Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap
Afbeelding van Aspecten van het tijdschrift De GemeenschapToon afbeelding van titelpagina van Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.10 MB)

XML (1.02 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap

(1978)–Harry Scholten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 199]
[p. 199]

De aspecten in hun samenhang

Voor een samenvatting van de onderlinge relatie tussen de verschillende aspecten neem ik als uitgangspunt hun hiërarchische verhouding. Die tekent zich bij het overzien van het geheel der zeventien jaargangen vrij duidelijk af. Van het begin tot het einde van het blad blijkt dat er een ‘primordiale’ betekenis wordt toegekend aan de levensbeschouwing. ‘Voor ons komen - dit zij nogmaals gezegd - niet de artistieke idealen in de eerste plaats, maar de Katholieke’, zo formuleert de Verantwoording van de vierde jaargang (IV). Het voorbeeld voor ‘de gemeenschap, naar welke dit tijdschrift zijn naam draagt’, ‘is geen andere dan die welke wij belijden, zingende dat wij gelooven in de Heilige Katholieke Kerk en in de gemeenschap der heiligen’ heet het zeven jaar later (XI). En in de openingsbijdrage van de eerste aflevering van de veertiende jaargang (XIV) noemt Van Duinkerken, in een geheel overigens waarin hij de z.i. enghartige geloofsbeleving van zijn katholieke landgenoten op de korrel neemt, de katholieke godsdienst ‘niet een religie naast andere religies’, maar ‘de voltooiing van alle religies’, de vervulling van Jodendom en heidendom, ‘de mystieke levensbeweging’, welke ‘de richting van al het bestaande naar het Zijnde, van al het geschapene terug naar den Schepper’ is.

Het literaire aspect zou men, in sportjournalistieke termen sprekend, als ‘goede tweede’ kunnen aanduiden. Tenminste om twee redenen dient het direct na het levensbeschouwelijke genoemd te worden. In de eerste plaats dient het met laatstgenoemd aspect tot de orde der ‘geestelijke waarden’ gerekend te worden, de orde van het metafysische, der ontstoffelijking, van het ‘buitentijdige’ zoals het in de laatste jaren meermalen heet. En in die overeenkomstige orde raken beide aspecten ook met elkaar vermengd. Om maar een enkele plaats uit een mogelijkheid van vele te noemen: Van Duinkerkens apologie van de eenvoud der evangelische beginselen, als in de dertiende jaargang, krijgt herhaaldelijk gestalte in pleidooien voor de zuiverheid van ‘de prille schoonheid van het pure, belangelooze lied’ (XIII), terwijl Engelmans verdediging der artistieke waarden in hetzelfde jaar culmineert in het benadrukken van de religieuze dimensie erin. (XIII) En een tweede reden om het literaire aspect onmiddellijk na het levensbeschouwelijke te noemen, is het feit dat het met een mate van eigenheid, van iets specifieks, gepresenteerd wordt. De overtuigingskracht van een kunstwerk wordt als ‘sterker en verderstrekkend’ (VIII) gekwalificeerd als die van een betoog, herhaaldelijk wordt op het vlak van begeestering een specifieke en representatieve rol toebedeeld aan de artistieke werkzaamheid,

[pagina 200]
[p. 200]

‘uit gehoorzaamheid aan het beste van zichzelven brengen de kunstenaars voort wat ook voor anderen het beste is’ (XI).

Van overeenkomstigheden en gemengde verschijningsvormen is er geen of in veel mindere mate sprake, wanneer men de verhouding beziet tussen het levensbeschouwelijke en literaire aspect enerzijds en het politiek-maatschappelijke anderzijds. Op grond van allerlei overwegingen lijkt het juist om dit laatste de derde plaats toe te bedelen. In het begin wil men slechts schoorvoetend van politiek-sociale bezinning en engagement horen en in de eindfase raakt het geluid als ‘tweede stem’ naar de achtergrond. De theoretische bezinning op vraagstukken van staat en maatschappij heeft niets specifieks doch is geheel afgeleid van en bepaald door de levensbeschouwing, terwijl de praktische betrokkenheid bij de actualiteit als tijdelijk en dus van lager orde wordt gezien. Men behoeft uitspraken over deze vorm van engagement als van Van Duinkerken - ‘wij deden dat toevalligerwijze, tusschen ons eigenlijk werk door’ (VI) - of van Engelman - die bij actuele rampspoed suggereert de artistieke werkbank een beetje uit het gedrang te zetten (XII) - niet als representatief te beschouwen, ook niet voor de betrokkenen, om toch te kunnen vaststellen dat er vaak iets van een tegenstelling bestaat tussen ‘geestelijke’ werkzaamheid en betrokkenheid bij de actualiteit. Zo wordt in de Verantwoording van de zesde jaargang verschil gemaakt tussen beoordeling van kunst en van ‘menschelijke handelingen’ (VI), terwijl ook paradoxale formuleringen van latere jaren - bijvoorbeeld dat men ‘in den tijd’ doch niet ‘van den tijd’ wenst te zijn (XII) of het belangeloze belangrijker acht dan het belangrijke (XIII) - iets van een gespannen voet-verhouding onthullen tussen dienstbaarheid aan de zaken van de geest en bekommernis om de dagelijkse realiteit. Eén voorbehoud dient overigens bij de toewijzing van de laatste plaats aan het politiek-maatschappelijk aspect te worden gemaakt: geen aspect is - uiteraard - zozeer gebonden aan de actualiteit en dat houdt in dat het zich op sommige momenten - bij de Nolens-affaire in 1930, tijdens de economische malaise in de eerste helft der dertiger jaren, bij escalatie van ontwikkelingen in nazi-Duitsland en Spanje in resp. 1934 en 1936 - met een frequentie en een intensiteit vertoont die onmogelijk als ‘tertiair’ kunnen worden aangeduid. Al zou het alleen maar zijn omdat er dan van verschil en ondergeschiktheid t.a.v. de zaken van de geest geen sprake is: men denke bijvoorbeeld aan de Verantwoording 1933, waarin de beleden norm inzake kunstbeoordeling tevens het ‘critisch standpunt bepaal[t] tegenover het hedendaagsche openbare leven.’ (IX)

De hiërarchische verhouding tussen de verschillende aspecten zou men intussen ook kunnen aflezen van de mate waarin zij elkaar beïnvloeden. Hoezeer het levensbeschouwelijk denken inwerkt op de literatuurbeschouwing behoeft, na alle aandacht voor beide aspecten in de beschrijving der jaargangen en na de samenvattende conclusie van ‘dienstbare schoonheid’ waarin de invloed van levensbeschouwing op kunstopvatting zich liet beschrijven, geen omstandig betoog meer. En dat kan nagenoeg ook gelden voor de inspirerende werking die het geloof constant blijkt te hebben voor het politiek-maatschappelijk engagement: het is het verlangen naar een compromisloos hanteren van evangelische waarden wat De Gemeenschap inbrengt tegen incidenteel werkgeversegoïsme

[pagina 201]
[p. 201]

en de malaiseverschijnselen der crisisjaren, tegen de verering ook van uiterlijke kracht, macht en getal boven trouw aan beginsel en bezieling in binnenlandse en buitenlandse politiek. Het is het godsdienstig aspect dat veelal de houding tegenover fascisme en nationaal-socialisme bepaalt. En het is ook een volgen van het kerkelijk leergezag wanneer men in het corporatisme een specifieke inrichting van staat en maatschappij voorstaat. (XI) Dat er, zij het met minder zwaarte en regelmaat, tevens sprake is van invloed van de literatuurbeschouwing op de beide andere aspecten - de levensbeschouwelijke bezinning en het politiek-maatschappelijke engagement - moge intussen ook gebleken zijn. De beïnvloeding van het levensbeschouwelijke vanuit de overweging van artistieke waarden laat zich vooral zien op de talrijke momenten dat De Gemeenschap zich richt tot het eigen katholieke kamp. Dan wordt er, in verschillende graad van directheid, tenminste gesuggereerd dat met een zekere maat van artistieke vrijheid de literatuur met creatieve impulsen kan bijdragen tot de begeestering der gelovigen, hen van verburgerlijking kan afhouden en tot een wezenlijker geloofsbeleving kan bijdragen. Kunstenaars zijn niet uitsluitend geroepen, aldus de Verantwoording van de zesde jaargang (VI), tot propaganda voor ‘godsdienstige of wijsgeerige gedachten’, zich geheel afhankelijk stellen van ‘religieuze getourmenteerdheid’ is tegenstrijdig met ‘de geheele katholieke levensbeschouwing’. Vrees voor ‘autonome katholieke cultuur’ en voor die ‘impertinente jongeren die zich verbeelden dat zij God zouden dienen door zoo goed mogelijk te schrijven’ is niets anders dan ‘kleingeloovigheid’, luidt het een jaar later (VII), een benepen geesteshouding die Van Duinkerken in 1938 nog (XIV) de rekening schuift van ‘de daemon van het Nederlandsche katholicisme, de listig vermomde, fatsoenlijk zich voordoende verleider, die er altijd op uit is, den Geest te dooven’.

Invloed vanuit de bezinning op literair-artistieke waarden op betrokkenheid bij politiek-maatschappelijke zaken is, zoals eerder beschreven, vooral manifest in de latere jaren dertig: actuele rampspoed geeft de redactie dan enerzijds in om alle kansen een ‘tijd’-schrift te zijn aan te grijpen, anderzijds - vanuit het besef een ‘cultureel’ tijdschrift te zijn - de bedenking te ontwikkelen ‘dat het al te tijdelijke den geest alleen verstrooit, terwijl de overweging der blijvende waarden, hoezeer bedreigd en door het tumult der dagen uit de aandacht gestooten, den geest bemoedigt en voedt’. (XV) Men zal zich uit de beschrijving der jaargangen herinneren, hoe deze laatste notie met het dreigender worden der europese en nederlandse situatie sterker gaat doorklinken, totdat ‘de dwaze keus/van 't buitentijdig leven’ (XIII) gaat klinken en de belijdenis wordt afgelegd: ‘Wat ook de aarde⁀ontsier,/wat nooddruft mij belast,/er is een hooger vier/dat brandt onaangetast.’ (XVI)

En dan, inderdaad in de derde en laatste plaats, de invloed van het politiek-maatschappelijk engagement op levensbeschouwing en literatuur: zij manifesteert zich op bepaalde momenten en ontwikkelt zich niet voor een langere termijn of naar het einde toe als constante. Inzake beïnvloeding op levensbeschouwelijk vlak dient vermeld dat het verzet tegen het nationaal-socialisme in Duitsland enige waardering gaat impliceren voor reformatorische christenen (X) en dat solidariteit met anderen in de reactie op de Spaanse Burgeroorlog

[pagina 202]
[p. 202]

met name, zowel de verzamelnaam ‘linksch-katholieken’ als medewerking van marxisten creëert. (XIV) Maar als dan tenslotte de balans wordt opgemaakt van het Praefascisme in Nederland (XV), blijkt het échec van de gezamenlijke strijd der antifascisten toch te worden bepaald door hun heterogene levensovertuigingen.

De invloed van het politiek-maatschappelijk engagement op het literaire aspect blijft in nog sterker mate beperkt tot bepaalde fasen en verschijningsvormen. De betrokkenheid bij de Spaanse Burgeroorlog levert een aantal met die actualiteit geëngageerde gedichten op en eerder - de eerste jaren dertig - valt op dat de economische malaise niet alleen tot commentaar en kritiek leidt, maar ook de thematiek vormt van heel wat poëzie en verhalend proza. Dan komt het zelfs éénmaal tot het binnen één alinea samenbrengen van de norm ter beoordeling van zowel kunst als ‘het hedendaagsche openbare leven’. In de al eerder genoemde Verantwoording 1933 formuleert De Gemeenschapsredactie namelijk: ‘De ontwikkeling der kunst zal ze blijven bevorderen, ze zal in haar kronieken deze ontwikkeling volgen. Haar hoogste norm is daarbij dat de kunst de schoone uitdrukking zij van een schoon leven, hetzij dit zich uitstort in den jubel van den ziel, hetzij dit zich overtuigd en hartstochtelijk afwendt van al, wat ons verontwaardigt. Hiermee is tevens haar critisch standpunt bepaald tegenover het hedendaagsche openbare leven.’ (IX)

 

In de beschrijving van de veertiende jaargang heb ik een artikel van Jan Engelman geciteerd waarin deze t.a.v. de spanningen tussen ‘den godsdienst en de kunst’ een term van Maritain overnam: ‘querelles des soeurs’. Het is verleidelijk om, eventueel met nog meer uitspraken van dezelfde auteur, het wat de verschillende aspecten in hun samenhang betreft tenslotte maar bij deze redacteur te houden: levensbeschouwing en literatuur vormen bij alle onderlinge spanning een hechte band, politiek-maatschappelijke bekommernis moge wel eens langs komen maar blijft buiten de familie. Met een dergelijke conclusie ter invulling van de derde plaats die ik aan dit laatste aspect toebedeelde, doet men het politiek-sociale engagement van De Gemeenschap toch geen recht. Niet voor niets moet men het bij zo'n samenvatting houden op Engelman en het zwijgen bewaren over de fase waarin de inbreng van genoemd aspect het sterkst was, de eerste jaren dertig, die niet toevallig lijkt samen te vallen met Engelmans absentie en het redacteurschap van Kuyle. Wie Engelman zegt, moet ook eens Kuyle zeggen en vooral... Van Duinkerken, die veelvuldig zijn positie tussen beide genoemden zoekt. En met de aanduiding van dit drietal is dan meteen gezegd dat het - ter verheldering van de kwestie hoe de onderzochte aspecten zich in de geschiedenis van De Gemeenschap vertonen, en ter beantwoording van de vraag of er in de diverse fasen van het Gemeenschapsbestaan zich nog ontwikkelingen en eventueel variaties in bedoelde aspecten en hun onderlinge relatie voordoen - noodzakelijk is om specifieke aandacht te besteden aan de interne verhoudingen en nuances.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken