Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De wellustige tandarts & andere componisten (1985)

Informatie terzijde

Titelpagina van De wellustige tandarts & andere componisten
Afbeelding van De wellustige tandarts & andere componistenToon afbeelding van titelpagina van De wellustige tandarts & andere componisten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.84 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
non-fictie/muziek-ballet-toneel-film-tv


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De wellustige tandarts & andere componisten

(1985)–Elmer Schönberger–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Opperlandse muziek

Over de Dood en de Tijd is de titel van een compositie van Gilius van Bergeijk. Ondertitel: een hommage aan Franz Schubert. In Den Haag vond de eerste openbare uitvoering van het stuk plaats. Dat ging zo: eerst vlijde zich een zangeres in de bocht van een vleugel; zij zong Der Tod und das Mädchen van Schubert, maakte een buiging en verdween in de coulissen; daarna bleef het podium leeg; er werd een knop ingedrukt en het daarop volgende half uur klonken er luidsprekers; verfrommelde geluiden, zich ontbindende akkoorden en geknetter. Veel meer was het eigenlijk niet. Het was raadselachtig hoe zo weinig in zoveel tijd zo indrukwekkend kon zijn. Het leek Schubert wel.

Onderwerp van Van Bergeijks compositie is het zojuist genoemde lied Der Tod und das Mädchen. Nu ja, lied, het is meer een liedje. Liefhebbers van klassieke muziek kunnen dikwijls herkend worden aan hun laatdunkende opmerkingen over ‘de drie akkoorden van de popmuziek’. Dat Schubert vaak nauwelijks meer nodig heeft, daarover wordt gezwegen. Ook Der Tod und das Mädchen ziet er op het eerste gezicht uit als een brave harmonie-oefening waarvan er dertien in een dozijn gaan, wat bewijst hoe misleidend het notenbeeld kan zijn.

Het liedje begint met een koraalachtige inleiding voor de piano. Vervolgens maakt das Mädchen haar entree; zo te horen studeert zij voor operazangeres. In een enigszins geagiteerd ariosootje gebiedt zij de ‘wilde knekelman’ met zijn vingers van haar af te blijven. Dan neemt de aangesprokene, der Tod, het woord. Hij vleit het meisje, noemt zich haar vriend en zegt dat hij niet gekomen is om haar te

[pagina 44]
[p. 44]

straffen. Zijn zingen is, net als dat van de Stenen Gast in Mozarts Don Giovanni, een bijzonder soort spreken; hij reciteert zoveel mogelijk op een en dezelfde toon. Zijn stem wordt gedragen door de piano die de draad van het openingskoraal weer heeft opgenomen. Tot slot nodigt de Dood het Meisje uit zacht in zijn armen te slapen. Op dat moment gebeurt er iets vreemds: het mineur, dat volgens de conventioneelste conventie met narigheid en bange voorgevoelens werd geassocieerd, slaat plotseling, als een blad aan de boom, in majeur om. De Dood als bevrijder is misschien een romantisch cliché, maar het muzikale equivalent daarvan is dat allerminst. Schubert zelf moet het ook als een prachtige vondst beschouwd hebben; zeven jaar later schreef hij in het naar Der Tod und das Mädchen vernoemde Strijkkwartet in d nog eens een serie variaties op het koraal.

Over de Dood en de Tijd zou een herschrijving van Schuberts lied genoemd kunnen worden. Deze herschrijving bestaat uit drie delen: Het leven, De verleidingsscène van de Dood, en ten slotte De Dood zelf. In elk van deze delen wordt de tegenstelling (leven en dood, mineur en majeur) die het dramatische moment van Schuberts lied definieert, opgeblazen en vertaald in een confrontatie van elkaar uitsluitende muzikale uitdrukkingsvormen.

Zo worden in Het leven elektronische geluiden - ‘dood’ geruis - gestemd volgens criteria die niets met elektronische muziek te maken hebben maar alles met Schubert. Het resultaat is aangrijpend. Stukje bij beetje, zo goed en zo kwaad als het gaat, worden uit een massief van samengeperste afvalgeluiden Schuberts akkoorden uitgehakt. Het lukt maar gedeeltelijk; de dood en het meisje zijn ruïnebewoners geworden. In het slotdeel, De Dood, gebeurt het omgekeerde. Er klinkt ‘levende’ muziek, gespeeld op een regaal, instrument dat in de operapraktijk van de

[pagina 45]
[p. 45]

barok de exclusieve spreekbuis van de dood was. Maar deze levende muziek vernietigt zichzelf, want elke actie op het orgel veroorzaakt een tegenactie van knetterende elektronica. Aldus gaat Schubert ten onder in hetzelfde massief waaruit hij aanvankelijk werd gewonnen. Hoewel het procédé dat hier is toegepast, strikt genomen de consequentie van de voorafgaande delen is, moet gezegd worden dat de hardhandigheid waarmee dit is gedaan, de ondertitel van het stuk, een hommage, in een vreemd en dubbelzinnig daglicht stelt. Misschien is die hardhandigheid het gevolg van gêne, - de gêne van een componist die in De verleidingsscène van de Dood voor het eerst in zijn leven iets over schoonheid heeft willen zeggen.

In die verleidingsscène, het middendeel, vindt de herschrijving van Schuberts lied op zijn letterlijkst plaats. Het begint - alsof er een grammofoonplaat wordt gedraaid - met een integrale uitvoering van het oorspronkelijke lied. Alleen met het laatste woord dat gezongen wordt is iets vreemds aan de hand: het klinkt een halve toon te laag. Hierna wordt uitsluitend nog de tweede helft van het lied, het koraal van de dood, herhaald. De eerste herhaling lijkt op een sentimentele interpretatie van het lied; de ongelijk aangeslagen akkoorden doen een dweperige mevrouw achter het toetsenbord vermoeden. Dat het niet zomaar ongelijk aangeslagen akkoorden zijn wordt pas later duidelijk, als langzamerhand, in het begin nog bijna onmerkbaar, steeds meer noten van het origineel door nieuwe vervangen worden. Ook de duur van de noten verandert, waardoor de muziek op een uitgelubberde jas gaat lijken. De koraalmelodie wordt evenveel keren herhaald als er tonen nodig zijn om het laatste woord van de tekst stapje voor stapje een octaaf te laten dalen.

Twaalf herhalingen dus, en met de twaalfde herhaling is de verbijstering van de luisteraar compleet en de meta-

[pagina 46]
[p. 46]

morfose voltooid: de alt is een soort Yma Sumac geworden, bas, tenor, alt en sopraan ineen; Schubert is via dweperige mevrouw, muziek met verkeerde noten en Skrjabinachtig gewapper veranderd in een zeezieke en aan evenwichtsstoornissen lijdende Weense dodecafonist; en pas nu is duidelijk dat de natuurlijke opname van een natuurlijk gezongen Schubert-lied niet natuurlijk was, maar een uitgesproken kunstmatige constructie, het opwindende resultaat van onopwindende, noeste vlijt.

Noeste vlijt is een parameter van Van Bergeijks muziek. Zijn compositie D.E.S. is een elektronische uitvoering van een pianosonate van Beethoven, synthetisch gewonnen uit één stukje band waarop één elektronisch toontje. Het klinkende resultaat - een montage van duizenden stukjes band waarop duizenden iets te lange, te korte, te hoge of te lage toontjes, want oog en oor waren de enige meetapparatuur - zou Opperlandse muziek genoemd kunnen worden: min of meer vanzelfsprekende muziek waarin reusachtige handicaps meeklinken. Soms zijn die handicaps ook zichtbaar aanwezig, zoals in een pianostuk dat uitgevoerd moet worden door een pianist wiens handen verbonden zijn met katrollen waaraan loodzware contragewichten zijn opgehangen. In zo'n stuk staat het spelen van een klein toonladdertje gelijk met het driehoog optakelen van een vleugel.

Ook de verleidingsscène van Over de Dood en de Tijd is Opperlandse muziek. De kunstgreep die hierin is toegepast en die ook hoorbaar is, is vergelijkbaar met de kunstgreep van D.E.S. De oorspronkelijke opname van het lied is, hoewel dat pas later blijkt, een montage van zes afzonderlijke opnamen: één van de stem en vijf van de pianopartij (elk pianoakkoord bestaat uit maximaal vijf tonen). Het principe van de metamorfose is in feite doodsimpel en elke bezitter van een bandrecorder bekend: een bandje dat

[pagina 47]
[p. 47]

te snel (te langzaam) wordt afgedraaid klinkt te hoog (te laag) en is eerder (later) afgelopen. Van Bergeijk had in plaats van één bandje zes bandjes en hij manipuleerde ze verbluffend.

Een kenmerk van bijna alle elektronische muziek is dat zij het eindprodukt is van uiterst verfijnde apparatuur, van duizenden knoppen en relais, van zeer gecompliceerde schakelsystemen, van computers, van boeken vol cijfers, sommen en tabellen, van congressen, cursussen, workshops en symposia, kortom, van een input van ptt-, itt- en nasa-achtige allure. Helaas bestaat de output zelden uit meer dan variaties op variaties van steeds dezelfde Space-Odyssey. En meestal blijft het alleen bij wat piep en knor. Gilius van Bergeijk is een van de zeldzame elektronische componisten die zelfs met een vooroorlogse bandrecorder nog kans zouden zien een interessant stuk te maken. Ik kan me voorstellen dat computercomponisten na het horen van Over de Dood en de Tijd de behoefte gevoelen om maar weer eens gewoon een telraam op een batterij aan te sluiten.

 

(1981)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken