Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De A.F.C.-ers (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De A.F.C.-ers
Afbeelding van De A.F.C.-ersToon afbeelding van titelpagina van De A.F.C.-ers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.85 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/sport


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De A.F.C.-ers

(1915)–J.B. Schuil–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 226]
[p. 226]

Achttiende hoofdstuk.
Die lamme meisjes.

Keesje Brummer was tot ‘twee weken’ veroordeeld. Het ging den ouden heer Brummer eigenlijk wel 'n beetje aan zijn hart, om zijn dikken, gezelligen zoon voor zoo langen tijd van het A.F.C.-terrein te moeten verbannen, maar hij meende, dat hij dit wel verplicht was tegenover den baas, den Fluit, den Kameel en den Pompelmoes. Trouwens, den vorigen keer had hij Kees voor 7 vieren en 1 drie tot een maand veroordeeld; het was dus rekenkunstig zuiver - en ook niet meer dan billijk - dat Kees thans twee weken moest brommen.

Het ‘zesde’, waarvoor Kees juist den vorigen dag officieel was uitgenoodigd, moest zijn dikken keeper dus veertien dagen tusschen de goalpalen missen. De heer Brummer en Keesje hadden vijf minuten erg sip gekeken, Keesje vanwege het zware vonnis en de oude heer uit puur medelijden met zijn zoon. De heer Brummer kon niet goed hebben, dat zijn kinderen verdriet hadden en hij was al van plan om de straf wat te verzachten en er één weekje van te maken - minder kon het niet tegenover den Kameel, den Pompelmoes en den Fluit - toen hij Kees tot zijn groote

[pagina 227]
[p. 227]

vreugde weer zag lachen. Kees dacht aan het vieze gezicht, dat de Fluit getrokken had, toen ze hem het artikel van Bob T. hadden willen laten lezen, en de heer Brummer lachte smakelijk mee, toen Kees hem in geuren en kleuren het verhaal deed.

De oude heer was erg dankbaar, dat Keesje zijn straf niet al te somber opnam en hij dus niet een week ervan behoefde af te trekken. Want vier onvoldoendes - hij moest het in zijn hart bekennen - was met veertien dagen toch niet buitensporig zwaar betaald. Als de heer Brummer en Kees in de toekomst hadden kunnen lezen, zouden zij zelfs geen vijf minuten treurig hebben gekeken, want nog dienzelfden avond begon het hard te vriezen en den volgenden morgen was het al te zien, dat het zesde voorloopig zijn dikken keeper niet noodig zou hebben.

Het vroor, dat het kraakte en zelfs fanatieke A.F.C.-ers als Eddy en Henk vergaten voor een paar dagen, dat er voetballen in de wereld bestonden. Zij gingen nu niet na schooltijd om drie uur naar het veld bij de Fransche Laan, maar trokken met elkander naar buiten, om te probeeren, of het ijs in de slooten al ‘houden kon’. Dan was het: ‘eerst even stampen met de hak!’ vervolgens één voet er op en zich vasthouden aan de hand van een jongen op den wal en als ook dat ging... roetsj!... dan gleed er één met 'n vaartje over en volgde dra de rest.

En altijd was het een gebeurtenis, als Keesje zich klaar maakte om er ook over te slieren. Dan riepen zij allen:

‘Vooruit, lui, op zij, daar komt twee honderd pond an!’ want als het ijs den dikken Kees Brummer hield, dan was het vertrouwd ook, dan kon er - volgens de jongens - wel een arreslee met 'n paard overheen.

[pagina 228]
[p. 228]

Zoodra Kees er over was gegaan, vlogen ze dadelijk met twee, later met drie en vier tegelijk.

Het had een heele ontsteltenis gegeven, toen op een gegeven oogenblik Huib Delfors en Kees tegen elkander waren gebotst en Kees met een plof midden op het zwarte ijs terecht was gekomen. Krak! zei het opeens en een scheur van wel twintig meter lengte liep dwars over het ijs. En toen Kees weer veilig en wel op het weiland stond, wees een reuze-ster de plaats aan, waar de dikke keeper gezeten had.

Toen was tegelijk het bewijs geleverd, dat ‘het ijs vertrouwd was’ en de ijsbaan dus morgen geopend kon worden. Want als het ijs Keesje Brummer hield, wie zou er dan nog doorheen kunnen zakken?

De ijsbaan ging open en tegelijk - o, zaligheid der zaligheden! - werden de schooldeuren 's middags gesloten!

Het A.F.C.-veld lag eenzaam en verlaten en Keesje was totaal vergeten, dat hij onder den druk van vier onvoldoendes leefde. Het smalle ijzer had het ronde leeren monster verdrongen.

Voor Eddy brak nu een heerlijke tijd aan. Elken middag zag hij Kitty, en zij reden samen de eene baan voor, de andere na en vonden elkaar liever dan ooit. Want zooals er in de oogen van Eddy maar één meisje was, zoo was er in de oogen van Kitty maar één jongen: Eddy Loomans.

Een was er echter op de wereld, die de ‘verliefderigheid’ van Eddy op den duur hard begon te vervelen en dat was zijn boezemvrind, Keesje Brummer. Eddy en Kees waren altijd vrinden geweest; zij hadden bijna hun heele leven samen gevoetbald, samen gefietst, samen schaatsgereden en samen zoo vaak in de benauwdheid gezeten; nu kwam daar op eens zoo'n wild-

[pagina 229]
[p. 229]

vreemd meisje en boem!... opeens liet Eddy Keesje schieten! Nu ja, ze bleven natuurlijk nog wel vrinden, maar het ware, zooals vroeger, was het toch niet meer!

Het gebeurde nu zelfs dikwijls, dat Kees met Tony Hespers en Huib Delfors inplaats van met Eddy naar de ijsbaan ging. Verbeeld je, dat zoo iets verleden jaar ooit was gebeurd! Toen waren Eddy en Kees altijd met hun tweeën. Maar nu? Nee, hoor, 't was uit, heelemaal uit! Nadat Henk verliefd was geworden op Loukie, zag je Henk en Eddy altijd samen met Kitty en de twee meisjes Van Dieren.

Zij gingen met hun vijven naar de ijsbaan, ze reden altijd met hun vijven en ze gingen met hun vijven weer naar huis. Kees voelde er niets voor, om altijd achter die meisjes aan te sjouwen. Nou ja, Kitty was wel aardig, dat kon hij niet ontkennen, maar die twee Van Dierentjes, nee, dat waren nesten, net als alle andere meisjes. Kees was met hen op de dansles geweest, maar hij moest niks van die nuffen hebben.

Kees kon zich niet begrijpen, wat Henk en Eddy daar nou voor plezier in vonden, om altijd met die vervelende meisjes te rijden! En als Kees zoo op z'n eentje of met andere jongens op de ijsbaan reed en hij dan Eddy met Kitty en Henk met Loukie voorbij zag gaan, dan had hij soms even het land, dat hij nieuwe buren had gekregen. Want Kees was zoo'n trouwe vrind, dat hij zich niet kon begrijpen, dat Eddy hem voor 'n meisje liet schieten. Nee, zoo iets zou hij zelf nooit hebben gedaan, voor geen honderdduizend meisjes, dat wist-ie zeker!

Enfin, Eddy moest het zelf maar weten! Als hij maar niet met die nuffen behoefde te rijden, dan was 't hèm goed! Wanneer het met het ijs gedaan was,

[pagina 230]
[p. 230]

dan zou dat gezeur met die lamme meisjes vanzelf uit wezen en zouden Eddy en Henk wel weer bij Kees komen!

Maar op een Vrijdagavond werd Kees voor een heel moeilijk geval geplaatst. Het had de laatste dagen zóó hard gevroren, dat de kanalen en vaarten dicht lagen, zoodat er overal buiten de stad werd gereden. Kees voelde er veel voor, om eens 'n grooten tocht te maken, maar hij wist niet, wie hij vragen moest.

Vroeger ging hij altijd met Eddy - dan reden zij samen aan een stok - maar nu was daar natuurlijk geen sprake van; Eddy en Henk zouden er niet aan denken om met hem mee te gaan.

Met Huib Delfors en Tony Hespers dan? Die kwakkelden altijd zoo, dan kwam je heelemaal niet vooruit. Nee, daar was ook geen aardigheid aan. Piet Flier en Hein van Drumpt reden goed, maar Kees voelde er niets voor om met Piet en den Haak een ijstocht te maken. Hij kon die opscheppers niet goed uitstaan, vooral niet, nadat ze tegen Eddy na de match tegen de Trappers zoo misselijk waren opgetreden. Nee, hij zou dan maar weer op de ijsbaan alleen rijden. Er zouden wel lui genoeg te vinden zijn, die geen toch mochten maken en dus ook op de ijsbaan bleven.

Zoo dacht Kees, toen Eddy en Henk 's avonds bij hem kwamen.

‘Zeg, Kees,’ vroeg Eddy dadelijk, ‘ga je morgen mee, 'n tocht maken naar Gravenland?’

Kees was onmiddellijk bereid. Eindelijk was dat gemier met die lamme meisjes dus uit en zou hij weer wat aan z'n vrinden krijgen.

‘Wie gaan er meer mee?’ vroeg Kees.

‘Nou, Bram Heesink en jij en wij...’ antwoordde Eddy.

[pagina 231]
[p. 231]

‘O, da's fijn!’ riep Kees. Hij stelde er zich al machtig veel van voor.

‘En danne...’

‘Nog meer lui? Prachtig! Hoe meer zielen hoe meer vreugd!’

‘Eh... Kitty en eh... Wies Borger.’

‘En Greet en Loukie natuurlijk!’ vulde Henk aan.

‘O,... gaan die ook mee?’ Het was heel goed te merken, dat Kees dat maar half vond.

‘Ja, wat dacht je dan?’ vroeg Henk.

‘Nou, ik dacht, dat we onder elkaar gingen, alleen jongens natuurlijk!’ antwoordde Kees.

‘Nee, dan is er geen aardigheid an!’ zei Eddy.

‘Geen aardigheid an’... om met jongens 'n tocht te maken? Hoe was 't mogelijk, dat Eddy het zeggen kon. Wat was die kerel in 'n paar weken veranderd! En Kees zei het dan ook eerlijk:

‘Dat zou je verleden jaar ook niet gezegd hebben!’

‘Nee, natuurlijk niet, toen was ik ook niet verliefd!’ bekende Eddy gulweg.

Hè, die beroerde verliefdheid ook! Wat had je nou aan je vrinden? Kees voelde er niets voor, om met die vier meisjes 'n tocht te gaan maken. Hij begreep heel goed, waarom Eddy en Henk bij hem kwamen; Eddy reed met Kitty, Henk met Loukie en Bram Heesink met Wies Borger. Nu zaten ze met Greet in hun maag, en die mocht hij nou op sleeptouw nemen! Nee, Kees paste d'er voor, hij moest er niets van hebben.

‘Och nee,’ zei Kees, ‘wat moet ik dan meedoen? Ik heb toch geen meisje!’

‘Jawel,’ offreerde Henk dadelijk, ‘jij mag Greet van Dieren hebben!’

‘Nou, die mag je gerust houden; da's me ook 'n plezier! Dan zou ik den heelen dag dat vervelende

[pagina 232]
[p. 232]

schaap moeten trekken!’ zei Kees, niet erg galant.

‘Nou, niet altijd door. Ze kan ook best eens alleen rijden!’ meende Eddy.

‘Dan komt ze heelemaal niet vooruit!’ zei Kees.

Nee, Kees voelde er totaliter niets voor, om met die nesten te gaan rijden. Maar toen deed Eddy op eens een beroep op hun vriendschap.

‘Als jij niet meegaat, dan gaan wij ook niet, want wij kunnen Greet natuurlijk niet thuis laten!’

‘Toe, Kees, ga nou maar mee... om ons 'n plezier te doen!’ drong Eddy aan.

Kees was al half gewonnen.

‘Ik zou 't voor jou toch óók doen!’

Jawel, Eddy had mooi praten; Kees zou immers nooit met zoo iets aan komen zetten.

Maar, 't was waar, je moest wat voor elkander over hebben. Het was wel 'n kaantje, maar enfin, hij zou die nuf dan morgen wel trekken.

Eddy en Henk waren in de wolken. Zij wisten wel, dat Kees mee zou gaan en Henk verzekerde hem bij herhaling, dat het Kees erg mee zou vallen.

‘Je zult zien, jij wordt ook nog verliefd!’

‘In geen honderd jaar!’ riep Kees vol overtuiging.

Nou, dat moest Kees zelf weten! Als hij maar meeging! En de twee vrienden namen afscheid en telefoneerden dadelijk aan Greet, dat Kees haar cavalier zou zijn.

‘O, dol, heerlijk, zalig!’ riep Greet door de telefoon; en aan Loukie zei ze, dat ze Kees Brummer toch wel 'n leuken, moppigen jongen vond.

Kees zat er an; hij had het beloofd; hij moest dus mee! Och! och! den heelen middag met die Greet van Dieren rijden... 't was me 't pleziertje wel!

Hij vond haar vroeger op de dansles gewoonweg 'n

[pagina 233]
[p. 233]

spook! En ze reed?... nou, 't leek wel erwtensoep! Voor zijn part dooide het vannacht tien graden, als het dan morgenavond maar weer opvroor, want den Zondag had hij er niet voor over.

Toen Kees even later in de huiskamer vertelde, dat hij 'n grooten tocht met meisjes zou gaan maken, barstte de heele familie in lachen uit. Keesje met 'n meisje rijden, dat was al te mal! En Kees moest er zelf ook om lachen; ze hadden gelijk: 't was gewoonweg bespottelijk! En zoodra Kees brommend had verteld, dat hij met Greet van Dieren moest rijden, proestten zij het allemaal weer tegelijk uit.

‘Jongen, jongen, Kees, pas op je hart, hoor!’ lachte de heer Brummer.

‘Laat je niet inpalmen!’ spotte zijn broer Gerrit.

‘Morgenmiddag is Kees verloofd!’ gichelde Mies.

‘Op je test!’ antwoordde Kees.

‘Je moet je Zondagsche pak aantrekken, Kees!’

‘En je nieuwe dasje!’

‘En handschoenen aan, jongen!’

‘Kees met 'n meisje!’... 't was bijna niet te gelooven! En telkens weer schaterde de familie Brummer het uit en Keesje lachte zelf hard mee.

Wanneer Greet van Dieren dat door de telefoon had kunnen hooren, dan zou ze Kees waarschijnlijk geen ‘moppigen, leuken jongen’ hebben gevonden en zou ze misschien voor de eer hebben bedankt, om zich den volgenden dag door Kees Brummer naar Gravenland te laten trekken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken