Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nederduytsche spellinge (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nederduytsche spellinge
Afbeelding van Nederduytsche spellingeToon afbeelding van titelpagina van Nederduytsche spellinge

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (4.54 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Editeur

F.L. Zwaan



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nederduytsche spellinge

(1957)–Jacob van der Schuere–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina IX]
[p. IX]

Inleiding.

§ 1. De Schrijver.

De voornaamste samensteller van de Nederduydsche Spellinge, Haerlem 1612, is Jacob van der Schuere.

Dit werd reeds waarschijnlijk gemaakt door Te WinkelGa naar voetnoot1), vervolgens door De VooysGa naar voetnoot2), en wordt zekerheidGa naar voetnoot3) als men kennis neemt van de Toe-eygen-Brief, p. 5, voor Van der Schuere's Tristium (1612), waarin hij dit zelf vertelt met de woorden:

‘Deze truer-Dichten dan, alzoo nauwelijks ter degen volmaekt ende herschreven wezende, zijn mij beginnen bekend te worden, de groote misbruyken in onze Nederduydsche spellinge; de welke met opmerk overleggende (in gezelschap, en met behulp van eenige mijnder Vrienden) ende beschrijvende een onderrichtinge, tot verbeteringe der zelver, héft (beneffens ander oorzaken), veroorzaekt, dat dit drukkig werk tot nu toe uyter druk gehouden is’.

Volgens de Biographie Nationale de BelgiqueGa naar voetnoot4) werd V.d.S. te Meenen geboren in 1576 en week hij reeds jong, vermoedelijk om godsdienstige redenen, met zijn ouders uit (dit zal wel na 1585 geweest zijn) naar Haarlem. We zien hem hier later gevestigd als ‘Francoyse Schoolmeester’ (aldus duidt hij zichzelf aan op het titelblad van zijn Arithmetica, eerste druk 1600). Men vergelijke hierover H.J. van de Kerk, De Haarlemse drukkers en boekverkopers 1540-1600, p. 131:

‘Jacques van de Schuere, de schrijver van de Arithmetica behoort niet tot het onderwijzend personeel van het Gymnasium. In 1596 krijgt hij toestemming om een bijschool te houden’. ‘Op versouck van Jacques van der Schuyere omme te mogen school houden binnen deser stadt, ende leeren de Franchoysche tale, mitsgaders scrijven, cyfferen ende boechouden, es hem tselve als anderen geconsenteert, mits hem draegende ende leerende gheen andere boecken dan die toegelaten zyn als andere schoolmeesters’.

[pagina X]
[p. X]

Over deze bijscholen vindt men interessante mededelingen bij K.J. Riemens: Esquisse historique de l'enseignement du français en Hollande du 16e et 17e siècle, Leyde 1919.

Van der Schuere sterft na 1643, het jaar waarin hij de nieuwste druk van zijn Arithmetica nog van een voorwoord voorziet. Zijn sterfjaar is onbekend. Het Haarlems Archief heeft althans hierover geen gegevens. Uit de door hem vertaalde ‘Gedachtenisse der Eeuwigheyt’ van Puget de la Serre (uitgave te Amsterdam, 1667), blijkt dat hij in 1667 reeds overleden was. Het titelblad vermeldt Jakob van der Schuere als de vertaler met de toevoeging: ‘In zijn leven School-meester ende Boekhouder’.

Behalve Frans onderwijst V.d.S. het rekenen. Daarvan getuigt zijn bekende Arithmetica, 1600, verscheidene malen herdrukt: 1615, 1624, 1625, 1630 v.v., 1643, 1653, 1675. Ik raadpleegde alle drukken. Die van 1624 werd bezorgd door V.d.S.'s zoon Denijs, koopman te Amsterdam, en vermeerderd met een onderricht over het ‘italiaensch boekhouden’ (ook later bijgevoegd; in de Amsterdamse bibliotheek is ook een afzonderlijke uitgave van 1643).

In de ‘Voor-reden, aen de leer-lievende Reken-konst-beminders’ van de druk van 1643 spreekt de dan 67-jarige V.d.S., wiens portret op de titelpagina prijkt met het randschrift: ‘Iacob vander Schuere Meenenaer. Out 67 Iaer. Doorsiet den grondt. Anno 1643’, met beminnelijke bescheidenheid over het succes van zijn werk: ‘Dewijle het by den eersten druk niet en is gebleven: maer wel vyf ofte zes mael wederom herdrukt zynde, doch weynig meer te bekommen is’. Hij vertelt verder hoe deze herdruk op instigatie van zijn zoon, die boekverkoper is, geschiedt. Het werk zij velen ten profijte. Hij eindigt zijn voorrede met de sympathieke woorden: ‘Niet veel meer, derhalven, na dezen van my verwachtende, also de graeuwe hayren my vast aenmelden, dat mynen afscheyd-tydt haest voor-handen is. In voegen, dat myn meeste bekommeringe voortaen behoort te zyn met te dynken op de altyd-durende eeuwigheyd, ende te bezorgen, dat den Godlyken boekhouder oorzake hebben magh (myn rekeninge sluytende) die over te draghen in den Boek des Levens: om in de weder-opwakinge te mogen hooren, de vermakelyke stemme: Komt in de onvergaende vruegt: die allen toegewenscht wort, van my U, ende alder-dienstwillige J.V. Schuere’.

§ 2. Letterkundige werkzaamheid.

Ook als dichter is V.d.S. actief. Hij is lid van de Vlaamse kamer ‘De Witte Angieren’, en behoort tot de kring van Van Mander, die hem hoogstelde en wiens leerling hij zich noemt. Men zie de Toe-eygen-brief voor

[pagina XI]
[p. XI]

Tristium, waarin hij meedeelt de prozavertaling van Ovidius' Tristia door de rector van de Haarlemse Latijnse school Th. Schrevelius, ettelijke malen te hebben gelezen ‘by wijlen onzen goeden Vriend (ende mijn onderwijzer inde Dicht-konst) K.v. Mander’. De vertaling beviel hem zeer: ‘ja zoo, dat ik zomwijlen hem (d.i. K.v.M.) aenzochte die te willen bedichten (alzooze duer zijn begeiren daer toe vertaeld waren) dan hy ziende mijnen ernstigen yver, héft met vél aanporrende redenen my selve bewégd dat aen te vangen’.

V.d.S. was het ook die Van Manders vertaling der eerste 12 boeken van de Ilias (naar het Frans van de abt Hugues Salel), na diens dood (1606) uitgaf (1611). ‘Tristium’ werd ‘ter begeirte van C. van Mander’ door hem berijmd.

Een lijst van zijn dicht- en prozawerken moge hier volgen:

1.Een aantal gedichten (19) in de ‘Nederduytsche Helicon’ (1610), van welke bloemlezing hij waarschijnlijk ook het verbindend proza schreefGa naar voetnoot1).
2.Tristium, ofte De Truer-dichten van Publ. Ovidius Nazo verdeeld in vijf Boeken: van hem (in 't Land zijnder Ballingschap) in Latijn beschreven. Haarlem 1612.
3.De eerste 12 Boecken vande Ilyadas van Van Mander door V.d.S. uitgegeven. Haerlem 1611.
4.Uytlegginge ofte Verklaringe, over het vijfde kapittel vanden eersten Brief tot den Korintheren: voor eenige jaren in geschrift vervaet, ende nu door den druk yeder een voorgestelt, door I.V.S. 1624 (geen drukker). Ex. in Amsterdamse bibliotheek. Blijkens de Voor-reden is I.V.S.: Jacob van der Schuere. De Voor-reden eindigt nl. met zijn zinspreuk ‘Duerziet den grond’.
5.Gedachtenisse der Eeuwicheyt uit het Frans van Puget de la Serre vertaald, een stichtelijk prozawerk. Ik raadpleegde een uitgave van 1667, Amsterdam.

§ 3. Spellingpraktijk, purisme.

Wat zijn spelling betreft, deze blijkt in en na 1612 sterk af te wijken, gelijk we mochten verwachten. Na 1612 is er in het algemeen overeenstemming met de ‘Nederduydsche Spellinge’.

Het puristisch standpunt van V.d. Sch. komt duidelijk uit in de Nederduytsche Helicon, 330 vlg.: ‘maer ick hebbe daer in sonderlinghe acht (na macht) gehadt, om alle uytheemsche woorden uyt te wieden. Maer wat! Sy sijn vele so in onse mondt verstorven, dat de selve ons veel veyligher voor-vallen, dan de Nederduytsche selve, so gantschelyck is onse alder-

[pagina XII]
[p. XII]

ryckste sprake in 't veronachtsamen ghekomen: dan doch korts van eenighe begonnen, tot vercieringhe, weder op de been te helpen, de welcke my behaghende, ick daer in hebbe ghepoocht te volghen.’ Mochten hem toch nog enige vreemde woorden zijn ontslipt, dan is dat tegen zijn wil, door onkunde of onvoorzichtigheid, geschied en de welwillende lezer moge hem dat ten goede houden enz. en meehelpen tot zuivering van onze geliefde moedertaal.

Ook in de Toe-eygen-brief voor Tristium komt zijn purstisch standpunt uit. Hij wil de ‘rijkheyd, kloekheyd en kortheyd’ van onze Nederduitse Tale naar vermogen tonen en dus geen uitheemse vormen gebruiken, maar een zuivere ‘onbeschuymde Tale’, waarbij hij verwijst naar Van der Werve, Coornhert, Spiegel en vooral Stevin.

Ook in de twee achter zijn Arithmetica (druk van 1643) toegevoegde brieven van 1607 en 1608 aan Robbert Robbertsz, vond ik de van zijn puristisch standpunt getuigende opmerking: ‘alsoo alle uythemsche onduydsche woorden ende namen (want wyze alle derven konnen) hoe langhe hoe meer uyt onse Nederduydsche Tale verschooven mogen worden, om alsoo te beter ongeschuymt, ende onghelapt te konnen spreken’.

Ook in de N.S. komt dit pursime even naar voren (p. 15): ‘uythémsche woorden (die wy meer als te vél in ons Nederduydsch gebruyken, ende schier voor eygen houden)...’

§ 4. De ‘Nederduydsche Spellinge’.

a. Bekendheid van dit werk. Bronnen.

V.d.S. beweegt zich volop in het culturele leven in het Haarlem van die tijd en neemt een voorname plaats in als dichter. Tot zijn geschrift over de N.S. kwam hij, zoals wij boven reeds zagen, door de praktijk van het dichten. Het is geboren uit de behoefte de misbruiken en onregelmatigheden, die hij in de spelling ontdekte, weg te nemen.

In de N.S. wordt geen naam genoemd van andere grammatici, dichters of prozaschrijvers, geen enkele verwijzing naar ander werk treffen wij aan tenzij dan in de vorm: ‘sommige’ leren enz. De enige uitzondering is Ronsard, van wie een breed citaat uit zijn Abbregé de l'Art Poëtique Francoyse wordt gegeven, nl. het deel daaruit, dat over spellingkwesties gaat.

Omgekeerd blijkt V.d.S. bekend aan den Haarlemsen predikant Ampzing, die hem waarderend noemt in zijn Nederlandsch Taelbericht, p. 21Ga naar voetnoot1). Het

[pagina XIII]
[p. XIII]

lijkt mij waarschijnlijk, dat zij, beiden belang stellend in spelling en spraakkunst, elkaar gekend hebben.

Ook Van Heule blijkt V.d.S. te hebben leren kennen. In zijn Nederduytsche Spraeckonst van 1625 wordt hij nog niet genoemd, wel in de tweede druk van 1633 (p. 6, 9, 12, 26); de verwijzing op p. 26 (‘in manuscriptis’) moet slaan op gevoerde correspondentie of op litterair werk van V.d.S.

Merkwaardigerwijze wordt op p. 12 door Van Heule voor verdere studie van de spelling wel verwezen naar V.d.S. (naast De Heuiter en Mostard), niet naar de Twe-spraack. Een bewijs van geringe invloed van dit werk?

Blijkbaar heeft Van Heule tussen 1625 en 1633 kennis gemaakt met de N.S., misschien ook met V.d.S. zelf (men denke aan de ‘vriendelyke onderhandelinge’ die Ampzing met Van Heule had)Ga naar voetnoot1).

Bewijs van contact, hoe dan ook, en onderlinge waardering, is het lofdicht van I. van der Schuere voor de tweede druk van Van Heule's spraakkunstGa naar voetnoot2):

 
‘Gy die wenscht het Nederlands,
 
Zonder schuym te zien in glants:
 
Welgespeld: in Oorsprongs staet:
 
Welgehecht: in Redens maet.
 
Ziet dit Boek, wat voordeel gy
 
Daer in vind, tot hulp voor dy.
 
Die het maekt, heb danck voor daed:
 
Wenscht daer voor hem de genaed,
 
Christi aan 'tgemoeds verbond:
 
Hueld met hem Doorziet den grond.’

Tenslotte blijkt Dafforne in zijn werkje van 1627 een ruim en dankbaar gebruik gemaakt te hebben van de N.S., die vaak door hem (soms zeer breed) wordt geciteerd, soms ook bestreden.

Dat V.d.S., die ongetwijfeld bronnen gebruikte, deze niet noemt is jammer voor ons. Ik acht het zeker dat hij Lambrecht, De Heuiter en de Twe-spraack gekend heeft. Daarnaast is hij (‘Fransoyse Schoolmeester’) zeker met Franse spraakkunsten bekend geweest. Ik wees er reeds op dat het enige citaat in de N.S. van Ronsard is. V.d.S. kende geen Latijn. Voor zijn Tristium maakte hij gebruik van een vertaling door Th. Schrevelius. Rechtstreekse invloed van Latijnse (humanistische) grammatica's lijkt

[pagina XIV]
[p. XIV]

mij dan ook onwaarschijnlijk. V.d.S. was een uitstekend kenner van het Frans blijkens zijn vertalingen van gedichten van Ronsard, Desportes en Marot in de Nederduytsche Helicon, ook op grond van wat Foncke vermeldt omtrent zijn Belleau-vertalingGa naar voetnoot1).

Met Meigret is er meermalen grote overeenstemming (vergelijk de commentaar). Uit BrunotGa naar voetnoot2) weet men dat Ronsard veel op had met Meigret's rigoureuze spellinghervormingGa naar voetnoot3). Ook Ronsard wil alle ‘lettres superflues’ afschaffen, protesteert tegen c met de klank k (hij wil daar een k schrijven en de c geheel uitbannen. Meigret handhaaft hier c en schrijft voor c = s een ç), wil evenals Meigret langaje spellen en volgt Meigret in het uitbannen van de qGa naar voetnoot4). Zo wordt uit V.d.S.'s instemming met Ronsard, ook directe invloed van Meigret (en andere Franse spellinghervormers) op V.d.S. reeds waarschijnlijk. In de hoofdgedachte: spellen naar de klank, voortdurend letten op de ‘kracht’ der letters, stemt V.d.S. met Meigret overeen. Ook in het gedeelte van de N.S. ‘Aen-merkingen, Om wel te spellen ende lezen’ (pag. 52) is er grote overeenkomst met Meigret's Grammère, 23, wat de algemene regels betreft van syllabenverdeling (één consonant tussen klinkers bij voorafgaande lettergreep, twee consonanten verdeeld over de twee lettergrepen enz.).

Bekendheid met Franse spraakkunsten wordt ook reeds waarschijnlijk uit het feit dat V.d.S. een paar 16e-eeuwse Franse rekenkonst-boekjes blijkt te kennenGa naar voetnoot5).

Wat de Nederlandse spraakkunsten betreft is er vooral met Lambrecht meermalen grote overeenkomst (zelfde indeling naar het alphabet; zelfde opvatting van tweeklanken; het gedeelte over de leestekens lijkt veel op Lambrecht, is slechts wat uitvoeriger - Dafforne beweert dan ook dat ‘de Haarlemmers’ Lambrecht hierin hebben gevolgd -; ook Lambrecht spelt gelijkvormig - ik noteerde uit zijn voorwoord: inhaud, aarbeid, verstand, magh, woord -).

Voorts bedenke men wel dat van de Nederlandse grammatische geschriften tussen 1584 (Twe-spraack) en 1612 (N.S.) vrijwel niets is bewaard gebleven. De ons met name bekende geschriften van deze periode zijn blijkbaar verloren gegaan, althans niet in Nederlandse en Belgische bibliotheken te vinden. Het zijn:

[pagina XV]
[p. XV]

P. de Berd: Nederduytsche Letterkonst, Middelburg 1588, geciteerd bij Dafforne.

Jasper Francoys: Onderwyzinghe des Fondaments der Nederduytscher Orthographie, 's-Hertogenbosch 1591, geciteerd bij Dafforne.

C. Dz. van Niervaert: Onderwys in de Letter-konst (± 1600 volgens Kossmann in Het Boek, Nieuwe Reeks, (1944-'46), dl. 28, p. 183; ik ken slechts een druk van 1670 te Dordrecht en van 1701 te Breda). Het werkje wordt genoemd door Dafforne.

D. Mostart: Het licht der Nederduytscher Schrijf-konst, Amsterdam 1612 (genoemd bij Ampzing, Dafforne, Van Heule).

Het eerste bewaard gebleven spraakkunstige geschrift, afgezien van de beknopte uiteenzetting van De Hubert voor zijn Psalmen 1624, is Van Heule's Nederduytsche Spraekkonst van 1625, dan volgt in 1627 Dafforne, in 1628 Ampzing enz. enz. (vgl. de lijst in Hellinga's Opbouw p. 36 vlgg).

Er is dus een lelijke lacune in de Nederlandse grammatische traditie tussen 1584 en 1612. Des te meer reden is er om deze eerste ons bekende mededelingen omtrent spelling en klank na zoveel jaren, waaruit geen bronnen voor ons aanwezig zijn, op hun volle waarde te schatten.

b. Waardering van de N.S. in later tijd.

De geringschatting van De VooysGa naar voetnoot1) is onverdiend. Hij gaat zeer weinig op 't werkje zelf in. Zijn opmerking over de uyGa naar voetnoot2) is reeds door Caron recht gezetGa naar voetnoot3). Wat De Vooys over de d van glad opmerkt, doet V.d.S. geen recht. Men vergelijke Van Heule over deze d en Caron's commentaar daaropGa naar voetnoot4). Dat V.d.S. in de onderscheiding ê, ē en ô, ō met de Twe-spraack meeging, is onjuist. De Twe-spraack kent geen verschil ê, ē.

c. Aard en inrichting van de N.S.

De N.S. is een pretentieloos werkje, alphabetisch ingericht, alleen spellingkwesties behandelend. Slechts volgt nog een korte uiteenzetting omtrent leestekens en apostrophe.

De alphabetische behandeling is traditioneel, naast de behandeling volgens de soorten der litterae of een combinatie van beide methoden.

Lambrecht ging hem daarin voor (vocalen, consonanten, tweeklanken). De Heuiter heeft de alphabetische volgorde (diftongen achteraan), de

[pagina XVI]
[p. XVI]

Twe-spraack handelt als Lambrecht (bij de Franse en Duitse 16e-eeuwse grammatica's zien we dezelfde alphabetische opbouw).

Verder is kenmerkend voor de opzet van het geschrift het voortdurend vermelden bij iedere behandelde letter van de mogelijke combinaties met andere letters (klinkers, mede-klinkers).

(Dafforne, 87 zegt, dat hij deze combinaties niet opgeeft. Het heeft niet veel om het lijf, meent hij, en ... wie er meer van weten wil zie de N.S.!)Ga naar voetnoot1)

d. Druk, wijze van uitgave.

De N.S. verscheen in 1612. Het werkje is, voor zover mij bekend, nimmer herdrukt. KossmannGa naar voetnoot2) noemt slechts deze druk. In de catalogi van Enschede en van Van Stockum is het werkje niet te vinden.

De hier uitgegeven tekst is een herdruk van het exemplaar uit de Leidsche Bibliotheek, dat bijgebonden is achter de Nederduytsche Spraeckonst van Christiaen van Heule, Leiden 1633, en dat blijkens een manuscript-aantekening op de titelpagina afkomstig is uit de bibliotheek van C.G. Plemp (‘Ex bibl. C.G. Plempij’.).

Drukfouten, ook die in de ‘Feylen’ achterin zijn opgegeven, vindt men in voetnoten aangeduid.

De titelpagina is in facsimile overgenomen.

Het portret van Jacob van der Schuere is ontleend aan de druk van 1643 van zijn Arithmetica.

In plaats van de oorspronkelijke paginering aan de voet der bladzijden in letters en cijfers, zijn de bladzijden doorlopend door mij met cijfers aangeduid.

Afkortingen als -ē voor -en zijn opgelost.

De oorspronkelijke lettertypen Gotisch en Romein zijn vervangen door Romein en cursief.

voetnoot1)
Tschr. 18, p. 238 vlgg., en 20, p. 103.
voetnoot2)
Verz. Opst. I, 279.
voetnoot3)
Zie reeds Caron in Trivium I, 1, XX.
voetnoot4)
Van der Aa is zeer beknopt over Van der Schuere; in het Nieuw Ndl. Biografisch Woordenboek ontbreekt hij. Frederiks-Van den Branden is zeer summier.

voetnoot1)
Zie Te Winkel, Ontwikkelingsgang III, 63 vlgg. en Tschr. 18; Foncke in Tschr. 37.

voetnoot1)
Zwaan, 159.
voetnoot1)
Zwaan, 22.
voetnoot2)
Zie Caron's uitgave, p. 6.
voetnoot1)
Tschr. 26, p. 261 vlgg.
voetnoot2)
Histoire de la Langue française II, 111 vlg.
voetnoot3)
Vgl. L. Meigret: Le Tretté de la Grammère Françoeze, uitg. W. Foerster, Heilbronn 1888, Inleiding p. XXIV.
voetnoot4)
Abbregé de l'Art Poëtique Francoyze in de editie P. Laumonier: Oeuvres complètes VII, 62 vlg.
voetnoot5)
Zie de bovenvermelde brieven achter Arithmetica, 1643.

voetnoot1)
Verz. Opst. I, 279.
voetnoot2)
Id., 280, noot 1.
voetnoot3)
Caron, 128 vlg.
voetnoot4)
Caron, 58 vlg.

voetnoot1)
Men vindt het zo volledig mogelijk nagaan van de verbindingen met andere klanken ook bij Meigret, die hiermee weer teruggaat op Priscianus (door hem enige malen genoemd). Zie Livet 67 (breed excerpt uit Meigret's Tretté de la grammère françoèze van 1550) en vgl. Tretté ..., 23 vlg. Ook Beza, De Francicaé linguae recta pronunciatione Tractatus, 1584, spreekt telkens over mogelijke verbindingen en posities in de lettergreep.

voetnoot2)
Het Boek, Nieuwe Reeks, dl 28, p. 171.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken