Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sinjeur Semeyns (1897-1898)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sinjeur Semeyns
Afbeelding van Sinjeur SemeynsToon afbeelding van titelpagina van Sinjeur Semeyns

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.49 MB)

Scans (28.44 MB)

ebook (18.10 MB)

XML (2.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sinjeur Semeyns

(1897-1898)–H.J. Schimmel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 402]
[p. 402]

VII.

Weinig kon Geertruid vermoeden welk drama beneden werd afgespeeld. Zij had Wendela, die gejaagd bleek te zijn door hare bezigheden om toch alles voor de samenkomst der jonge heeren in gereedheid te brengen, niet verder willen ophouden en belemmeren, en was daarom in haar kamer gebleven. Om de verveling, welke haar nader en nader kwam, te verdrijven, had zij de boeken, welke op een tafeltjen naast den schoorsteen lagen, opgenomen en doorbladerd, hoewel zij er niets dan oude bekenden vond. Altijd nog weer d'Urfé's Astrée! De Astrée:

 
't Vermaak van onze jeugd en van den ouden dag,
 
Waarin een groot tresoor van diepe wijsheid lag,
zoo als toen een tijdgenoot zong; de Astrée, het meesterstuk van den Graaf de Chateauneuf, die het eerste gedeelte, nu reeds zestig

illustratie

jaren geleden, vervaardigd en het derde in het jaar '19 aan Lodewijk XIII opgedragen had. De dood had hem verhinderd zijn arbeid te voltooien, maar de profetenmantel van Elia scheen een tweeden Eliza omgehangen te zijn, want Bara, de sekretaris des overledenen, had het vierde deel weten saam te stellen en het Fransche, maar spoedig daarna ook het Hollandsche publiek doen kennis maken met een werk, ‘dat tot nog toe zijn weergâ niet had!’

Hoe Geertruid ook reeds met innig genot de helden en heldinnen had leeren waardeeren; hoe ook zij met duizenden harer zusteren er de ware liefde in had meenen te leeren kennen, en gaarne lid ware

[pagina 403]
[p. 403]

geworden van de vereeniging, die in Duitschland was gesticht onder den naam van ‘Académie des vrais amants, une reunion dans la quelle chacun avait un nom de l' Astrée, toch las ze thands, zonder dat de vroegere bekoring weder ontstond; las zij zonder in die ideale waereld belang te stellen, zonder zich aan de werkelijkheid te kunnen onttrekken. Er was een onverklaarbare onrust in haar gevaren. Zij wist geen oorzaak te vinden voor de gedruktheid, welke zich van haar meester had gemaakt. Waren het de woorden geweest van Juffer van Vosbergen? Maar wat had die dan voor vreeselijks gezegd? Was het Henricks handelwijze van dien morgen? Maar die had ze tot hare werkelijke beteekenis kunnen leeren terugbrengen - une galanterie d'un homme fainéant. Zij had nog lang kunnen nadenken, en zeker geen voldoende reden gevonden, indien niet de oude dienstmaagd hare overpeinzingen had afgebroken. Deze had zeer geheimzinnig het hoofd door een reet der deur gestoken en de Juffer tot zich gewenkt. Geertruid was er werkelijk door verschrikt, maar zag wat er lomps in de handelwijze der dienstmaagd school voorbij en volgde den gegeven wenk.

‘Karel is beneden en bidt de Juffer een oogenblik te spreken, alléen te spreken ... toe, Juffer, sta hem te woord! 't Is een jongen, die zoo goed zijn weetjen heeft. Mag hij hier komen?’

‘Zeker niet. Laat hij maar aan Juffer Wendela zeggen wat hij te zeggen heeft.’

Maar dat kon niet, zoo als de oude opmerkte; want olie en water verdroeg zich niet, en zoo ongeveer was de verhouding dier beiden. 't Was even goed of Karel tot jongen Heer Henrick werd verwezen, en die beiden waren toch, zooals bekend was, kat en hond; ze zou niet durven zeggen wie de kat en wie de hond was, want ze koos geen partij, dat paste haar niet, haar, die al vijf en twintig jaren in de familie was geweest en nog den eersten stomp had gehad van den jongen Heer.

Geertruid was de trap afgedaald en het tuinhuis binnen getreden, waar de jonkman haar scheen te wachten. Hij was doodsbleek; of gaf de schemering, die daar heerschte, hem die tint?

‘Welnu?’ scheen hem niet geheel onvriendelijk haar blik te vragen. De herinnering toch zijner eens gegeven waarschuwing had het meest tot het nemen van haar besluit bijgedragen. Zij wilde weten, zonder daarvoor echter rechtstreeks uit te komen, waarvoor hij haar had gewaarschuwd, en misschien meteen hare onbeleefde bejegening doen vergeten.

‘Heb dank, dat u gekomen is!’ zeide hij met een innigheid, welke haar niet alleen verbaasde, maar ook ontstemde.

‘De gang was niet ver en verdient zoo veel danks niet. Heb je mij iets te vragen? Ik hoop het; want je hebt mij zóo vele kleine

[pagina 404]
[p. 404]

diensten bewezen, dat ik op mijn beurt gaarne eenige récompense zou willen schenken.’

Wat ging er toch in den jonkman om? Het was of hij rilde, of hij haperde, naar woorden zocht en ze niet vinden kon!

‘Heb je een faveur aan je protecteur te vragen, en wil je dat zelf niet doen? Ik wil er mij wel toe leenen... dus zeg mij wat je wenscht.’

‘Neen, neen, geen faveur! Waarom mij altijd te wonden op de zwakste plaats?’

‘Ik begrijp je niet, Sinjeur Semeyns!’ De titel aan hém gegeven, die in den halfslachtigen toestand verkeerde van noch burger noch deftig heer te zijn, scheen diepen indruk op hem te maken. Aan dien titel moest hij toch gewend zijn, dacht Geertruid, en al was hij er niet aan gewoon, dan was 't toch goed dat hij 't leerde.

‘Dat u mij niet begrijpen kan, is voor mij een doodvonnis. Maar neen, laat me nog een oogenblik den waan, dat u mij niet begrijpen wil... Nog een oogenblik zonlicht voor mij!’

Hij bedekte zich het gelaat met de handen; zij vermoedde zelfs dat hij schreide. Hij, de altoos kalme, bedaarde, de zich zelven beheerschende man; want hoe groot ook de afstand ware, die haar van hem scheidde, toch had zij zijn kracht weten op te merken.

‘Ga zitten, Semeyns!’ zei zij zacht, en het medelijden gaf iets teders aan haar anders zoo kouden en hoogen toon. Zij gevoelde, dat, indien hij zoo voortging, de vraag, welke op hare lippen beefde, nooit er over kon komen. ‘Wees nu bedaard, en zeg mij wat je wilt. - Hoe kan ik je begrijpen bij zulke onsamenhangende woorden? Is 't je onmogelijk kalm te zijn als gewoonlijk, stel dan de vraag, die je te doen hebt, tot later uit.’

‘Neen, ik kan niet meer wachten. Ik kan de vlijm niet langer meedragen, die mij in de borst is gedrongen. Zeg mij: heb je Otto ooit bemind?’

‘Het komt mij voor, dat zulk een vraag niet zeer gepast is,’ hernam Geertruid, wie het bloed naar de wangen vloog. ‘Je schijnt maar niet de plaats, die je behoort in te nemen, te kunnen vinden. Het spijt me voor je. - Ik had zoo graag je willen voorthelpen waar ik kon...’

‘Niet meer!’ riep de ander bevelend en met den voet op den vloer stampend. ‘Altijd dat toevallig verschil van stand op den voorgrond geschoven! Hoe kleinzielig is dat van u...! Luister.... een oogenblik slechts!’ vervolgde hij biddend, daar zij bij zijn eerste woorden opgestaan en naar de deur was getreden. ‘Luister naar mij - ik heb een oogenblik geduld wel aan u verdiend, aan u, die mij zulke bittere uren hebt doen doorbrengen, die mij meer dan eens hebt doen afvragen, of het daar ginder in de diepe plassen niet

[pagina 405]
[p. 405]

beter rusten zou zijn dan daarboven op den weeken grond. Ja, het leven was mij dikwijls een last; 't is een ondragelijke geworden sedert ik u terug zag - opgegroeid tot een bevallige jonkvrouw. Kan je je een weegschaal denken, die nooit in rust komt, omdat zij haar evenwicht niet vinden kan? Welnu, zoo ben ik. Altijd slingerend!... Wat marteling! Wie was de vijand, die mij geboren deed worden in zoo nederigen stand en toeliet, dat er met het arme kind dus werd gespeeld en gehuicheld! Door geboorte behoorde ik toch tot de menigte zonder naam, en door opvoeding...! Ja, daar schuilt toch iets dat beter is dan uw maatschappelijke rangen, dan uw geld!’ zei hij, met de hand aan het voorhoofd wijzende.



illustratie

‘Ik geloof het graag, Semeyns! Ik heb je groot verstand nooitontkend, en altijd gehoopt, dat je dat rust

[pagina 406]
[p. 406]

en tevredenheid zou kunnen geven... Mij dunkt, dat er voor je recréaties zijn, die voor mij en mijns gelijken geen bekoorlijkheden hebben en omgekeerd.’

‘Fraai geredeneerd! Voor de vierschaar van het verstand hebben u en uws gelijken 't pleit al haast gewonnen!’ riep de Jonkman bitter uit. ‘Maar u vergeet, dat de mensch niet bij dergelijke recréaties alleen kan leven, zelfs niet de mensch zooals ik en mijns gelijken! Hoe klein is mij de waereld, waarvan mij de grenzen zijn voorgeteekend door een trots, wien ik zelfs geen recht van bestaan toeken! Zoo ik geen moeder had gehad, wier eenige steun ik was, dan zou ik reeds voor lang dit lage land hebben verlaten, en mij zelven en dan ook anderen willen overtuigen, dat er krachten in mij sluimeren, welke hier, waar ik gedrukt word door den centenaarslast der dankbaarheid en geestelijk verminkt en vernield door den onbarmhartigen kastegeest, nimmer konden worden gewekt. Misschien had ik toch tot een manmoedig besluit kunnen komen, en mijn moeder bewegen mij te volgen, indien u mij niet verschenen was op mijn pad als een engel des lichts, of - als een engel der duisternis! O daar suisde een zachte en zoete stem in mijn binnenste: wat zijn de zegepralen van het kloeke verstand; wat is de roem die het erkend genie vergezelt; wat is de eer, die het gezach als dienaresse volgt, in vergelijking met het geluk in het heiligdom van het eigen huis, met de weelden van den man, wiens ziel samen smelt met die eener andere en aan een eeuwigheid leert gelooven, omdat de zaligheid dier weelden heenwijst verre over ruimte en tijd! En die stem, welke zich nog nooit in deze anders zoo kalme borst had doen hooren, verhief zich luider en luider zoo dikwijls mijn oog ú aanschouwde. En nooit achtte ik minder dan toen de menschelijke instelling van rang en stand, en was ik meer overtuigd van de algeheele gelijkheid van allen, 't zij sergie of zij de leden dekt. Wat de mensch zich zelven verworven heeft, dát alleen is zijn eigendom, dát alleen behoudt hij, dát alleen maakt zijn waarde uit - al het andere is toevallig, voor een tijd slechts geleend, en doet tot zijn waarde niets af .... Geertruid, Geertruid, ik heb er naar gesmacht, als het dorstend hert naar de waterbeek, om aan u mijn hart te kunnen uitstorten ...! en u dan te kunnen zeggen: ik heb u lief met geheel mijn hart, met geheel mijn verstand ... met u kan ik een waereld veroveren, een waereld van liefde en van de rijkste weelden! - Kun je mij beminnen zoo als ik u? Wil je mijn vrouw worden, Geertruid?’

Zijn stem was van klaar en luid van lieverlede trillend en zacht en teder en liefelijk geworden. Bij de laatste woorden had hij Geertruids handen genomen en bleef hij haar smeekend aanzien. Wat adel op zijn gelaat! Wat mannelijke kracht, wat mannelijke zachtheid tevens! Maar Geertruid zag dat niet. Zij bleef het hoofdtjen

[pagina 407]
[p. 407]

afgewend houden, zoo als ze dat gedaan had van het begin zijner redeneering af; ze had deze in haar samenhang niet begrepen, alleen eenige zinsneden en wel die de stoutste ketterijen inhielden het best! Maar het slot had ze goed verstaan! En ze was niet opgesprongen en had hem niet bevolen te zwijgen! Ze had hem niet een harer hooghartige blikken toegezonden, hem niet een harer snijdende woorden doen hooren! Wat was daarvan de oorzaak?...

Er werd een felle strijd in haar binnenste gestreden.... De woorden, door den jonkman gesproken, waren zoo zeer afwijkende van de gewone, dat zij, waar ze anders met een enkel woord de vermetelheid, welke hier tot waanzin steeg, binnen hare grenzen zou hebben teruggewezen, dit thands niet vermocht. Ze was beleedigd, maar tevens vertederd. De patricische dochter der 17e eeuw achtte alle vormen vertreden en de ordening Gods met lompe hand aangeraakt; maar de vrouw voelde zich in het hart gegrepen, en vond daar, tot haar eigen schrik zelfs, een stem, welke voor den jonkman pleitte. Maar niet lang was het twijfelachtig aan welke zijde de zegepraal zou zijn! Geertruid trok haar hand terug; zeer zachtkens, maar toch ... terug. Zij sprak hem toe, maar met afgewend hoofd, niet toornig maar kalm en bedaard, alsof een vaste wil zich er in hooren deed. ‘Karel Semeyns, ik zal niemant ooit iets zeggen van hetgeen hier is omgegaan. Ik zal het pogen te vergeten - vergeven doe ik het reeds. Als je bedaarder ben geworden, dan zal het je zelven duidelijk zijn, dat je in dit huis en tegenover mij niet zulke woorden hadt mogen spreken. - Span alle krachten in om te vergeten wat een dwaasheid is....’

‘Wat een dwaasheid is!’ herhaalde hij haar naziende met het koude zweet op het voorhoofd, de knieën knikkend, de handen mat neerhangend langs het matte lijf. ‘God, wees mij nabij! Verlaat mij niet in deze nederlaag! Laat mij er niet bij te gronde gaan!’

Hij bleef nog lang in de eenzaamheid, in de duisternis staan, zonder woorden, zonder gedachten naar het scheen, en toch een lang leven van gewaarwordingen, een bangen kamp van edele en onedele tochten doorworstelend, maar plotseling afgebroken door de eischen welke de werkelijkheid hem deed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken