Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen
Afbeelding van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamenToon afbeelding van titelpagina van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (65.11 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

Titus Leeser

Rein van Looy



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
non-fictie/sport


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen

(1952)–J.B. Schuil–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 23]
[p. 23]

Derde hoofdstuk

Eddy en Kees hadden niet ongelijk gehad, toen zij de Katjangs voorspelden, dat zij het bij de Kachelpijp zuur zouden hebben. Het was er zuur, vreselijk zuur! Niet alleen, dat zij elke dag met honger van tafel opstonden, maar de Kachelpijp en zijn tanige egade waren wel het meest chagrijnige stel mensen, dat men zich denken kon.

Tom en Thijs waren nu al veertien dagen in hun nieuwe tehuis en zij wachtten nog altijd op de eerste lach van hun vrolijke kostbaas en kostbazin. Als je de gezichten van de twee Kachelpijpen bekeek, zou je zeggen, dat de wereld niet anders dan narigheid en ellende was.

Elke avond, als Tom en Thijs in bed lagen, zei Tom:

‘Wat 'n stel zuurpruimen!’

En Thijs zuchtte:

‘Ik begrijp niet, dat vader en moeder ons hier in huis hebben gedaan!’

Maar Thijs wist ook niet, dat de twee Kachelpijpen bij het bezoek van de heer en mevrouw Reedijk de lievigheid zelve waren geweest en met gezichten hadden gezeten, waarvan je de zoetigheid had kunnen aflepelen.

Maar nu met de twee jongens lieten zij hun ware gedaante zien. Zij waren gierig tot het vrekkige toe. Doch dat zou het ergste nog niet zijn, als zij maar niet zo'n alleronmenselijkst chagrijnig waren. Zij deden of het leven enkel narigheid was en niet anders bestond dan uit plichten, plichten en nog eens plichten.

Aan tafel zaten zij als twee opgeprikte prenten, stijfrecht als kaarsen tegenover elkaar, op de taaie runderlapjes al maar te kauwen, te kauwen, te kauwen, zó lang, tot de jongens er wee en akelig van werden.

‘Jullie lijkt wel verscheurende dieren!’ kregen zij elke middag van de Kachelpijp te horen, als zij hun bord al op hadden en mijnheer en mevrouw nog niet half klaar waren.

[pagina 24]
[p. 24]

‘Dat is geen eten, wat jullie doet, dat is schrokken!’ meende de Kachelpijpse.

‘Ja, schrokken!’ echode de Kachelpijp.

‘Kijk es naar meneer!’ vervolgde mevrouw.

‘Ik kauw elk stukje vlees vijf en dertig maal!’ doceerde meneer tussen het kauwen door. ‘Dan lost het eten op en vermengt het zich met het speeksel en heb je d'er wat an!’

‘Maar zoals jullie eet, zul je altijd nog meer willen eten!’ merkte de Kachelpijpse op.

‘Net als de honden!’ vervolgde mijnheer.

Tom trapte Thijs dan op zijn voet en Thijs keek strak voor zich op zijn afgeschraapte, lege bord. Zij begrepen beiden heel goed, waarom zij deze verhandeling over het eten elke dag te slikken kregen.

Eens op een middag, toen het eten allermiserabelst slecht en weinig was geweest, had Tom het gewaagd te zeggen, dat hij nog honger had, waarop de Kachelpijp en de Kachelpijpse elkaar hadden aangekeken met gezichten, waarop verbazing en verontwaardiging te lezen stonden.

‘Hoe is' t mogelijk?’ had de Kachelpijpse hoofdschuddend gezeg en meneer had er aan toegevoegd:

‘Dat is kras! Na zo'n bord vol eten!’

‘Nou ja, niks dan aardappelen en 'n beetje kool!’ had Tom toen geantwoord.

Maar daarop had hij de wind van voren gekregen. De Kachelpijp was opgestaan en gestreng had het uit zijn mond geklonken:

‘Tom, eens en vooral, nooit critiek op het eten! Dat dulden mevrouw en ik niet! Dat past niet aan de jeugd!’

En de Kachelpijpse:

‘Het is schande, dat je het durft zeggen, Tom! Honger! Foei! Jij weet niet eens, wat dat woord betekent! Heb jij ooit honger gehad?’

‘Jawel!’ antwoordde Tom, en hij zei het zo brutaal, dat Thijs ervan schrok.

‘Zwijg, of ik stuur je zo naar bed!’

Tom had op zijn lippen om te zeggen: ‘Ga je gang maar!’ doch tijdig bedacht hij zich, dat hij de volgende dag met Eddy Loomans voor het eerst in A.F.C. zou spelen en hij zweeg dus, bang, dat hij bij verder verzet misschien niet naar het voetbalveld zou kunnen gaan.

De Kachelpijp ging door met een ernstige en strenge verhandeling over ‘goeie manieren’ en mevrouw herhaalde nog eens, dat

[pagina 25]
[p. 25]

Tom nooit honger zou hebben, als hij elk hapje maar vijf en dertig keer goed kauwde, precies zoals haar man dat deed.

Die middag was de storm nog overgedreven, doch het was een voorproefje van alles, wat nog volgen zou.

Het allerergste voor de Katjangs was, dat zij altijd 's avonds bij de Kachelpijp moesten werken.

‘Als wij maar eens alleen waren!’ zuchtte Thijs elke dag.

‘Als wij die lamme vent maar eens 'n uurtje kwijt waren!’ bromde Tom.

Maar daar was nooit kwestie van. De klok had nog niet 7 geslagen, of de Kachelpijp verscheen, uitgestreken en zuur als altijd en zei plechtig: ‘Aan de arbeid!’

Dan ging hij achter zijn schrijftafel zitten, stak een grote, slechte sigaar op - ‘'n stinkstok van drie om 'n kwartje’ zoals Tom zei - en begon zijn krant te lezen, nu en dan eens opkijkend om te zien, of Tom en Thijs wel werkten.

Hij duldde zelfs niet, dat de Katjangs onder het leren met elkander even spraken.

‘Er is 'n tijd van spelen en er is 'n tijd van werken! Dat leert 'n mens nooit vroeg genoeg!’ placht hij elke avond minstens éénmaal te zeggen.

Als Tom eens over zijn boeken insliep, schrok hij al heel gauw door een harde klets van een liniaal wakker en zag in het vergeelde perkamenten, nijdige gezicht van de Kachelpijp.

‘Slapen doen wij in ons bed, nietwaar?’ klonk het dan lijzig en droog. En toen Tom eens op een avond - doodmoe nog van het voetballen van die middag - voor de derde maal over zijn taaie Engelse woordjes was ingeslapen, had de Kachelpijp hem aan zijn oor getrokken en gezegd: ‘Nu schrijf jij voor mij eens honderd maal: “Luiheid is des duivels oorkussen!” Dan zal je wel wakker blijven!’

Tom was paars van drift geworden en een ogenblik was het door zijn hoofd geflitst: ‘Dat vertik ik!’ maar toen de Kachelpijp daarop voor de zoveelste maal zei: ‘Er is 'n tijd voor spelen en er is 'n tijd voor werken! Als jij niet werkt, zul je morgen ook niet spelen en houd ik je thuis!’ had Tom op zijn lippen gebeten en zich bedwongen. Want dat de Kachelpijp aan zijn voetbalmiddag zou komen, dat pleizier gunde hij hem toch niet.

Die avond hadden Tom en Thijs op hun slaapkamertje lang samen zitten praten.

‘Wat 'n vent!’ had Tom gezegd. ‘Die Kachelpijp is nooit van z'n leven 'n jongen geweest!’

[pagina 26]
[p. 26]

Op eens was het Thijs te machtig geworden; de tranen sprongen hem in de ogen en hij snikte:

‘Ik houd het hier niet uit bij die zure mensen!’

Even, één ogenblik, toen hij zijn broer zag huilen, was het Tom ook bijna te machtig geworden, maar dadelijk vermande hij zich en hij zei:

‘Ben je nou gek, Thijs, om te gaan grienen?’

‘Ik wou, dat wij weer bij tante Koos en tante Foke in Meerburg zaten!’ huilde Thijs.

Tom zat op de rand van zijn bed met een kous in zijn hand.

‘Als wij hier maar eens eerst vandaan waren!’ zuchtte hij.

‘Ja, àls!’ herhaalde Thijs en hij voegde in zijn ellende er aan toe: ‘Hier ga ik nog dood!’

Tom begon zich wat ongerust te maken over Thijs.

‘Wanneer wij eens aan de tantes schreven!’ stelde hij voor.

Thijs' gezicht klaarde tegelijk op.

‘Hè ja!’ zei hij.

Hiervan verwachtte Thijs alle heil. De tantes hielden zo veel van hen, dat die niet zouden willen, dat hun neven bij de Kachelpijpen verhongerden, en zij zouden hen daarom wel naar Meerburg laten komen.

Tom had het hele plan al klaar. Hij zou morgen schrijven, dat zij niet genoeg te eten kregen, dat zij honger en gebrek leden! Dat zou de harten der tantes breken!

‘Ja,’ vulde Thijs, die vreselijk sentimenteel werd, aan, ‘wij moeten schrijven, dat wij vast en zeker tering krijgen, als wij hier nog langer blijven!’ en opeens begon hij - bij dat vreselijke idee alleen - weer te huilen.

‘Waarom huil je nou, als wij misschien nu toch gauw weggaan?’ vroeg Tom.

‘Ik denk er aan, hoe de tantes zullen schrikken en hoe vreselijk zij het zullen vinden, als zij lezen, dat wij misschien de tering krijgen!’

Tom's gezicht verstrakte.

‘Ja, maar dat mag niet!’ zei hij heel beslist. ‘Tante Foke mag niet schrikken! Die heeft 'n zwak hart, dat weet je wel! Als ze dat hoort, dan wordt ze vast ziek en gaat ze misschien dood!’

Tom had op hetzelfde ogenblik al van de brief aan tante Foke afgezien en ook Thijs begreep, dat zij tante Foke niet deelgenoot van hun ellende konden maken.

‘Als wij dan eens aan vader en moeder schreven! Die weten ook niet, hoe wij hier gebrek lijden!’ stelde Thijs voor.

[pagina 27]
[p. 27]

‘Dan krijgen wij toch pas over 'n week of zeven antwoord!’ meende Tom.

‘Zeven weken!’ zuchtte Thijs. Het leek hem een eeuwigheid toe.

‘En dacht je dat wij dan maar dadelijk bij andere mensen zouden komen?’ vroeg Tom. ‘Vader schrijft eerst natuurlijk aan de Kachelpijp!’

‘En dan krijgen wij het nog zuurder!’ zuchtte Thijs.

Toen ging de deur open en mevrouw de Kachelpijpse stond op de drempel.

‘Ben jullie nu nog niet in bed?’ lijsde zij. ‘Denk jullie misschien, dat het licht geen geld kost?’

Tom en Thijs kropen onder de dekens. Daarop draaide mevrouw het licht uit en op even zure toon als haar magere man, zei ze: ‘Er is 'n tijd om te praten en er is 'n tijd om te slapen en nou is het slapenstijd en geen pratenstijd! Wel te rusten!’ en zij verdween.

‘Verhip!’ bromde Thijs haar achterna.

‘Krijg de kouwe koorts!’ was de vriendelijke verwensing, die Tom haar op het portaal nazond.

In het donker, onder de dekens, lagen zij nog lang na te praten over de verschillende manieren. waarop zij bij die vreselijke Kachelpijpen vandaan zouden kunnen komen. Doch tot een oplossing kwamen zij niet. En toen Thijs dacht aan het vriendelijk tehuis van de dames Moorman, waar zij het zo heerlijk hadden gehad en waar Bobbie, hun hond, nu lekker in zijn mand onder de tafel lag, kreeg hij het weer te kwaad en zijn tranen vloeiden op zijn kussen.

‘Kom vooruit, Thijs, huil nou niet!’ zei Tom.

Doch opeens - woedend omdat Thijs zo'n verdriet had - viel hij uit:

‘Die lamme Kachelpijpen! Ik wou, dat ze de pip kregen!’

Even zweeg hij en daarop zei hij: ‘Je zult zien Thijs, dat ik vandaag of morgen mòt met ze krijg.’

Het duurde geen twee dagen, of de mòt met de Kachelpijpen, die Tom voorspeld had, was er, en goed ook!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken