Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 1 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 1

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

II.

‘Als de Lord Protector nog leefde....!’ had haar Johnny straks uitgeroepen en daarbij nog veel geredeneerd wat Sally niet had verstaan omdat ze er niet naar geluisterd had. Toen hij alles had uitgesproken wat hem op de tong lag, was hij uit zijn donkeren hoek te voorschijn getreden. Nu kwam de magerte en scherpte van zijn gelaat eerst goed uit en vertoonde hij het beeld van den rondkop uit een vroeger tijdperk.

Het dikke stugge grijze hair hing laag op het voorhoofd, bijna tot op de wenkbrauwen, en van achter tot over de kraag van zijn wambuis, van zwart Leidsch laken en geheel er op gemaakt, om te schuilen in een leeren kolder, even als de korte wijde broek om aan de knieën groote stevels te ontmoeten. 't Was Johnny ditmaal niet, maar wel degelijk David, die in een paar stappen het tafeltjen bereikte en de hand uitstrekte naar den grooten bijbel. Hij moest in de stemming, waarin hij zich nu bevond, niet in Richteren of in Jeremia gaan lezen! Maar welke afleiding te bedenken? Sally wist er geene.

Zij behoefde zich echter geen verdere moeite te geven.

[pagina 136]
[p. 136]

De gewenschte afleiding kwam, en wel door het ‘woeste muildier’ van hier naast.

Een geweldig kletsen en daarop gevolgd dreunen en deinen was reeds eenige minuten lang gehoord. Het had Davids wrevel reeds lang gaande gemaakt; nú kwam er echter een afschuwelijk krijschende stem bij, die in onbehagelijkheid al het ander onbehagelijke nog te boven ging! In een oogenblik stond David in den tuin en vlak tegen de schutting, die hem van de buurvrouw scheidde. Nu kon hij de laffe woorden hooren, het schimplied op de vromen Israëls! Bij den eersten regel:

 
‘Een kwezel die ging er uit vrijen....’

riep hij al: ‘Baäls kind!’ en bij den laatsten:

 
‘Wat bazel je, manneken poes!’

was hij de ladder opgestoven, die er in de laatste dagen steeds had gestaan, om den huisheer-buurman gelegenheid te geven, zoo dikwijls hij het wilde, de ongerechtigheden gâ te slaan welke er achter Kits huis werden gepleegd.

‘Zwijg, Belials kind!’ klonk het snijdend door de lucht van de eene zijde,

 
‘Wat bazel je, manneken poes!’

werd nu nog valscher dan vroeger aan den anderen kant gegild.

‘De dag des Oordeels nadert. Onze Gideon is in aantocht... hij zal zijn tien duizenden verslaan,’ schreeuwde David, maar zijn stem was onder gegaan in het rauw uitgegilde refrein:

 
‘Wat bazel je, manneken poes!’
[pagina 137]
[p. 137]

‘Schei uit of ik haal mijn musket!’ riep David nog harder.

Kit had het laatste woord verstaan. Ze hield op met zingen en met het neerwerpen van den steen in den bak met zeepsop, waarin de wasch van een harer klanten, vrij onzacht maar met gunstig gevolg, tot het afstaan van alle vlekken werd gedwongen.

‘Waag dat eens, ouwe droogstok!’ riep Kit nu met haar gewone zware schorre halve mansstem.

‘Je gaat hier van daan met Kerstmis! Ik hou niet van wijven, die 's avonds laat nog bezoek krijgen! Wat was dat gisteravond laat nog voor een gestommel? Dat stampen en janken begint me ook te vervelen. Wat zie ik daar? Weg met dien Satansdrek! Dadelijk! Ik duld dat niet op mijn grond!’ Hij wees op het steenen wijwaterbakjen en op een meer dan half verminkt kruisbeeld, dat aan een spijker tegen haar huis hing.

Beide voorwerpen waren in een bad van zeepsop afgewasschen, wat wel eens meer was gebeurd, waarbij dan de ruwheid der eigenaresse op betreurenswaardige wijze was te werk gegaan. Kit vond zelve wel, dat haar lieve Heer aan het kruis er niet mooier op werd, maar wat deed dat er toe, daar hij toch haar zoeten Jezus bleef als zij maar ter misse en ter biechte kwam, wat zij trouw deed!

De uitwendige kenteekenen van haar Allerheiligst Geloof liet zij niet beschimpen. Zij had het zich jaren lang moeten laten welgevallen, maar nu ‘de Aartsengel Michaël in White-hall op den troon zat’ en ‘alle lansspitsen der

[pagina 138]
[p. 138]

ketters op zijn diamanten schild’ ving en ze daarna te pletter sloeg, hoefde zij geen vrees meer te hebben, zoo als Vader Anselmus het laatst nog in de nieuwe Karmelieter Kapel zoo mooi had gezeid. Zij trok de ronde wijde muts, die niettegenstaande het touw, dat even boven den slap neerhangenden rand stevig om voor- en achterhoofd was gewonden, tot op haar neus bijna neergezakt was, naar boven en keerde haar gezicht naar den mageren sprinkhaan toe, zooals ze, maar ditmaal fluisterend, den vroeger zoo gevierden huisheer schold.

't Was me een bakkesjen! Toch zou menig kunstenaar er zich toe aangetrokken hebben gevoeld, misschien meer dan tot het geblanket gelaat van den fashion der City of van White-hall. Hier was natuur, hier was uiting van leven, al was de uiting ook grof en het leven wat dierlijk! Dik blond hair kwam van alle kanten de muts uitkijken en hing over het voorhoofd, waarvan het de smalte en de vele rimpels verborg; toornig vlamden een paar groote bruine oogen in de diepe kassen; diepe groeven omgaven den breeden stompneus en den grooten mond met dikke lippen, die niet wisten wat rust beteekende en verliepen in een vierkante vleezige kin, die menig uitgelokt grimmig woord en menige verdiende schimpscheut had opgevangen en triomfantelijk gekeerd. Het loshangend jak en de daardoor goed zichtbaar geworden onderkleeren, gegeeld, verfomfaaid en deels versleten, deden niet gissen maar zien wat beter ware verborgen gebleven; uit de opgestroopte mouwen kwamen

[pagina 139]
[p. 139]

een paar roode armen te voorschijn, dampend van het warme water, en nu manhaftig in de zijden gezet; de breede voeten schenen wel tot schoenen een paar oude stevels te hebben, waarvan de schachten waren weggesneden!

Zóo stond ze, David tegenover, gereed tot een tegenweer, even geducht als de aanval dreigde te zijn.

‘Verbrand zal je worden met je geheele nest, vermaledijde heiligschenner!’ riep ze met den vleeschklomp, die voet bij haar heette, op den grond stampend. ‘Ik ben vrij te doen in mijn huis wat ik wil, te laten droogen wat ik wil, en mijn tong uit te steken tegen wien ik wil...’

En van de vrijheid, zich voorbehouden, maakte ze wat het laatste betrof, dadelijk gebruik.

‘Neen!’ en bij dat woord werd er tandengekras gehoord. ‘Daar zijn Goddelijke en menschelijke wetten, die je dat verbieden, hoor je, domme beeldendienster?’

‘Onze aartsengel, die op den troon zit, verscheurt al jelui geschreven geraaskal - op zijn diamanten lanspunt vangt hij al jelui puntige kwastrige neuzen...’

‘Ha, ha! wat een onzin!’ lachte David valsch. ‘Jelui spreekt na wat je priesters je voorkauwen, niet wetende dat ieder zijn zelfs zaligheid moet werken met vreeze en bevinge.’

‘Ja, jelui werkt wat! Weet je wat jelui allen doet? Zeuren en uitkramen wat je zelf niet begrijpt. Pater Anselmus zal ik eens verzoeken bij je aan te komen als Zijn Eerwaarde hier toch voorbij moet gaan, om de boerderij van Patrick te wijen en te zegenen, nu het kettersch gebroed, dat er vroeger woonde, er uit is gejaagd.... Dat

[pagina 140]
[p. 140]

liet een hooge heer doen, weet Uwee.... een van de hoogste! Zijn Eminentie Graaf Sunderland! Ik wasch voor Zijn Eminentie! Die hoort nu ook tot de onzen... Al wat hoog is komt op zijn kniëen bij ons aankloppen... en als hun beurs vol is dan mogen ze die komen leêgen... en....’

Er was geen stoppen meer aan; de woorden gleden, ja, stoven over Kits lippen als de opgezweepte wateren bij een stormwind over den dijk.

David moest zich bepalen tot het ballen zijner vuisten en het schrapen van zijn keel, terwijl hij naar de lucht keek om te zien uit welken hoek de wind blies.

‘Kijk je oogen maar niet uit de gaten!’ riep zij op haar beurt lachend uit. ‘De wind is goed paapsch en dat zal hij blijven.’

David wist van zijn zoon, dat in de City de Oostenwind de protestantsche werd genaamd. Slechts bij zulk een wind kon de Verlosser komen.

‘God de Heer gebiedt de winden en redt de zijnen ter zijner tijd!’ predikte David plechtig.

‘Ja, juist de zijnen, maar dat zijn wij... De verlosser, zoo als jelui den Hollandschen vadermoorder noemen, is al lang bij de grondvisschen... Jelui schuilen hier maar altijd bij je zijden galstrig spek en wormstekerig vleesch’ - Kit, Kit, hoe de hitte van den geloofsijver je tot beschimpen verleidt van wat je met smakkende lippen steeds beschouwdet! - ‘maar ik, die in de City thuis ben en er nog van morgen heen ben geweest, ik weet, dat je je hoop wel op de mestvaalt kunt leggen. Heb je 't eergis-

[pagina 141]
[p. 141]

ternacht niet hooren stormen, suffert? Toen ging je verlosser naar den grond... Ze zijn daar ginder al bezig, naar ik hoor, vreugdevuurtjens te bouwen van al het wrakhout....’

‘Je bent een dochter van den Vorst der leugenen...’

‘David’ hoorde hij Sally achter zich zeggen op een toon van ernst, gemengd met eenige onrust. ‘David! Johnny! Neem je toch in acht voor den guren wind!’

Hij hoorde haar; hij zou 't niet hebben gedaan als hij niet plotseling bedaarder was geworden, en hij werd dat door het zichtbaar worden van een manshoofd langs den rand van het kozijn der achterdeur, welke van Kits woning naar haar tuintjen of liever waschhok toegang gaf. 't Was een ferme kop met stevig donkerbruin hair. Wie was dat? Een paapsche priester? Zeker niet. Een echte man! Een krijgsman!

‘Neem je toch in acht voor den wind en kom de ladder af! riep Sally nogmaals en nu hem aan een punt van zijn wanbuis trekkend.

‘Ja, 't is een gevloekte wind!’ zei ‘de heilige der laatste dagen’ al zeer onheilig, terwijl hij een sport van de ladder afdaalde, maar het prijsgegevene dadelijk hernam om Kit, die haar schimplied weer was gaan uitschreeuwen, de gebalde vuist nog eens te toonen en haar toe te grauwen: ‘als de wind keert zul je anders balken maar dan.... geen pardon!’

‘Johnny, binnen wacht Mylady. - Zij vraagt naar Maud, en die is nergens te vinden!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken