Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Artapappa's (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Artapappa's
Afbeelding van De Artapappa'sToon afbeelding van titelpagina van De Artapappa's

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.97 MB)

ebook (3.76 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Illustrator

O. Geerling



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Artapappa's

(1920)–J.B. Schuil–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Achtste hoofdstuk.

De voorstelling zou om half drie precies beginnen en om kwart voor twee stond het voor het pakhuis van den heer Noordaa reeds vol jongens, die allen de acrobatische evoluties van den jeugdigen Artapappa wilden zien. Van de laagste klassen van de H.B.S. ontbrak er geen een - uitgezonderd natuurlijk Piet Bron - en de gesprekken gingen niet anders dan over den zwarten koningszoon, die even gemakkelijk op zijn handen kon loopen als op zijn voeten, en salto mortales kon maken, of het zoo niets was. De wonderlijkste dingen werden er die dagen op school van Artapappa verteld.

‘Hij is een vlammeneter!’ beweerde Doppie Reigersma, een ukkie uit de eerste klas, en toen eenige jongens dit in twijfel trokken, zei hij met de grootste stelligheid, dat hij het van Spekkie in eigen persoon had gehoord.

‘Hij drinkt petroleum, alsof het water is!’ verzekerde hij, ‘en als ze dat aansteken, vliegen de vlammen uit zijn mond!’

- Een ander beweerde, dat Harry Kool hem verteld had, dat Artapappa een degen kon inslikken tot aan zijn maag en een derde had gehoord, dat je een speld in zijn wang kon steken, zonder dat er bloed uit kwam.

[pagina 80]
[p. 80]

De nieuwsgierigheid was zóó hoog gespannen, dat tegen twee uur de jongens op de gesloten deuren gingen beuken en een algemeen gebrul aanhieven.

‘Doe open! Doe open! Doe open!’ klonk het in verschillende toonaarden.

Spekkie, die bij den ingang moest staan om de kaarten in ontvangst te nemen, werd onrustig door dat Indianen-gekrijsch.

‘Wil ik ze d'er maar inlaten?’ vroeg hij.

- ‘Waarachtig niet!’ riep Pukkie. ‘Er staat op het programma, dat de zaaldeuren om twee uur geopend worden. Voor dien tijd komt er geen mensch in!’

Toen opeens werd er hard op de deur gebeukt en een nieuw gehuil weerklonk voor het Janus Blanus-spel.

‘Doe open! Doe open! De politie! De politie! De politie!’

‘De politie!’ riep nu op zijn beurt Spekkie verschrikt. Hij was doodsbang, dat de justitie op het laatste oogenblik de voorstelling nog zou verbieden.

‘De politie!’ klonk het door het heele pakhuis en van alle kanten kwamen plotseling alle leden van het koninklijk élite-variété-gezelschap in de meest zonderlinge costuums opdagen.

Rud Noordaa in een soldatenpak, dat hem veel te wijd was en waarvan de broekspijpen hem over de voeten hingen, de Lijn in een dienstmeidenpakje met een witte floddermuts scheef op zijn hoofd, Geert Beukers in een ouden, deftigen rok van zijn vader, Pukkie nog in zijn hemd, allen waren zij zoo op het geroep van ‘politie! politie!’ achter de schermen vandaan gehold.

Het allerlaatst verscheen Paul in een wit tricot en met den hoogen hoed op zijn hoofd.

‘Walla, wat an die hand met die politie?’ vroeg hij verbaasd.

[pagina 81]
[p. 81]

Geen van allen kon hem inlichten.

Het heele gezelschap stond nu achter de deur.

‘Kun je niet door de reten heenkijken?’ vroeg de Lijn aan Spekkie.

‘Dan moet ik 'em op 'n kier doen!’ antwoordde Gijs.

‘Nou vooruit! Doe 'em dan op 'n kier!’ riepen de anderen.

Spekkie duwde voorzichtig tegen de deur.

‘Hoera! Hoera! Open! Open! Open!’ klonk het op straat, toen er beweging in de deur kwam.

‘Waarachtig, 't is zoo! De Pieper en de Roggemik!’ riep Spekkie verschrikt en hij trok vlug de deur weer dicht.

‘Nou, wat zou dat?’ zei Rud Noordaa, ‘wij mogen toch in ons pakhuis doen, wat wij willen. Daar heeft de politie niks mee te maken!’

Pukkie en de Lijn waren het volkomen met hem eens.

Toen hoorden zij duidelijk twee basstemmen buiten roepen: ‘Achteruit! Achteruit! Achteruit!’ Daarop een luid gejoel en een zwaren vloek.

‘Dat is de Roggemik!’ lachte Pukkie, die hem aan zijn stem herkende.

Weer een harde bons op de deur en nu de basstem van den Pieper, die riep:

‘Maak eens open!’

‘Moet ik open doen?’ vroeg Spekkie.

Even werd er beraadslaagd; toen werd besloten om de deur voor de gewapende macht te ontsluiten.

Een luid gejuich buiten weerklonk, toen de deuren open gingen; de twee politie-agenten traden binnen en de deuren gingen weer dicht.

‘Wat mot dat hier?’ vroeg de Roggemik nijdig en hij keek rond, alsof hij een bende valsche munters zoo op heeterdaad had betrapt.

- Wat voeren jullie hier uit?’ bromde de Pieper.

[pagina 82]
[p. 82]

‘Wij geven 'n spel vanmiddag!’ lichtte Pukkie in.

‘Janus Blanus!’ vulde Rud aan.

De Roggemik was in twijfel, of Rud met zijn Janus Blanus hem er tusschen wou nemen of niet.

Maar toen opeens begon de Pieper te lachen, dat zijn dikke buik ervan schudde.

‘Kijk me dien sausneger eens an!’ riep hij tegen den Roggemik.

Daarop gebeurde er een wonder. De Roggemik, die volgens de jongens nog nooit van zijn leven had gelachen, proestte het uit, toen hij Paulus Artapappa met zijn witte tricot en zwarten hoogen hoed zag staan. De leden van het gezelschap Janus Blanus wisten niet, hoe zij het hadden. Nog nooit hadden zij op zoo'n goeden voet met de politie gestaan.

‘Als u wilt, mag u de voorstelling bijwonen!’ zei Rud, maar Pukkie, die zich bij tijds de honderd te veel uitgegeven kaarten herinnerde, voegde er aan toe:

‘Als er tenminste nog plaats is!’

‘Wij hebben wel wat anders te doen dan naar jullie spel te kijken,’ bromde de Roggemik.

Maar de Pieper verkeerde blijkbaar in tweestrijd.

‘Wanneer beginnen jullie?’ vroeg hij.

‘Om half drie!’ riepen de jongens.

Van de straat klonk op hetzelfde oogenblik weer een oorverdoovend gekrijsch: ‘open! open! open!’

‘Nou, als jullie de deuren dan nou maar open doet, want die herrie en dat lawaai daar buiten moet uit wezen!’ knorde de Roggemik, die blijkbaar al weer spijt had, dat hij gelachen had.

‘Wij zullen wel zoo lang hier blijven voor de orde!’ zei de Pieper.

Of dit laatste maar een smoesje was om de voorstelling te kunnen bijwonen, dan wel of hij het werkelijk

[pagina 83]
[p. 83]

noodig oordeelde voor het bewaren van de openbare orde te blijven, zeker is het, dat de leden van het gezelschap deze twee agenten bij de deur allemachies fijn vonden.

‘Nou wordt ie pas echt!’ fluisterde Rud den Lijn in het oor. ‘De politie!’

Toen trokken allen naar het tooneel en even daarna opende Spekkie plechtig de deuren van het Janus Blanus spel.

Onder een oorverdoovend gehuil stormde de bende naar binnen.

‘Kaarten afgeven! kaarten afgeven!’ schreeuwde Spekkie.

Hij had even goed: ‘rechts omkeert!’ kunnen roepen; het zou precies hetzelfde effect hebben opgeleverd. De jongens, die voor bij de deur hadden gestaan, werden door hen, die achter kwamen, zoo geduwd en gebigd, dat zij den heelen Spekkie zelfs niet zagen.

‘Kaarten afgeven!’ gilde Spekkie nog eens en het zweet brak hem uit bij de gedachte alleen aan de verwijten, die hij van de anderen te hooren zou krijgen, omdat hij het publiek zonder entree-bewijzen naar binnen had gelaten.

Maar plotseling werd het gedrang zóó erg, dat Spekkie met tafeltje en al onderste boven werd gegooid. De toestand van den armen Spekkie, die in een hoek op den grond tusschen een tafelblad en den muur bekneld zat, werd bepaald kritiek.

‘Pas op! Pas op! Jullie drukken mij dood!’ klonk het benauwd uit den hoek.

Toen kwamen de Pieper en de Roggemik te hulp.

‘Kalm daar achter, asjeblieft!’ schreeuwde de Pieper.

‘Anders sluiten we de heele kast, saldrementsche kwajongens!’ waarschuwde de Roggemik.

[pagina 84]
[p. 84]

Dit hielp. De jongens hielden op met dringen en ordelijk trok nu de bende naar binnen.

Spekkie probeerde op te krabbelen, maar dat bleek onder deze omstandigheden onmogelijk. Daarom stak hij zijn hoofd boven de tafel uit en riep hij de hulp in van den Roggemik.

‘Zij moeten kaarten afgeven! Zonder kaarten mogen ze d'er niet in!’ schreeuwde hij.

‘Zeg, heb je 't tegen mijn?’ bromde de Roggemik.

Spekkie knikte boven de tafel van ja.

‘Zoo, nou dan heb je 't tegen m'n laars ook. Dacht je, dat ik je knechie was!’ antwoordde de vriendelijke agent.

Spekkie begreep het; er was niets meer aan te doen. Met de kaarten liep het heelemaal mis.

Toen alle jongens en meisjes binnen waren - er waren heel wat vertegenwoordigsters van het schoone geslacht opgekomen om het Janus Blanusspel te zien - krabbelde Spekkie weer op zijn voeten en met een gezicht als de dood van Ieperen kwam hij even later achter het tooneel aanzetten.

‘Zeg, ze zijn er allemaal in zonder kaart!’ zei hij benauwdjes; hij begreep zeer goed, dat de verontwaardiging van alle leden van het gezelschap nu op zijn hoofd zou worden uitgestort.

‘Ben je gek?’ riep de Lijn.

‘Dat mag niet!’ schreeuwde Harry.

‘Dat wil mijn vader niet hebben!’ dreigde Rud.

‘Ik kan er niks aan doen. Ze gooiden mij onderste boven!’ verdedigde Spekkie zich.

‘Stommeling! Ezelsveulen! Kaffer!’ klonk het verontwaardigd van alle kanten; Paul Artapappa hoorde dit laatste woord gelukkig niet.

‘Nou, dan had jullie 't zelf maar moeten doen! Ik lag heelemaal op den grond. Zij drukten mij bijna dood!’

[pagina 85]
[p. 85]

‘En de politie dan?’ vroeg Pukkie.

‘Ja, de politie!’ riep de Lijn.

‘Waarom was er dan politie, als die niet eens hielp?’

Die heb ik gevraagd, maar die wou niet helpen!’ zei Spekkie.

Toen de jongens hoorden, hoe de Roggemik tegen Spekkie was opgetreden, wilden ze hem er onmiddellijk uitsmijten, maar er bleek tenslotte toch geen een genegen dit karweitje te verrichten.

‘Wat nou?’ vroeg de Lijn. ‘Nou kunnen de menschen met kaarten er misschien niet eens meer in!’

‘Alles er weer uit!’ besliste Pukkie.

‘Ja wel, dat is gemakkelijk gezegd!’ mopperde Spekkie. Hij was blij, dat ze er in waren en nu er weer uit? Hij kreeg al kippevel bij de gedachte alleen.

‘Je zegt gewoon, dat zij er uit moeten!’

Pukkie vond het blijkbaar de meest gewone zaak van de wereld.

‘Nou, doe jij dat dan maar!’ zei Spekkie.

Hij hoorde al in zijn verbeelding het gebrul, dat de bende zou aanheffen, wanneer hij met deze boodschap kwam.

Toen opeens klonk vanuit de zaal een schel gelach tot hen door.

‘Wat gebeurt er?’ riepen alle leden te gelijk en zij holden naar het tooneel.

Zij begrepen het onmiddellijk. Paul Artapappa lag op het tooneel op den grond, of beter zijn onderste helft; de andere helft - met den hoogen hoed - was onder het scherm doorgekropen en lag in de zaal. Het gepraat over de kaarten was hem danig gaan vervelen; hij vond die kwestie heelemaal niet belangrijk en hij had daarom in zijn eentje al vast een extra nummertje voor het publiek gegeven.

[pagina 86]
[p. 86]

‘Walla, die pakhuis niet half vol!’ grinnikte hij, toen hij met zijn heele lichaam weer op het tooneel stond, ‘wat jullie klets over die kaart!’

Paul had met deze nuchtere opmerking de kaartenkwestie geheel opgelost. Er werd - tot groote vreugde van Spekkie - besloten om alle jongens, die binnen waren, rustig te laten zitten. Harry Kool zou - omdat zij het Spekkie verder niet toevertrouwden - aan de deur blijven staan en niemand meer toelaten, die niet in het bezit van een wettig entree-bewijs was.

Toen de voorstelling om half drie begon, was de zaal tot aller verbazing lang niet vol.

‘Er kunnen nog wel 'n honderd menschen bij!’ zei Pukkie een beetje teleurgesteld.

Het bleek, dat Mina en Griet, Krabbers, de tuinman van de familie Van Bommel, de concierge van de H.B.S., de juffrouw van hun vroegere Zondagsschool, de koekebakker van de Markt, ja zelfs de putjesschepper van de school geen gebruik hadden gemaakt van de vriendelijke uitnoodiging van het Janus-Blanus-spel.

Maar op de voorste rij - op een gereserveerde plaats - zat de jongensvriend, mijnheer Noordaa, en heel achter in de zaal bij de deur stond als een standbeeld, in uniform, de bewaarder van de openbare orde, de Pieper. Die eene politie-agent woog tegen Mina, Griet, de juffrouw van de Zondagsschool en vijftig anderen op. De Pieper had de verzoeking om het spel van Janus Blanus te zien, niet kunnen weerstaan en hij had zelfs eenige minuten voor het begin der voorstelling nog even vlug zijn zoontje van tien jaar gehaald, die - omdat hij achter in de zaal niet over de menschen heen kon kijken - nu heel deftig op de voorste rij naast den heer Noordaa zat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken