Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 1 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 1

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

III.

Een zacht tikken aan de deur deed hem opschrikken uit zijn verbijstering! Hij vergat verlof tot binnentreden te geven. Het bleek ook onnoodig want de deur ging open! 't Was zijn lijfknecht, Tom Bait, wien hij geheel vertrouwen kon, die veel wist, nog meer begreep, maar altoos zweeg.

‘Een bode uit White-hall, Mylord! Mylord wordt dadelijk daar gewacht!’

De Koning riep hem! Waarom, waarvoor? Zóo vroeg in den morgen! En deze werd tot dusverre doorgebracht in boetedoening, misschien wel voor het weinig hooge en edele in den afgeloopen nacht verricht!

‘Ook een vreemdeling vraagt Mylord gehoor... Hij meldde zich aan de waterpoort aan. Hij zegt, dat hij haast heeft.’

‘Een vreemdeling?

‘Geen Londoner ten minste.’

‘Zijn naam?

‘Hij heeft er beneden geen, zooals hij zegt.’

Een boodschapper uit Holland misschien! Met slechte

[pagina 88]
[p. 88]

tijding zeker! Hij moest die kennen vóor hij naar White-hall kon gaan.

‘Breng dien vreemdeling hier, maar langs de achtertrappen. Blijf in den bovengang wachten onder mijn bereik. Er is veel slecht volk op de been.’

‘Juist, Mylord, heel veel, en die men dat zoo niet aanziet zijn dikwijls de gevaarlijkste,’ merkte Tom vrij gemeenzaam aan.

Een gebiedende wenk om te gaan maakte aan alle verdere woordenwisseling een einde.

Mylord wierp zich op den met leder bekleeden leunstoel, na een der boekenkasten geopend te hebben, die door het uithalen eener lade als schrijftafel bleek dienst te kunnen doen. Een zware voetstap sleep de treden van de steenen trap en kletste op het marmer van den gang in zijn nabijheid. Zonder tikken trad een stoere gestalte binnen, gekleed als een Londensch burgerman.

Sunderland zag hem eenige sekonden doordringend aan. De fletsche oogen werden donker als die van een loerende kat; de mond bracht koel en schijnbaar kalm uit: Wie ben je?

‘Kapitein Semeyns van het leger Zijner Hoogheid!’

‘Schuif den grendel voor de deur!... Zet u daar neer!’ en hij wees hem met het oog op een stoel, die aan de andere zijde der tafel stond. ‘Wanneer aangekomen?’

‘Gistermiddag.’

‘En nu eerst hier!’

Die vraag ontviel hem. Toonde hij daardoor niet te veel,

[pagina 89]
[p. 89]

dat hij ongeduldig had gewacht? hij nog wel, die zich tegenover de bondgenooten altijd heel diep op den achtergrond had gehouden, maar altoos, zoo als nu weer, door Zijne Hoogheid naar voren gedrongen werd. Bleek dit ook nu niet weer? Waarom dezen boodschapper niet naar Churchill gestuurd, zoo als hij had laten verzoeken?

‘Ik heb op zee veel tegenspoed gehad, daar de pink die mij overvoerde, oud en lek was. Twee dagen heeft de overtocht geduurd. Toen ik eindelijk aan de oostkust op het drooge stond, scheen er jacht op mij gemaakt te worden. Met heel veel moeite bracht ik mijn vervolgers - het waren Ieren, hoorde ik - mijn spoor af.’

‘Goed, goed! Waar hebt ge vernacht?’

‘Ten huize van den Gezant der Heeren Staten...’

‘Zeidet ge Mijnheer van Citters waarom ge kwaamt en naar wien ge gingt?’

‘Mijnheer vroeg niets en ik zei dus niets. Ik had gisteravond al bij Mylord willen komen, maar ik was te vermoeid. Ik ben dat gluipen en sluipen, dat ontwijken der vijanden ook zoo weinig gewoon...’

‘Wat ge te zeggen hebt zal ook zoo'n dringende haast niet hebben’ merkte Sunderland onverschillig aan, geheel dus in strijd met zijn betoonde haastigheid van straks.

Semeyns, die weinig van gluipen en sluipen hield en er ook weinig van af wist, begreep niet veel van dien hoogen Heer tegenover zich en vond het ook niet noodig een poging aan te wenden om het wél te doen.

[pagina 90]
[p. 90]

‘Wat ik te zeggen heb, Mylord, zeker niet; maar wel wat ik Mylord heb te geven.’

Hij reikte een pakket over. Het werd niet aangenomen.

‘Open het!’ klonk het kort.

‘Het is aan Mylords adres!’

Thands greep de straks nog aarzelende hand er haastig naar. Waarlijk daar stond: ‘Graaf van Sunderland, in handen.’

Het pakket bevatte een ‘Bijvoegsel tot de declaratie van Zijne Hoogheid,’ en was gedagteekend 24 Oktober van 't jaar onzes Heeren 1688.

Blijkbaar was 't de bedoeling, dat Mylord ook deze declaratie zou voorzien van het Groot-zegel. Toen hij 't de vroeger gezonden stukken deed, was het gevaar minder dreigend en kwam Lord Churchill het hem verzoeken. Met dezen deelde hij dus toen de verandwoordelijkheid. Wie hem nu echter dat zeer gevaarlijk pakket bracht was een Hollander, een burgerman, een persoon, die gedésavoueerd kon worden indien men dat dienstig achtte. Aan zulk een kon hij geen papier, van Engelands Rijkszegel voorzien, toevertrouwen. Hij had een besluit genomen: hij wierp het belangrijk dokument, alsof het geheel waardeloos was, achteloos in den hoek der schrijftafel.

‘Ge hebt Holland den 27en verlaten, niet waar?’ Semeyns knikte bevestigend. ‘Was er toen iets bekend van een inscheping?’

‘Zeker. Dienzelfden dag moet Zijn Hoogheid te Helle-

[pagina 91]
[p. 91]

voet zijn aangekomen. Ik houd het er voor, dat Zijn Hoogheid reeds in Engeland is.’

‘Wat? Ge weet meer. Ik heb de gewoonte den eersten brenger van een nieuwstijding goed te beloonen.’

Mylord boog zich naar Semeyns toe en toonde dezen voor het eerst, dat zijn strak gelaat zich ook in een vriendelijken plooi kon zetten.

‘Ik weet niets meer dan ik zei. Zijn Hoogheid is voortvarend in het uitvoeren van een eenmaal genomen besluit. Alles was gereed toen ik vertrok. Zijn Hoogheid is stellig vertrokken en kan dus gister morgen al geland zijn.’

‘Ja, ja!’ riep Mylord.

‘God geve, dat het zoo zij want anders....!’

‘Want anders....?’

‘Het is van nacht noodweer geweest. Een vloot zonder transportschepen zou het in zulk weer reeds zwaar hebben gehad. Wat Zijn Hoogheid had meê te voeren: een geheel leger...!’

‘Vreest ge... een ramp?’

‘Als de vloot in dien storm is geweest dan is ze naar alle menschelijke berekening verloren. Maar menschelijke berekening doet de Heere zoo dikwijls te niet, en Zijn Hoogheid weet bij ondervinding, dat hij is uitverkoren groote dingen te doen, meestal tegen alle menschelijke verwachting in.’

Sunderland had niets van Semeyns geloofsuiting verstaan, zóozeer was hij bezig geweest den omvang van

[pagina 92]
[p. 92]

de nieuwe ramp, op de mogelijkheid waarvan hij werd voorbereid, te berekenen, zoo mede de gevolgen daarvan voor hem in de eerste plaats.

‘Je leven loopt voor het oogenblik gevaar, man, 't zij de Prins kome of niet! Je kunt hier blijven. Niemant zal je hier zoeken en ik zal er voor zorgen, dat niemant je hier ziet.’

Mylord had iets heesch in zijn stem. Hij wilde een fluitjen aan de lippen brengen.

‘Nog een enkel woord, Mylord, voor ge iemant roept,’ zei Semeyns haastig. ‘Dat papier heb ik terug te ontvangen en naar een drukker in Londen te brengen.’

‘Versta mij goed!’ klonk het andwoord zacht maar op strengen toon. ‘Ge bracht niets; ik ontving niets.’

‘Maar dat kan niet...’

‘Dat moet. Is je hoofd zoo los van zijn romp dat het er van scheiden wil?’

Zonder verder andwoord af te wachten riep hij den getrouwen Tom, dien hij last gaf den vreemdeling naar de spijskamer te brengen en het hem daar aan niets te laten ontbreken. ‘De man is doodmoê,’ zoo hoorde Tom zich toespreken; ‘hij is van nacht op zee geweest en had noodweer. Laat hem dus goed uitslapen. We krijgen weer een jongen Vlaamschen hengst op stal.’

De vreemdeling was dus een paardenkooper. ‘Geloove dat, wie dat kan en wil,’ dacht Tom.

Toen Mylord alleen was, zegelde hij haastig het ontvangen geschrift, dat hij achter een der vele boeken wierp,

[pagina 93]
[p. 93]

welke er in de kast stonden. De schrijftafel ging dicht. Daarna trad hij de belendende kamer, zijn slaapvertrek, binnen, waar Tom spoedig bij hem kwam om hem te kleeden.

‘De Vlaming was goed bezorgd,’ zei de oude op een toon, die iets grinnekends had. ‘Hij zag wel wat vreemd, toen hij het steenen gewelf met de zware ijzeren deur inging, maar toen ik hem zei dat het in twaalfhonderd en zóoveel nog als spijskamer had dienst gedaan, scheen hij mij goed te begrijpen.’

Tom trok Mylord de nauwe schoenen aan en snoerde de sluitriempjes zóo stevig vast, dat het Mylord pijn deed.

‘Niet zoo ruw!’ klonk het.

De getrouwe had de groote pruik in de hand, die de kalot moest vervangen. ‘Dat Mylord me niets gezegd heeft van het groote nieuws! De Stewart hoorde 't daareven op straat en vertelde het mij; en ik, die de oudste rechten heb, ik had het toch eer moeten weten en het hém moeten kunnen vertellen.’

‘Wat voor nieuws?’

‘Dat de Prins van Oranje geland is.’

‘Wat?’

‘Mylord moet even het hoofd stil houden, anders kan ik de pruik niet goed neerzetten.... Nu is ze in orde; nu ziet Mylord er heel anders uit. Ik wou dat die Vlaming Mylord nu eens zag. Niemants gezicht verandert zooveel als dat van Mylord, zoodra er wat om heen komt...’

‘Bazel nu niet langer! Zijn Majesteit wacht me. Tom, wat ben je onhandig vandaag!’

[pagina 94]
[p. 94]

Tom geloofde dat niet en hoopte zelfs, dat zijn meester zich dien dag niet onhandiger mocht toonen dan hij; maar hij paste er wel op, dit te zeggen.

Toen zijn meester, geheel gereed, de kamer verliet riep hij den ouden toe: ‘Bedien den Vlaming goed, geef hem wit brood en een bottel goede cider!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken