Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen
Afbeelding van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamenToon afbeelding van titelpagina van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.26 MB)

Scans (65.11 MB)

XML (0.49 MB)

tekstbestand






Illustrators

Titus Leeser

Rein van Looy



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman
non-fictie/sport


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen

(1952)–J.B. Schuil–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Tiende hoofdstuk

Voor Keesje Brummer was het een grote voldoening, dat de Katjangs door zijn vader uit de brand waren geholpen, maar zijn gevoelens ten opzichte van de heer Van Drunnen waren daarom allerminst veranderd. Kees verkondigde nog steeds, dat er wraak genomen moest worden op de Kachelpijp, die zijn twee vrienden zo ‘onmenselijk’ had behandeld, en elke keer, wanneer Tom en Thijs met verhalen van hun ‘kosthuis’ op school kwamen, riep Kees:

‘Wij zullen je wreken!’

Want de verhouding tussen de heer en mevrouw Van Drunen en hun kostjongens was er na de overwinning van Tom en Thijs niet hartelijker op geworden. De Kachelpijp was zuurder dan ooit en de gierigheid van mevrouw de Kachelpijpse nam bij de dag toe. Volgens Tom waren de boterhammen ‘zo dun als vloeipapier’ en Thijs beweerde, dat hij nog geen avond zonder honger naar bed was gegaan.

Over A.F.C. sprak de Kachelpijp nooit anders dan laatdunkend en honend en wanneer je mevrouw Van Drunen moest geloven, kwam alle slechtheid in de wereld enkel en alleen van de voetbal!

‘Dat zegt ze natuurlijk, omdat jullie van voetballen zo'n honger krijgt!’ meende Kees.

‘Ja, natuurlijk,’ beaamde Tom grif, ‘dan is ze bang, dat wij te veel eten!’

Keesje Brummer voelde het als een persoonlijke belediging, wanneer hij van Tom en Thijs hoorde dat de Kachelpijp of zijn ega zo op A.F.C. had afgegeven en minstens eens per dag zei hij tegen de Katjangs:

‘Wacht maar, wij zullen ons wel wreken!’

Het uur der vergelding kwam spoediger dan hij had gedacht.

Het was op een avond, dat Kees, Eddy en Henk met hun

[pagina 84]
[p. 84]


illustratie

drieën van de dansles kwamen. Hun weg voerde langs het grachtje, waar de heer en mevrouw Van Drunen woonden. Kees kon, toen hij voor het huis stond, niet nalaten even de A.F.C.-groet te brengen. Hij zette zijn vingers aan de mond en een afgrijselijk schel Indianengefluit steeg op naar het raam, waarachter de Katjangs met de Kachelpijp altijd 's avonds zaten te werken.

‘Zouden ze ons horen?’ vroeg Kees.

‘Fluit nog eens!’ drong Henk Walden aan.

Weer bracht Kees zijn vingers naar zijn mond en een fluit nog doordringender dan de eerste, sneed door de lucht.

Opeens zagen de drie vrinden tot hun grote verrassing het gordijn weg trekken. De twee Katjangs verschenen voor het raam.

‘Hallo!’ schreeuwde Kees. ‘Hoe staat het leven?’

Thijs riep iets, wat zij niet konden ver-

[pagina 85]
[p. 85]

staan, maar toen schoof Tom het raam open en dadelijk daarop staken er twee hoofden naar buiten.

‘Hallo, lui!’ riep Tom naar beneden.

‘Is de Kachelpijp er niet?’ vroeg Kees, niet al te luid, omdat hij vreesde, dat de heer Van Drunen beneden in de huiskamer zal.

‘Nee, ze zijn uit!’ schreeuwde Tom.

‘Naar de ouwe lui!’ lichtte Thijs nog toe.

‘Ben jullie dan alleen thuis?’ informeerde Eddy.

‘Helemaal alleen!’

De manier, waarop de Katjangs dat beiden tegelijk riepen, was een bewijs, wat een heerlijkheid dat voor hen was.

‘Ook 'n bof, wat?’ riep Tom.

‘Nou, kom dan beneden!’ inviteerde Kees, ‘en ga mee!’

‘Dat kan niet! Ze hebben de voordeur afgesloten!’ antwoordde Tom.

De heer en mevrouw Van Drunen hadden dat heel secuur gedaan. Zij hadden de sleutel buiten twee maal omgedraaid, zodat zij zeker waren, dat Tom en Thijs er niet van door konden gaan. Tom had het al geprobeerd, maar de deur zat potdicht, ze konden er niet uit.

Het had trouwens heel wat voeten in de aarde gehad, voordat de heer en mevrouw Van Drunen hadden besloten die avond uit te gaan. Zij hadden er heel lang over beraadslaagd, of het wel vertrouwd was Tom en Thijs alleen achter te laten. Pietje was een daghit, die 's nachts altijd bij haar ouders thuis sliep. Wanneer zij dus uitgingen, zouden de jongens geheel alleen zijn. Dat was een hele waag, vond mevrouw, want wat zouden zij uitspoken, als zij zo met hun beiden zonder toezicht waren.

Maar de oude lui van mevrouw Van Drunen hadden er die middag erg op aangedrongen, dat zij 's avonds zouden komen. De oude mevrouw was jarig en dan mochten de dochter en de schoonzoon toch niet ontbreken.

‘Jawel,’ had de Kachelpijp gezegd, ‘maar hoe moeten wij dan met die twee jongens? Als wij niet thuis zijn, gaan ze misschien ook uit. Het zijn zulke rakkerds. Je weet het nooit!’

‘Nou’, had de oude mevrouw geantwoord, ‘jullie kunt de voordeur toch afsluiten!’

Ja, dat was waar, dat konden zij doen.

‘Wij zouden het heel onaardig vinden, als jullie niet zouden komen, op mijn verjaardag!’ had de schoonmoeder van de Kachelpijp nog eens gezeurd.

Toen hadden mijnheer en mevrouw Van Drunen besloten om

[pagina 86]
[p. 86]

voor deze ene keer - als uitzondering - te gaan. De Kachelpijp had een lange toespraak tegen Tom en Thijs gehouden en hen gewaarschuwd, dat als zij zich niet netjes en behoorlijk gedroegen, Tom en Thijs in geen week een voet op het A.F.C.-veld zouden mogen zeten. Dat was de stok, die in de huize Van Drunen altijd achter de deur stond!

En zo waren de heer en mevrouw Van Drunen om 8 uur uitgegaan en waren Tom en Thijs voor het eerst geheel alleen thuis, een zaligheid, die zij - zolang ze bij de Kachelpijpen waren - nog niet gekend hadden.

‘Dus jullie kunt er niet uit?’ vroeg Kees nog eens.

‘Nee, onmogelijk! We zitten opgesloten!’ was het antwoord van boven.

‘Da's jammer!’ meende Henk.

‘Ja, dan boffen jullie niet!’ vond Eddy.

Doch plotseling deed Keesje Brummer een luchtsprong en riep:

‘Zeg, lui, nou weet ik wat!’

‘Wat dan?’ informeerde Eddy.

‘'n Bak! 'n reuzebak!’ lachte Kees. En toen, zijn rechter arm vooruitstekend, declameerde hij: ‘Het uur der wrake is gekomen!’

‘Nou vooruit, vertel dan op!’ drongen Eddy en Henk aan.

De twee Katjangs waren zo nieuwsgierig, dat zij nog verder hun lichaam naar buiten wrongen.

Even keek Kees om zich heen om te zien, of niemand hem horen kon. Daarop zei hij geheimzinnig:

‘We sluiten ze buiten!’

‘Wat meen je?’

‘Wat bedoel je,’ vroegen Eddy en Henk.

‘Hoe, buiten sluiten?’ klonk het van boven uit het opengeschoven raam.

‘Nou, we stoppen het slot dicht, zodat ze d'er niet meer in kunnen!’

Een ogenblik was het stil. De andere jongens moesten het nog even verwerken.

‘Hoe wil je dat dan doen?’ informeerde Henk.

‘Met gips!’ legde Kees uit. ‘Dat goed wordt dadelijk stijf. Als je dat in het slot stopt, kun je d'er even later met geen sleutel meer in!’

‘Vertikkie, dat zou 'n bak zijn, zeg!’ riep Eddy opgewonden uit en Tom riep van boven:

‘Ja, toe, lui, vooruit, dat moeten we hebben!’

[pagina 87]
[p. 87]

‘Heb jij dat goed?’ vroeg Henk.

‘Thuis wel, ja!’ antwoordde Kees. ‘Wacht jullie maar hier, dan zal ik het halen! Ik ben zo terug!’ en op hetzelfde ogenblik was hij er al in draf vandoor.

In spanning wachtten de vier jongens, Eddy en Henk beneden op straat, Tom en Thijs boven, met hun lichaam hangend uit het raam.

‘Daar heb je Kees!’ riep Thijs, die hem het eerst in de gaten kreeg.

‘Heb je 't?’ vroegen de jongens tegelijk.

‘Asjeblieft!’ en Kees hief triomfantelijk zijn hand op.

‘Nou, lui, nou zullen we 't hebben!’ en tegelijk was Kees al bezig het gips met een spijker in het slot te stoppen.

‘Gaat het?’ riepen de Katjangs van boven.

‘Prachtig!’ was het antwoord van beneden.

Eddy en Henk inspecteerden het werk.

‘Het zit helemaal vol!’ riep Henk naar boven.

‘Goed zo! Fijn!’ schreeuwde Tom.

Thijs kirde van pleizier.

Kees was klaar.

‘Nou moeten ze hard werken, als ze daar doorheen willen komen!’ riep hij.

Eddy peuterde even aan het slot; hij keek naar boven en zei:

‘Met geen stokken komen ze d'er in.’

‘Nou zul je wat beleven!’ lachte Tom.

‘Dan moeten ze maar niet 's avonds uitgaan!’ giechelde Kees.

‘Maar hoe komen ze nou in huis?’ vroeg Thijs, die het toch wel wat erg gewaagd vond.

‘Door het raam!’ lachte Kees.

Maar Tom zei, dat dat niet kon; ‘De blinden zijn er voor en die zitten van binnen vast!’

‘Denk er om, dat je ze niet openmaakt!’ waarschuwde Kees.

‘Daar zal ik wel zalig voor oppassen!’ riep Tom.

‘Wij slapen toch!’

‘Eeuwig zonde, dat wij d'er niet bij kunnen zijn!’ zei Eddy.

‘Ja, verduveld jammer!’ vond ook Henk.

‘'k Gaf honderd pop, als ik ze hier straks voor de deur kon zien staan!’ lachte Kees.

Maar Tom troostte hen.

‘Wij zullen 't jullie morgen wel vertellen!’

‘Nou, adjuus, lui! Doe ze de complimenten van mij, als ze thuis komen!’ schreeuwde Kees.

[pagina 88]
[p. 88]

‘Tabeh!’ klonk het van boven.

‘Saluut!’ was het antwoord van beneden.

Toen sjouwden Eddy, Henk en Koos lachend en fluitend verder en Tom en Thijs duwden het raam naar beneden. De gordijnen werden dichtgeschoven en het was weer stil op het grachtje.

‘Wat nou, als ze straks bellen?’ vroeg Thijs, 'n beetje onder de indruk toch wel van het stukje dat zij hadden uitgehaald.

Tom lachte en zei: ‘Stil laten bellen! Wij slapen toch!’

‘Maar wij krijgen de schuld, zo vast als wat!’

Thijs kende de Kachelpijp nu langzamerhand wel.

‘En we zitten opgesloten! Wij kunnen toch niet naar buiten vliegen!’ verdedigde Tom zich.

‘Ze begrijpen natuurlijk dat wij d'er van af weten!’ merkte Thijs op.

‘Nou ja, da's van later zorg! Ze moeten eerst maar zien, hoe ze d'er inkomen!’

Tom vond het zo'n verrukkelijke bak, dat hij aan de gevolgen niet wou denken. Hij stelde zich voor, hoe de Kachelpijpen straks zouden staan kijken, als ze de deur niet open konden krijgen! Hij proestte het uit, bij de gedachte alleen!

‘Joris toch!’ zei hij, precies op de zeurderige toon, waarop mevrouw gewoon was te spreken! En toen de stem van de heer Van Drunen nabootsend: ‘Ik kan d'er niet in, Agaath!’

Thijs rolde om van het lachen!

‘Vooruit, Thijs, we gaan naar bed en we laten ze rustig hellen!’ riep Tom uitgelaten.

Tom verlangde nu al naar het ogenblik, dat er gebeld zou worden. Maar hij zou geen stap verzetten om ze te helpen, daar konden ze staat op maken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken