, maar uit alles behalve gereformeerden hoek!

[pagina 88]
[p. 88]

Misschien haalt ge nog de schouders op. Godsdienst, uitnemend; maar die hel dan toch ook....

Ge zoudt de eenige niet zijn. Want als 't op de hel aankomt, dan worden de verstandigste menschen ineens verschrikkelijk inconsequent, soms op 't onnoozele af. Heb ik niet eenmaal ergens gelezen, dat iemand eerst schreef:Ga naar eind166) ‘Elk beeld, door menschelijk geloof gevormd, blijft de bolster van een eeuwig goddelijke waarheid, en zelfs de bolster zelf kon een geestelijke macht bevatten’.... en dat diezelfde man in hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde boek in hetzelfde verband, slechts 5 regels verder, sprak van het verlangen ‘naar de komst van 'n prediker, die verklaren dorst: Ik heb hetzelfde gevoel voor het hooge als voor het lage, voor het zedelijke als voor het onzedelijke, voor de ontaarde als voor de deugdzame?’ Zie, dàt begrijp ik niet. Eerst zeggen: elk door menschen ontworpen geloofsbeeld bevat toch nog een element van waarheid, zelfs van goddelijke waarheid. En nietwaar, zoo geredeneerd, bevat óók het leerstuk van de hel een element van waarheid, zelfs van eeuwig-goddelijke waarheid; want niemand kan ontkennen, dat het geloof in een reëele vergelding in het Jenseits, in 't hiernamaals, algemeen is. Maar dàn verklaren, dat goed en kwaad, zedelijk en onzedelijk, deugdzaam en ontaard precies gelijk staan? Dat kan niet. Dat is zichzelf vierkant tegenspreken. Want, menschen, als er ook maar een zweempje van ‘eeuwig-goddelijke waarheid’ schuilt in het leerstuk van de eeuwige straf, dan maakt het geloof daaraan ons geweldig onverdraagzaam. Onverdraagzaam, niet tegen de menschen, maar tegen de zonde, En vooral tegen onszelf!

 

En wanneer die groote onverdraagzaamheid vàn onszelf tegenóver onszelf ons innerlijk in actie stelt en verdeelt, dan gaan we dit ‘mysterium horrendum’, deze huiveringwekkende verborgenheid, die plaats geven in onze gedachten-

[pagina 89]
[p. 89]

wereld, waarop alle mysterie bij den mystieken mensch recht heeft. We zullen het dan moeten toegeven: indien de zonde meer is dan een episode in het leven, indien zij het leven zèlf van den onwedergeboren mensch is, dan kàn zij niet worden weggenomen door den dood. We zullen dan erkennen, dat God geen kwelgeest is, want: wat de mensch wil, dat ontvangt hij. We zullen dan moeten toestemmen, dat zonder wedergeboorte het koninkrijk des Satans ons niet loslaat, omdat wij zijn burgerschap niet hebben losgelaten en verworpen. We verstaan het alsdan: ‘De hemel is niet te begeeren voor den aardschen mensch. Deze zou zich daar thuis gevoelen als een zeemonster, dat, uit de diepte van de koele zee met een net is opgetrokken in den brand van het strandzand.... Wie in holen woont, wordt verblind door het licht der zon’.Ga naar eind167) En wie het orgaan mist om het hemelsch gebeuren als zaligheid te gevoelen en te genieten, die past daar nietGa naar eind168) in de blanke reinheid van het Empyreum, den kristal-hemel van Gods lichtend schoon. Wie niet liefheeft, hoe zou die liefdebrand verdragen? Zegt niet de duivel, Mefistofeles, zelf van de liefde en haar rozengeur:

 
- - - Wee, dit element
 
Is bij ons, duivels, niet bekend.
 
Het hellevuur is minder gruwlijk?....Ga naar eind169)

Maar bovenal zullen we dan leeren inzien, dat ook in de ontzettende verkondiging van dezen jammer de ontzetting spreekt van den roep der hoogste liefde en der diepste genade. Het is waar, zwaar-dreigend is de stem der goddelijke gerechtigheid; maar ook de profetie van deze smart wordt omlijst door de emblemen der goddelijke Liefde. Pierre BayleGa naar eind170) wijst in een van zijn werken erop, dat van de wetten van DracoGa naar eind171) gezegd werd, dat ze niet met inkt, maar met bloed geschreven waren, omdat ze in meedoogenlooze strengheid met de doodstraf alle misdaad be-

[pagina 90]
[p. 90]

dreigden.... en - dat nu de verdoemenis een straf was, veel zwaarder dan de dood.Ga naar eind172) Nietwaar, men proeft hier de bitterheid: de wetten van God zijn met bloed geschreven.... Maar het is niet waar. God is niet als de Satan, die bij Goethe een onderteekening met bloed eischt van het contract, dat Faust met hem aangaat. Er is liefde, die siddert, ook in de aankondiging der hel, goddelijke liefde, die niet wil vertreden zijn.... Het is niet waar, dat de verlorene alleen wegens crimen laesae maiestatis naar den ondergang verwezen wordt; vooral het crimen laesi amoris is het, dat zijn vonnis velt. Geen majesteitsschennis zonder meer, maar het ‘op zoo groote zaligheid, zoo uitnemende liefde, geen acht geven’,Ga naar eind173) dàt stelt schuldig voor God. De dreigingen Gods, ook die van de hel, zijn niet met bloed geschreven; of ja, toch met bloed, maar dan met het bloed van Jezus Christus, zijn Zoon, de hoogste uiting van de Liefde Gods. En dat schrift spelt den grooten wereldroep; laat u met God verzoenen.

Dat bloed blijft roepen, spreken. Bloed spreekt altijd en zijn spreken is immer roepen. Maar geen stem is machtiger dan die van Christus' bloed. Dat bloed is in den tempel van Gods recht ingedragen als het eenige teeken en zegel van de noodzakelijkheid en van de verschrikkelijkheid der vergelding van bedreven kwaad. Wie dus weten wil, wat de hel is, het brandpunt van goddelijken toorn, neen, die luistere niet naar de stem van een fantast als Delapierre,Ga naar eind174) den man, die de hel liet ‘beschrijven’ door ooggetuigen, die hij niet had kunnen oproepen, ja, die er nog niet zijn; maar, die zie leken het bloed van Christus, van den man van smarten, van hem, die is ‘nedergedaald ter helle’. In dat bloed vinden wij de poëzie van de liefde Gods, het proza van den vlakken nijd der menschen, de dramatiek van de botsing tusschen hemel en hel. Bloed is wel het drama in het drama. Poëzie, proza, drama, ze mogen bewegen en schokken de harten der menschen, maar bloed ontroert altijd het diepst. Zoo heeft

[pagina 91]
[p. 91]

dan God, die de profetie der hel schrijft met bloed, het beste middel gekozen om ons door zijn spraak tot Hem te brengen. Maar vergeet het niet: Gods rhetoriek is een andere dan die van de menschen! De menschen willen: verblijden, ombuigen, ontroeren; - God wil omgekeerd ontroeren uw hart, ombuigen uw wil, verblijden, eerst dàn, uw leven. Ook door de klanken uit de diepte.

Hoor dan de stem van het bloed, waarin Gods liefde getuigenis geeft. Het spreekt van weggenomen kwaad, van weggedreven demonen, van verzadiging met vreugde. Maar het blijft onomstootelijk voor ons vast staan: dat bloed van Golgotha, het gaat uit van de zonde en haar werkelijkheid. Is er geen zonde en geen eeuwige vergelding, dan is Christus' kruis onverklaard. Dan is het een namelooze wreedheid en een tentoonstelling van ledigheid en onvruchtbaarheid. Een gereformeerde gelooft ten slotte aan de hel omdat hij aan Christus' kruis gelooft. Want de diepte van dien afgrond gaapte hem dáár, waar de hoogte van den berg wenkte; de hel was hem aanwezig dáár, waar de open hemel hem getoond werd. 't Is hem, zooals VondelGa naar eind175) zegt:

 
Gaat in dien duyster, daar Godt is; hij wil
 
U, niet van Sinai, maar Sion, stil
 
In lieve graty-heiligdommen doen bevroen
 
Wat Gy zyt en wat Hy is. Dat gy niet
 
Dan stof en asch en zondig zyt; 't gebied
 
Van wil en lusten alteyd heyleloos en boos....
 
Dat Hy d'oneyndig' Onbegrypelykheyd
 
En aller Heyligheden Heyligheyd,
 
En aller Wijzen Wijsheyd is....

Daarom, de verkondiging van de hel is in de Schrift zelf nooit gescheiden van de prediking der verzoening. Hetgeen dan God saamgevoegd heeft, scheide de mensch niet. Wie de hel op zichzelf beschouwen wil, komt niet verder. Ze

[pagina 92]
[p. 92]

wordt hem een onduldbare ergernis. Maar wie ook deze boodschap wil hooren voordragen in het licht van het kruis, dien noodigt de stem van God zelf, te zwichten, niet voor den toorn, maar voor de liefde van God, niet voor de verdelging, maar voor de verzoening, niet voor den schrik der hel, maar voor de weelde van den hemel; dien mensch bezweert God zelf in den drang der hoogste barmhartigheid, dat hij, in den dag, waarin nog de weldaad er is van vlietende tranen, zijn tranen plenge in den tranenbeker van den Man van Smarten, opdat hij niet eenmaal in het oord der eindelooze verlatenheid boven alle verschrikkingen der hel uit verneme uit iedere verte wat ook opkropt uit eigen boezem: ‘de fatale melodie van het lied van de ongeweende traan’.Ga naar eind176)

En elk rampspoedig hart, dat voor die liefde zwicht, ‘heft zich door wijs geloof uit chaos tot in 't licht’.Ga naar eind177) Het zal zich niet troosten met den zoeten, maar niettemin onwerkelijken droom, dat het onvolkomene - zachter duiden kunnen wij het niet - ‘maar’ voor een tijd is, maar hij zal een profeet onzer eeuw, Frederik van Eeden, hooren zeggen in bedachtzaamheid:

 
Nu is altoos. Aan 't gouden vreugdestrand
 
vergaan niet onrechts duistere seconden
 
onaangetast door zee van eeuwig recht.

eind160)
Dr. H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga. Bij Denkers en Dichters, A'dam, Veen, bl. 91.
eind161)
J. v.d. Vondel, Op Jacobus Arminius (den grooten bestrijder van de leer der praedestinatie of uitverkiezing).
eind162)
Vandaar dat sommige orthodoxen verder durfden gaan dan menigeen denkt. ‘Augustinus geloofde, dat er van den beginne af aan niet alleen onder Israël, maar ook onder andere volken altijd enkelen waren geweest, die in den Logos geloofden.... Abaelard beweerde, dat ook heidenen de zaligheid konden deelachtig worden. Volgens Strausz sprak Luther eenmaal den wensch uit, dat God ook mannen als Cicero en Seneca genadig mocht zijn en wilde Melanchthon in het midden laten of Hij soms langs een bijzonderen weg aan Solon, Themistocles e.a. eenige kennis van de vergeving in Christus had medegedeeld. Zwingli sprak veel beslister en geloofde, dat God ook onder de heidenen Zijne uitverkorenen had’. Dr. H. Bavinck, Geref. Dogm. IV3, 808/9. En wat de kinderen der ongeloovigen betreft, zegt Bavinck, dat ‘over hun lot ons zoo weinig geopenbaard is, dat wij het best doen van een stellig oordeel ons te onthouden’. (Dogm. IV3, 711). Vgl. J.B. Netelenbos, Ben ik Gereformeerd? Baarn, 1920, bl. 10, 11.
eind163)
Bavinck, Geref. Dogmatiek, IV3, 810, 811.
eind164)
Het Woord (de prediking van den bijbelinhoud) en de sacramenten (doop en avondmaal).
eind165)
Bij Goethe zelf:
 
Und hätt' er sich auch nicht dem Teufel übergeben,
 
Er müsste doch zugrunde gehn!
eind166)
Lafcadio Hearn, Kokoro. Bewerkt uit het Engelsch door J.P. Wesselink-van Rossum, Meulenhoff, A'dam, bl. 203.
eind167)
Dr. A.H. de Hartog in Nieuwe Banen, October 1915.
eind168)
R.H. Grützmacher, Modern-positive Vorträge, Leipzig, 1906, S. 216.
eind169)
Goethe, Faust, 2e deel, vertaling van Nico van Suchtelen (Wereld-Bibl.) 1920. Bij Goethe zelf (vs. 11754/5):
 
‘Ein überteuflisch Element,
 
Weit spitziger als Höllenfeuer’.
eind170)
Bayle, 1647-1706, een tijdlang waalsch predikant en hoogleeraar te Rotterdam, niet geheel ten onrechte van scepticisme beschuldigd, overtuigd ‘dat de naaste weg tot de waarheid in het midden lag tusschen het steile scepticisme en het steile dogmatisme’. Intusschen meer naar 't eerste dan naar 't laatste overhellend (als gewoonlijk bij wie zoo spreken).
eind171)
Een der grieksche archonten (plm. 621 v. Chr.).
eind172)
Zie G.W. Leibniz, Die Theodicee, Leipzig, Reclam I, 288.
eind173)
Hebreeën 2:3.
eind174)
Delapierre, L'Enfer décrit par ceux, qui l'ont vu.
eind175)
J. v.d. Vondel, Op mijn verjaring in Sprokkelmaand 1670, enz.
eind176)
Heinrich Heine (Ideen, Das Buch Le Grand, Kapitel I) ‘der Satan, wenn er meine Seele verderben will, flüstert mir ins Ohr ein Lied von dieser ungeweinten Träne, ein fatales Lied mit einer noch fataleren Melodie - ach, nur in der Hölle hört man diese Melodie!....
eind177)
Naar Frederik van Eeden in ‘Pauls Ontwaken’.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken