Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een ongeregeld zootje (2009)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een ongeregeld zootje
Afbeelding van Een ongeregeld zootjeToon afbeelding van titelpagina van Een ongeregeld zootje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (1.11 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Editeur

Arendo Joustra



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een ongeregeld zootje

(2009)–H.J. Schoo–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

Hedendaagse geschiedschrijving

Journalistiek, volgens een even aardige als ambitieuze definitie, is de geschiedschrijving van het heden. Ambitie mag, moet zelfs, maar het is zonneklaar dat deze omschrijving te deftig is voor wat de meeste journalisten alle dagen uitvoeren. Journalisten staan heel prozaïsch tot hun liezen in het bluswater, zitten tegenstribbelende autoriteiten op de huid, onthullen schandalen, schrijven vileine columns of interviewen captains of industry. Andere, minder zichtbaar, managen een deel van krant of tijdschrift, leiden een televisieprogramma, maken koppen, zuiveren teksten van taalfouten, lezen nieuws.

Dat is het vak, soms meeslepend door de gebeurtenissen die worden verslagen, vaker nederig dienend en een tikkeltje triviaal. Morgen is het oud papier: journalistiek is een wegwerpartikel. En gelukkig maar, want morgen is er weer een dag.

Wie dus zulke eendagsvliegen tot een kloek boek bundelt, een ‘oude krant’ herdrukt, heeft veel uit te leggen. Er kan bijna niet anders dan de hoogmoedige gedachte aan ten grondslag liggen dat die herdrukte stukken geen doodgewone journalistiek zijn, maar opstijgen tot de een of andere buitencategorie. Het is, ten overvloede, niet de bedoeling om iets van die strekking te poneren. Maar er zijn goede argumenten om De nieuwe kaaskop toch voorzichtig op te vatten als hedendaagse geschiedschrijving.

 

Zoals veel films tegenwoordig mede gaan over het maken van films, en boeken niet zelden ook het schrijven van boeken tot onderwerp hebben, zo is ook hedendaagse journalistiek vaak een raamvertelling.

[pagina 38]
[p. 38]

Het heeft weliswaar een thema of onderwerp sec, maar gaat altijd ook over de journalistiek zelf. Die gelaagdheid, overdreven gezegd, komt doordat elk artikel allerlei lastige vragen moet beantwoorden. Hoe geef je werkelijkheid weer? Welk standpunt neemt de verteller in? Is objectiviteit een immer gebiedende eis (of zelfs maar mogelijk), of voert juist weloverwogen eenzijdigheid tot een verhelderende kijk op een zaak? Het zijn aloude ambachtelijke kwesties, maar hun maatschappelijke en professionele context is nu anders dan voorheen.

Twee dingen vooral zijn ingrijpend veranderd. In de eerste plaats is de Nederlandse journalistiek de voorbije decennia haar ideologische steunberen kwijtgeraakt. De media, vroeger soms tegen wil en dank onderdeel van een verzuild bestel, zijn bijna allemaal gewone, concurrerende marktpartijen geworden. En net als de politieke partijen, om met Wim Kok te spreken, schudden zij in the process hun ideologische veren grotendeels af. Dat was natuurlijk een hele be-vrijding, maar de nieuwe dracht blijkt na verloop van tijd ook kaal en armetierig. Eertijds de ‘koningin der aarde’ doolt topless rond. Want wat doe je als medium als je niet langer een door tijd, ervaring en voorlieden gepatineerd mens- en wereldbeeld belijdt? Hoe heb je invloed, ben je ‘een meneer’, of wat ook, als je niet langer duidelijk en voor iedereen zichtbaar gecommitteerd bent aan een bepaalde zaak, beweging of partij?

De nadagen van de verzuiling waren journalistiek lastig, de vernieuwde journalistieke context is dat ook: het is immers moeilijk om irrelevant te zijn. We zijn allemaal kerkverlaters, overgegeven aan een slaperige scepsis, de ironie als enige stijlfiguur en tolerant op het onverschillige af. Politiek-inhoudelijk is de verzuiling ruimschoots voorbij, maar als modus vivendi, als nationaal niet-inmengingsgebod leeft zij voort: ieder het zijne. We willen, mogen geen scherpslijpers zijn.

 

Wat ook is veranderd - en het een heeft met het ander te maken - is dat zowel de journalistiek als haar afnemers niet langer argeloos zijn. Door massaal mediagebruik is een formeel bewustzijn gegroeid.

[pagina 39]
[p. 39]

Mediaconsumenten van nu zijn streetwise; zij weten, om iets te noemen, de narratieve betekenis van een startende auto. Ergo, zij kennen de wetten van de soap als hun broekzak. Al even vanzelfsprekend filteren zij ‘informative’ op kwaliteiten als betrouwbaarheid en authenticiteit.

Daarom gaan de verhalen die journalisten vertellen altijd ook over het vertellen van een verhaal. Over hoe je dat doet, over de trucjes, bedrog en effectbejag, over presentatie en belang, de retorica van verheviging en vertekening. Lezers en kijkers weten hoe de wereld bedrogen wordt - heftige filmmuziek in een actualiteitenprogramma geeft het sein ‘schandaal, onderzoeksjournalistiek!’ - en hebben een acuut gevoel voor het maatschappelijke rollenspel dat overal en altijd wordt opgevoerd, voor de overdrijving en overacting die erbij horen, de dramatisering van het alledaagse, de cultivering van het slachtofferschap of de bestudeerde nonchalance van de autoriteit.

Lezers en kijkers, evenzeer losgewoeld van hun zuil, mediatechnisch geëmancipeerd, is niet langer alles te vertellen. Ze hebben ons door. Het is bijna brechtiaans: we acteren en beschouwen, maar vallen niet zonder meer nog samen met onze ‘rollen’. We wéten dat we acteren, dat we toeschouwer zijn, dat het ‘maar’ spel is. Het is een nauwelijks af te schudden besef dat zelfs het intiemste privéleven binnendringt. Het postmoderne bewustzijn maakt ons, zender en ontvanger, altijd en overal toeschouwer van het eigen doen en laten. We moeten de ‘werkelijkheid’ proberen te betrappen in een spiegeltent.

Want een soort naturalistisch gebod ‘de’ werkelijkheid recht te doen, is in het ontzuilde tijdperk de belangrijkste journalistieke opdracht geworden. Ooit gingen journalisten in de leer, letterlijk en figuurlijk, nu zijn we allen empirici. Het gaat tegenwoordig minder om het juiste (ideologische) standpunt dan om een juiste weergave van omstandigheden, feiten en cijfers. Althans, dat is de theorie. In de praktijk is enigerlei vorm van vooruitstrevende weldenkendheid, gericht op ‘vernieuwing’ en gespitst ‘op het verstaan van de tekenen des tijds’ de nationale norm.

[pagina 40]
[p. 40]

Aldus gaan de in deze bloemlezing verzamelde Elsevier-artikelen zowel over maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland in de jaren negentig als over het journalistieke metier bij een opinieweekblad in die jaren. Een opinieweekblad is immers zelf ook deelnemer aan de maatschappelijke gebeurtenissen waar het over, wie weet soms ook nog tegen schrijft. Het behoort deelnemer te zijn; zo niet, dan bepaalt het zich, in het goede gezelschap van ettelijke gedrukte en audiovisuele anderen, tot de rol van megafoon en podium voor de stoet buitenissige en geëmotioneerde passanten waartoe de maatschappelijke werkelijkheid dikwijls gereduceerd lijkt: klagers, piassen, extremiteiten, ontrechten, verbolgenen.

‘Kranten, weekbladen, de radio en misschien het meest de televisie hebben sociale problemen verder gedramatiseerd,’ schreef de socioloog Geert de Vries in zijn Nederland verandert. Sociale problemen in de jaren tachtig en negentig (1992). En hij vervolgde: ‘Vrijwel geen sociale kwestie komt in onze tijd op de politieke, ambtelijke of charitatieve agenda zonder onderwerp te zijn geweest van nieuwsberichten, actualiteitenprogramma's en praatshows. Daarbij gelden uitdrukkelijk theaterwetten.’

Heel waar, en het geldt al sinds jaar en dag, maar De Vries' observatie is natuurlijk innig verbonden met het huidige ontzuilde tijdvak. Weer in zijn woorden: ‘Tussen de misère van de sociale kwestie van de negentiende eeuw en de cameraklare binnenlandse sociale problemen van onze tijd gaapt een kloof.’ Die sociale kwestie, de miserabele toestand van de arbeidende bevolking, was de allesoverheersende zaak waarop de grote ideologieën - liberalisme, socialisme, confessionalisme - elk hun antwoord formuleerden. Met de komst van de naoorlogse ‘oplossing’ van dat vraagstuk, de moderne verzorgingsstaat, boetten die ideologische systemen, en daarmee de zuilen, snel aan belang in.

De ‘jaren zestig’, die in Nederland zoals bekend duurden van omstreeks 1965 tot begin jaren tachtig, ruimden ze grotendeels op; niet organisatorisch, wel ideëel als bindmiddel van onderscheiden ‘volksdelen’: protestants-christelijken, katholieken en het ‘algemene’ volksdeel van socialisten en liberalen. In hun plaats trad één

[pagina 41]
[p. 41]

ongedeelde cultuurnatie. Nederlanders delen thans vooral het Nederlandschap. Zo ging een bovenpersoonlijk, sociaal of sociologisch mensbeeld teloor; de notie dat mensen in de eerste en laatste plaats groepslid zijn. Het is verdrongen door een psychologisch mensbeeld. Mensen ervaren zich steeds meer als hoofdzakelijk gevormd uit hun individuele bagage, persoonlijke keuzes en voorkeuren, hun driften en gevoelens. Door toedoen van een relatief open, meritocratische samenleving met ruime onderwijskansen voor velen, zijn ze, minder in werkelijkheid dan mentaal, grotendeels klasseloos geworden. We maken onszelf, bepalen zelf wel wie we zijn. Het gevolg van al deze bewegingen is een radicale depolitisering van de maatschappij en een scherpe verkleining van het publieke domein. De politiek gaat over steeds minder, het publieke debat zwakt af en wordt steeds meer - als lezen, stemmen zelfs - een special interest. Er is een ontkenning van ‘macht’ en ‘belangen’, klassieke politieke categorieën. De cultuurnatie fragmenteert in horizontale zuilen van opleidingsniveau, welstandigheid, voorkeur en interesse. Deze ‘zuilen’ nieuwe stijl zijn slechts marktsegmenten, aggregaten van anonimi met gelijke kenmerken; geen groepen. Alleen marketeers kennen ze, kunnen ze bereiken. Onze kwesties zijn besognes, serieuze issues willen maar geen Kwestie worden.

 

In deze nieuwe politiek-maatschappelijke arena kan een traditioneel opinieweekblad als Elsevier commercieel een groot succes zijn, maar het journalistiek niettemin moeilijk hebben. Oude genres zijn uitgewerkt, het aloude ideologisch vuur gedoofd. Wat te doen?

Antwoorden op die altijd weer dwingende vraag staan op de volgende bladzijden. Elsevier is, conform zijn klassieke opdracht als journal d'opinion, niet naïef geworden. Het verzamelt feiten en cijfers, opvattingen en denkbeelden, onderzoekt, signaleert. Niet om uiteindelijk te manen of ideologisch te bevestigen, maar om te begrijpen, te duiden, betekenis te geven. Wat overkomt ons?

 

Eerder verschenen als inleiding bij De nieuwe kaaskop. Nederland en de Nederlanders in de jaren negentig (1999).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De nieuwe kaaskop. Nederland en de Nederlanders in de jaren negentig