Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sterren en dauw (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sterren en dauw
Afbeelding van Sterren en dauwToon afbeelding van titelpagina van Sterren en dauw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.80 MB)

Scans (2.68 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Editeur

Bernard Verhoeven



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sterren en dauw

(1935)–Jacques Schreurs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

Viaticum

 
Nu luister, kind, wat Maria deed
 
Die der menschen zoet en bitter weet; -
 
Hoe zij in een heilige Kerstnacht
 
Een kranke de laatste Teerspijs bracht:
 
 
 
Daar lag een man op een verre hoef,
 
Die man was krank tot de dood en droef,
 
Die vroeg met zijn mond en oogen groot
 
Almaar om Hemelsch Brood.
 
 
 
En een knaap die zijn honger niet verstond
 
Lei zijn handen op zijn open mond;
 
En als hij sliep of zijn oogen sloot
 
Nam de jongen weer zijn fluit en floot...
 
 
 
Maria, die als avondster waakt
 
Had in haar kapel wat licht gemaakt;
 
Zij kwam met haar lamp naar het altaar gegaan
 
En stak twee gele kaarsen aan.
 
 
 
Zij sprak tot Sint Joseph: ‘ik ga met Ons Heer.’
 
Die legde zijn bloeiende lelie neer.
 
En met schoone, bleeke handen nam
 
Maria het witte Lam.
 
 
 
Zij hield Het hoog aan haar rijke hart
 
Als die eerste nacht toen zij moeder werd,
 
Zij sloeg er haar vlasblauwe mantel om dicht -
 
Sint Joseph droeg de bel en het licht.
 
 
[pagina 96]
[p. 96]
 
Toen traden zij zonder eenig woord
 
Door de open tempelpoort;
 
De voornacht stond in volle schijn
 
En blonk op dak en plein.
 
 
 
En plots in de stilte viel tel om tel
 
Het glazen geluid van de altaarschel,
 
De huizen rilden, - en kleine knaap
 
Riep: ‘moeder!’ - in zijn eerste slaap.
 
 
 
Een man stak zijn hoofd door de luik en vroeg:
 
Ons Heer ging voorbij - en wie Hem droeg?
 
En menschen kwamen, met kaarsen aan,
 
Op de drempel van hun woning staan.
 
 
 
Twee vrouwen volgden tot aan de brug,
 
Toen kwamen ze bleek terug;
 
En Maria, licht als een paradijs, dacht
 
Aan die eerste, verre winternacht...
 
 
 
Een lange weg, een lichte laan
 
En schuin in de hemel de wintermaan;
 
Een toren sloeg op een verre stad,
 
Een beekje ruischte, een molenrad.
 
 
 
Zij kwamen voorbij een oud kasteel,
 
Toen sprong het geluk haar als licht uit de keel,
 
Toen zong Maria met schoone stem
 
Het heil van Bethlehem:
 
 
[pagina 97]
[p. 97]
 
Geloofd zij mijn Heer op deez' schoone reis,
 
Mijn bloed werd drank en mijn vleesch werd spijs;
 
Geloofd zij mijn Heer in mijn schoot en lijf.
 
Geloofd en gedankt om zijn verblijf.
 
 
 
Gezegend zijn lichaam dat vleesch is van mij,
 
Gezegend zijn hart dat zich leschte aan mij,
 
Gezegend zijn lippen die dorsten naar mij,
 
Gezegend zijn oogen allebei!
 
 
 
Gedankt zij zijn naaktheid en zijn nood,
 
Gedankt ook zijn handen, arm en bloot.
 
Gedankt ook zijn voeten in mijne schoot,
 
Gedankt zij zijn eucharistische dood.
 
 
 
Ik draag als een appelken U in mijn hand;
 
Gezegend de hemel om U en het land,
 
De menschen, de boomen, het licht en het àl,
 
Gezegend de dieren in hunne stal! -
 
 
 
Een lange weg, maar een smaller pad,
 
Een beekje ruischte, een molenrad;
 
Een lage hoeve, met witte wand,
 
Lag stil en puur aan de heuvelrand.
 
 
 
De maannacht blonk in een gevelruit.
 
Een jongen blies in een herdersfluit,
 
En klaar aan de stilte sloeg, tel om tel,
 
Het glazen geluid van de altaarschel.
 
 
[pagina 98]
[p. 98]
 
‘Adeste fideles,’ zong krank en dof
 
Een stem door de blanke bloemenhof,
 
Een wingerd dorde aan de witte muur,
 
Een schaapje blaatte in de donkere schuur.
 
 
 
Een deur kwam open, een deur ging dicht.
 
En het woonhuis stond vol zonnelicht.
 
Maar daar lag een man en die ging dood,
 
Naast een jongen, die hem de oogen sloot...
 
 
 
Maria spreidde een altaardwaal,
 
En las uit een oud, geel rituaal
 
Met een stem, als glas zoo rein,
 
Het schoone, smeekende kerklatijn.
 
 
 
Toen nam zij de Hostie in hare hand,
 
En gaf ze de man op zijn ledikant;
 
Toen sloot hij zijn oogen, toen sloot hij zijn mond,
 
Toen sloot hij voor eeuwig zijn oogen en mond...
 
 
 
Een lange weg en een smaller pad:
 
Een beekje ruischte, een molenrad;
 
Het maanlicht doofde in een gevelruit,
 
Een jongen blies in een herdersfluit.
 
 
 
Een lichtje ging door het winterland;
 
De maan zonk achter de heuvelrand.
 
En door de nanacht klonk ver en hel,
 
Het glazen geluid van de altaarschel...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken