Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kapitein van de lijfgarde. Deel 2 (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2
Afbeelding van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kapitein van de lijfgarde. Deel 2

(1888)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 276]
[p. 276]

II.

Bijna op denzelfden tijd, dat de twee kostgangers van Misstress Hopps kibbelden en zich weder verzoenden, was de Gravin van Dorchester bezig het laatstnoodige voor te bereiden ter uitvoering harer nu reeds maanden lang beraamde plannen.

In hetzelfde boudoir, waar wij haar reeds eens vonden, zien we haar terug. Toen was haar kamenier haar eenig gezelschap, nu is 't een jong, naar den laatsten smaak, uitgedoscht heer, Mr. Edward Jones Wellthorpe. Deze scheen nog altijd gunsteling te zijn gebleven.

De Gravin, liever noemen wij haar hier Kate Sedley, zat gekapt en gekleed in den leunstoel voor de kaptafel.

Mr. Jones had den eenen arm gelegd op den rug van haar stoel en boog het hoofd zóo ver voorover, dat de bedwelmend geurende lokken van zijn pruik zich met haar love-loks vermengden en de geur harer welriekende lippen door zijn reukorgaan van nabij kon worden genoten.

Het verdiende te worden opgemerkt, dat de jonge man, eens bekend, ja beroemd, om zijn lang zijdeachtig blond

[pagina 277]
[p. 277]

natuurlijk hair, dit had laten afscheren en door een donkerbruine pruik had doen vervangen.

Kate had juist de rekening van den verkwister opgemaakt en, de scherpte van haar blikken temperend door de oogleden half te sluiten, hem op zoeten toon toegevoegd: ‘Je kost me veel, maar, zoo als ik nog altijd blijf gelooven, niet te veel. Het moet van daag blijken of ik al of niet gelijk heb. Geef me de rol aan, welke in die lâtafel ligt.’ Dit zeggende wees ze op het meubelstuk, dat onder haar bereik stond.

Ze hielp zich zelve niet, maar wilde dat hij 't haar deed. 't Was of ze hem tot in 't kleinste toe zijn afhankelijkheid van haar wilde herinneren.

Die rol bevatte den platten grond van een heerenhuis, in de nabijheid van Londen gelegen, maar dat door de gestadige uitbreiding der stad reeds als een deel van deze kon worden aangemerkt.

‘Ik ken de les van buiten!’ zei Edward met een zweem van ongeduld.

‘Je zult wel eens achter de schermen van Drurylane hebben gekeken, niet waar? Nu, dan weet je ook hoe dikwijls zelfs de eerste komediespelers de rol moeten doorloopen en opzeggen, waar 't een stuk betreft dat geld belooft op te brengen. Me dunkt dat het stuk, door den aanstaanden Lord Fitz-Gérald te vertoonen, tot de meest opbrengende behoort.’

‘Tot de gewaagdste en gevaarlijkste zeker!’

‘Wordt Mylord bang?’

[pagina 278]
[p. 278]

‘Neen, dat weet je wel beter... Wat heb ik ook te verliezen!’ riep Edward schijnbaar onverschillig uit.

Kate hoorde er éenige weifeling en zéer veel vrees in; maar ze wist hoe ze met hem had om te gaan.

‘Je hebt van morgen zeker nog geen druppel rum geproefd... En als men er aan gewend is, verklaar ik me, dat men dan dof gestemd kan wezen. Zorg maar dat je van avond je niet te veel druppels “opwekking” hebt toegestaan. Laten we nu samen het slagveld eens voor het laatst gaan verkennen! Dat ijzeren hek wordt bewaakt door twee schildwachten, niet waar?’

‘Ja, ja. Ik kan alles wel droomen. Tegenover Holland-house ligt de hoofdwacht.’

‘Stil! Er zijn luistervinken overal; dus ook hier, hoe ver de kamer ook van straat en keuken ligt! Geen aanduiding alzoo van plaats of personen! Heb jij ook niets te verliezen, ik wel. Van naderbij beschouwd: jij toch ook, nog meer zelfs dan ik.’

‘Kate, ik zie je toch liever wat minder geregen..!’ zei Edward lachend, met de hand de gouden keten om haar fraai gevormden hals even verschuivend.

‘Bewaar je scherts voor het danshuis!’ hernam ze scherp. ‘Ga voort, terwijl je met den vinger den weg aanwijst, dien men te volgen heeft om in het zoogenaamd Zomerhuis te komen...’

‘Dat ligt dieper den tuin in, ter zijde van het huis. Langs deze laan - 't zijn overal lange rechte lanen en overal nieuw geplante lindeboomen, die gestut zijn om niet om

[pagina 279]
[p. 279]

te vallen, - komt men langs het huis naar dat gebouwtjen toe.’

‘Hoe ver ligt dit van het huis en van de naaste wachtpost?’

‘Honderd schreden van het eerste - drie honderd van de tweede.’

‘Heb je ze geteld?’

‘Neen, maar Lilly, de linnenmeid, deed het.’

‘Zeker jong, en met kleine voetjens? Ja, dat dacht ik wel. Nu, dan kunnen we van die honderd en die drie honderd schreden er wel twee honderd en zeshonderd maken. En de hoofdwacht? Weet je zeker, dat die zoo ver af ligt als je me vroeger verteldet?’

‘Ja... Lilly zei me echter laatst, dat de officier, die de wacht kommandeert, sedert een paar weken een kamertjen vlak bij den ingang van het achtergedeelte van het huis betrekt, zoodra het donker wordt en het een slemppartij van St. Hubert is, zoo als het “onder onsjen” op Donderdagavond wordt genoemd, en dat er dan een lantaarn op een paal vlak voor het Zomerhuis geplaatst wordt.’

‘Hoe hoog staat die lantaarn?’

‘Wel, op gewone manshoogte.’

‘Dus voor jou te hoog?’

‘Op de teenen staande kan ik haar bereiken...’

‘Goed, dat je soms je eens uitrekt - 't Kan je groei nog bevorderen. Het is nieuwe maan; je hebt dus geen hemellicht te duchten; zelfs dat van de sterren misschien niet.’

‘Als 't van avond ten minste zoo bewolkt is als nu...

[pagina 280]
[p. 280]

Maar denk je er niet om, Kate, dat het vandaag Donderdag is, en, als eens het gezelschap ná middernacht opbreekt, het dan Vrijdag zal wezen.’

‘Lord Fitz-Gérald, je gaat boven mijn bevatting...’

‘Vrijdag is een ongeluksdag.’

‘En je lacht niet bij die woorden, jij, die nog al gauw lacht, zelfs waar 't niet te pas komt? Het blijft bepaald zoo als wij 't afspraken. Zijn Majesteit te Dublin wordt reeds ongeduldig en... de tegenwoordige bezitter uwer rijke goederen schreef reeds heel vertrouwelijk naar die stad. De slimme vos! Hij heeft het draaien van den wind al geroken; hij wil weer overgaan tot de Tories. Hij ruikt al den aanstaanden ommekeer. Binnen drie maanden woont Zijn Majesteit, door de gratie Gods en mijn toedoen weer Koning van drie Rijken, zeker weer in Whitehall, maar 't kan ook wezen: binnen drie weken... Het laatste is hem aangenamer dan het eerste en kan alleen waarheid worden door den moed en het beleid van mijn jongen vriend, dien ik op dit oogenblik liever tegenover mij op een stoel zie zitten dan leunend op den mijnen...’

‘Een schoon landschap beschouwt men het voordeeligst van een hoogte...’

‘Een geschilderd misschien, en dat zul je in de laatste tijden meer gezien hebben dan een natuurlijk. Dat zal wel veranderen als je je voorvaderlijk slot weer hebt betrokken... Maar de Gravin van Dorchester verzoekt je vriendelijk de galanterie aan den kapstok te hangen en in

[pagina 281]
[p. 281]

plaats daarvan er den ernst van af te nemen... Je begrijpt toch wel, Mr. Jones, dat de tijden ernstig, heel ernstig zijn en dat wat knaap is man moet worden.’

Hij had tegenover haar plaats genomen en zag haar met eenige onrust aan.

‘Of ik dat begrijp! 't Is een spel op leven en dood...’

‘Juist, maar ik heb de kansen weten te berekenen en de nadeelige tot een minimum terug gebracht. Ik ben tevreden over je lokale inspecties. Voor alle zekerheid ga je straks nog eens het terrein beschouwen, niet vluchtig zoo als je 't een meisjenskopjen gewoon bent te doen, maar met al de berekenende schranderheid, waarmeê je den eersten blik op je aanstaande bruid zoudt slaan. Daarna kom je tusschen vier en vijf uur in “de kaasboer” waar Kit je een goed maal zal klaar maken en waar ik dan ook zal wezen om voor een passende kleeding te zorgen...’

‘Dus nogmaals een tête à tête met de goddelijke Kate!’ riep hij op zijn lichtvaardigsten toon uit.

‘Je vergist je... met de Gravin van Dorchester. Kate is voor Edward Jones begraven. Versta je me goed...?’

Hij stond op, boog zich maar met een satyrieken glimlach en zei: ‘De geestigste en bevalligste vrouw van Engeland kan voor niemant in 't graf blijven liggen...’

‘Schrijf dat over en teeken 't dan!’ klonk het meer bevelend dan verzoekend.

Werkelijk, Kate Sedley was voor hem verdwenen en de Gravin van Dorchester stond voor hem, toen ze hem een stuk papier toewierp.

[pagina 282]
[p. 282]

‘Wat? Wat?’ riep hij, nadat hij 't gelezen had. ‘Een trouwbelofte aan... Maud?’

‘Ja, het lief dom duifjen dat je immers zoo dikwijls hebt doen kirren zoo als je me verzekerde...’

‘Ja wel, maar anderen deden 't ook. Zoo'n deern trouwen? Ze is een diamant - een robijn wat gloed betreft! - maar de edelsteen is niet los te maken van de modderkluit waarin hij steekt. Men wil den steen wel een oogenblik oprapen, maar in den zak steken en bewaren: grand merci!’

Een ongewoon lichtjen straalde in de oogen der Gravin! Een zonderlinge zenuwtrekking deed de bovenlip even omhoog gaan - dezelfde beweging als bij Maud in oogenblikken van woede kon worden waargenomen, maar bij deze veel duidelijker, eigenlijk openhartiger, dan hier!

Edward was en bleef een gans, zooals de Gravin hem steeds in zijn afzijn noemde. Hij was te lokken, hij was te drijven, zonder dat hij de beweegredenen goed begreep, en klotste dan door dik en dun. Hij dartelde door het leven, waarvan hij den ernst weinig kende en nooit hoopte te leeren kennen. Hij was het witte-broodskind dat, bij lach en scherts opgevoed, den rijkdom, vertegenwoordigd door grondbezit, de eenige voorwaarde tot geluk heette. Maar hij was te gelijkertijd volbloed-edelman, derhalve geheel overtuigd van de klove, die den adel scheidt van den niet-adel, die eigenlijk niet meer was dan gepeupel. Van de vrouwen, aan speeltafel en in danszaal, vroeg hij alleen vroolijkheid en ongesluierde schoonheid, maar van de éene,

[pagina 283]
[p. 283]

wie hij den naam zijner voorvaderen zou schenken, vroeg hij geheel iets anders en oneindig veel meer. Daarom weigerde hij steeds korter en bitser wat de andere hem vroeg en nogmaals vroeg.

‘Dat doe ik nooit!’ riep hij geërgerd. ‘Ik kan begrijpen dat je belang stelt in eene....!’

Hij hield op, verschrikt over zijn eigen vermetelheid. Onder het rozen-rood van haar blanketsel meende hij het donkerder rood van een blos te zien gloeien. Hij wenschte, dat hij zoo iets niet had gezegd en was gereed te trachten de laatste woorden een gants anderen zin te geven als ze aanvankelijk schenen te hebben. Maar de Gravin liet hem den tijd er niet toe en behoedde hem tevens voor nog grootere dwaasheden, waartoe hij door zijn nadere toelichtingen zeker zou gekomen zijn. Zij had de trouwbelofte voor zich op de kaptafel gelegd, reikte hem een ander beschreven stuk papier en daarbij een schoon vel toe, en voegde hem op zeer beslisten toon toe: ‘Begin dan maar dit over te schrijven en onderteeken het met den naam van: Alfred!’

Het was het ontwerp van een brief en hield de volgende woorden in: ‘Twijfelt ge er nog aan of ge om den tuin wordt geleid, kom dan van avond te acht uur voor 't koffihuis “het Koningshoofd” in Lime-street, waar ge een Heer zult vinden, die een blauwen strik op den linker schouder draagt; volg dien!’

Edward wilde goed maken wat hij straks bedorven had en maakte geen tegenwerping, al stuitten hem ‘al die ver-

[pagina 284]
[p. 284]

borgenheden’ geweldig tegen de borst. ‘Intrige, uw naam is vrouw!’ meesmuilde hij, met een kleine verandering een beroemd gebleven uitspraak bezigend van zijn lievelingsdichter, Shakespeare.

‘Vouw den brief dicht en schrijf het adres: ‘Kaptein Semeyns van de Lijfgarde....’

‘Hoe?’ Hij schaterde 't uit. ‘Dat 's erg wreed. De man, hoewel soms twijfelend, was toch nog zoo gelukkig. En nu mag hij niet eens meer twijfelen kunnen! Komt Maud van avond waarachtig in het koffihuis of liever.... daar boven? Met wien? Toch niet met dien rekel van een Alfred?’ De laatste vraag deed hij met een angstige uitdrukking, welke iets kluchtigs had. ‘Ik ben op niemant zoo jaloersch. Hij is dan ook voor haar nog het meest versch en daarom gevaarlijk.’

‘Ik zal wel voor je aanstaande vrouw zorgen; wees maar niet bang!’

‘Zoo meende ik 't waarachtig niet. Spreek er niet meer over! dáarvan kan niets komen.... Ik geef mijn leven, maar niet voor een toekomst als jij er mij een bezorgen wilt!’ werd haar bijna toegesnauwd.

Zij had den brief, door hem toegevouwen en van het gewenschte opschrift voorzien, in ontvangst genomen, wierp zich achterover in haar leunstoel en wees hem op den stoel, waarvan hij was opgerezen.

‘Ga daar weer zitten!’ beval zij. ‘Ik heb nog een paar woorden te zeggen. Luister goed! Als je van avond of van nacht het werk gedaan hebt, dan vindt je mij

[pagina 285]
[p. 285]

niet hier, maar boven ons koffihuis, ‘de Kaasboer.’ Mijn huis is in de laatste weken bij de Williamieten hoe langer hoe meer verdacht geworden en daarom is 't me ver van aangenaam dat je hier weer bij dag hebt aangeklopt. Men is iets op het spoor, maar zal, in het ergst geval, wel te verzoenen zijn als éen der bondgenoten wordt overgeleverd. Dat zal Uw Lordschap zijn, die dán nog maar een Lord in den dop is en nog wel een, die er in blijft zitten! Uw Edelheid was altijd de onvoorzichtigste onder de onvoorzichtigen. Ik wil niet ontveinzen, dat dit mij steeds genoegen deed. Daardoor toch werd Uw Edelheid 't best door de onzen te leiden en in den band te houden. Uw Edelheid heeft buiten mij om den wil Zijner Majesteit willen leeren kennen. Ik weet, dat Uw Edelheid een brief naar Dublin heeft geschreven maar geen andwoord ontving. Een goede les voor Uw Edelheid.’ Den sarkastischen toon prijs gevend voor den gewonen ruwen duwde zij hem toe: ‘Van mij en mij alléen ben je afhankelijk. En nu zeg ik je, dat, als je niet doet wat ik wil dat je doet, je toekomst waar je je leven voor wilt geven de gijzeling is in het naaste en een plantaadje in de West-Injes in het verder verschiet.’

‘Je zoudt misschien mij het geld weigeren dat ik schuldig ben? Ik heb eereschulden!’

‘Ja wel, eerloze eereschulden!’

Ze bleef zich een oogenblik met zijn angst vermaken. De domme schurk, even schuldig als de ellendeling in het officierskleed ginder!

[pagina 286]
[p. 286]

Zij vervolgde:

‘Ik kan gissen wat er bij je omgaat. Dan doe ik ook het grootsche werk niet, zeg je in je binnenst; waarop ik andwoord: in dat geval loopt je kostbaar leven juist het grootst gevaar zonder dat er eenige toekomst tegenover staat. De brief, door Mr. Jones, aspirant naar den titel der Fitz-Géralds, aan Zijne Majesteit te Dublin geschreven, is daar niet verscheurd en kan overgezonden worden. Dat de inhoud je thands in Londen den kop zou kunnen kosten of liever op het rad brengen weet niemant beter dan jij zelf. En op het rad is 't niet plezierig sterven!’

‘Zou je in staat zijn mij over te leveren?’ vroeg de ander met heesche stem.

Een lichtmis, die hoog ernstig wordt, is zulk een kluchtig schepsel! De gravin van Dorchester kon zich dan ook niet weerhouden te lachen en meê te deelen waarom zij 't deed.

‘Ik trok maar even de teugels wat aan, om je ze te doen voelen, beste jongen! Even maar! Ik kan de kinketting nog vernauwen, maar 't is zeker niet noodig en uit puur plezier doe ik nooit zeer. Ik blijf een onderteekende kopy van die trouwbelofte vragen, maar daardoor eisch ik niets vreeselijks van een telg van het stamhuis der Fitz-Géralds, dat zijn begin heeft te danken aan de mooie dochter van een barbier, die vier eeuwen geleden het voorrecht had een Prins van Wales te behagen. Ja, ja, dat is een feit..! Hield[...]e meer van lezen, dan zou je heel wat balkjens leeren vinden op de wapenborden der edelste geslachten, en dat is juist zoo kwaad niet.... dat brengt nieuw en vurig bloed

[pagina 287]
[p. 287]

meê... Maar dát zal je wel niet met me eens wezen, en je zult wel weer zeggen even als straks, dat je je begrijpen kunt dat ik oordeel zoo als ik oordeel. Mis geraden, Mylord! Die trouwbelofte moet door een huwelijk achtervolgd worden, maar niet verder wil ik met den gewonen loop van zulke zaken meêgaan. Na het huwelijk ziet Lord Fitz-Gérald zijn vrouw niet weer terug; zij is dood voor hem. Maar uit de kerk komende, zal hij in zijn zak een douceur vinden die hem twee duizend pond waard zal wezen... Kom, lach nu eens weer! Je moogt lachen. Ik jaag nu den ernst weg. Wil je een roemer canary of een nog grooter glas rum? Arme Edward, blijf je nóg bang, dat je voortreffelijke voorvaderen 't je kwalijk zullen nemen? Waarlijk niet, beste jongen, maar wel de gijzeling en de plantaadje in de West!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken