Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het lied van den sluier (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het lied van den sluier
Afbeelding van Het lied van den sluierToon afbeelding van titelpagina van Het lied van den sluier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.28 MB)

Scans (1.77 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het lied van den sluier

(1940)–Jacques Schreurs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

God of man

 
Hij geeft de dingen nieuwe namen
 
Terwijl hij naast haar staat en staart.
 
Dan zegt hij: ‘Meisje, lust jij bramen? -
 
De rijpsten heb 'k voor jou bewaard.’
 
En zij, begeerig zich te lesschen,
 
Aanschouwt den man die bramen vond,
 
Die één voor één neemt van de bessen
 
En steekt ze lachend in haar mond;
 
‘God zelf heeft ze met dauw gewasschen,’
[pagina 10]
[p. 10]
 
Spreekt hij, ‘en haar met nacht gekruid’ -
 
Dan staat hij droomend in de grassen
 
En plukt een bloem en blaast zijn fluit...
 
Zij heeft zich van haar steen verheven
 
En lacht hem toe; hij draagt zijn pak;
 
De bodem ligt vol licht geschreven
 
En in zijn kurve slaapt een tak.
 
‘De maan vergeet vannacht te rijpen,’
 
Spreekt zij nadien. En hij: ‘Ik hoor
 
Den dag, die reeds zijn zeis gaat slijpen.’
 
Doch zij hoort niets; geen enkel spoor.
 
En zij gaan verder door den toover
 
Van licht en groen, tot haar gezel
 
Haar ginds, verborgen in het loover,
 
Den koepel wijst van een kapel.
 
Het beeld der Maagd, op wie wij hopen,
 
Staat in een nis van licht gedacht;
 
De koopman spreekt: ‘Haar deur staat open.’
 
En zij: ‘Heeft ons die Vrouw verwacht?’
 
Zij treden in en zien verslagen
 
Een ruimen feestdisch aangericht,
 
Die nauwelijks zijn last kan dragen
 
Van wijn en wildbraad en, met licht
 
Versierd van porceleinen lampen,
 
De steenen kroezen torst der wijn.
 
Op schalen ligt de spijs te dampen:
 
De reebout en het everzwijn
 
Naast fijn gevogelt', bruin gebraden
 
En versch-gesneden tarwebrood.
 
De zetels rondom staan beladen
 
Met wapens van verweer en dood:
 
Kromzwaarden, bijlen en gespannen
 
Voetbogen; allerhand gewei
 
Van wilde dieren, waarop mannen
 
Ter jacht uitvaren, dekt de rei
 
Der Engelen die langs de wanden
 
Van diep azuur en paar bij paar,
 
Met lof en reukvat in de handen,
 
Opvliegen naar het hoogaltaar, -
 
Den troon van Haar, die uitgebannen,
[pagina 11]
[p. 11]
 
Daarbuiten glimlacht in haar nis
 
En, naar Gods onbegrepen plannen,
 
De moeder óók van roovers is.
 
‘Wie is 't die ons dit maal bereidde?’
 
Vraagt 't kind; en hij: ‘Wie zet het vee
 
Tot aan den buik in klaverweiden?
 
Wie, uit zijn handschelp, lescht de ree
 
En siert met appelen de boomen?’
 
Het kind zwijgt stil en grijpt een kan;
 
Zij heeft haar zetel ingenomen
 
En ziet naar hem die, God of man,
 
Haar brood belegt met warme spijzen
 
En haar het beste toebedeelt.
 
‘Eet,’ zegt hij, ‘voor wij verder reizen’
 
En vouwt zijn handen als een beeld.
 
Doch als haar handen ledig raken
 
Bereidt hij haar een nieuwe sneê
 
En spreekt bedeesd: ‘Het moge u smaken:
 
Het brood, de vogel en de ree.’
 
Het kind verbaasd: ‘Wil u niet schamen
 
Te nemen wat gij mij bereidt.’
 
En hij van ver: ‘Ik at mijn bramen.’
 
Dan zwijgen zij een langen tijd...
 
Maar als hij met verheven oogen
 
Een dankgebed heeft voorgezegd,
 
Staat hij van vleugelen omvlogen
 
En brandend haast van tafel recht
 
En dooft hij een voor een de lampen.
 
Nog wijst zijn vinger naar het dak:
 
Een morgenklok begint te tampen;
 
Dan hoort zij als een snaar die brak:
 
‘Mijn kind, ik heb voor u gebeden’ -
 
En wischt zich uit. Zij zit alleen.
 
Een zoete slaap vermant haar leden;
 
De zon breekt door de takken heen
 
En langzaam rond haar kleuren ramen...
 
Daar gaat een herder met een schaap;
 
Het kind herhaalt: ‘Ik at mijn bramen’,
 
En glimlacht in haar diepen slaap...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken