Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat
Afbeelding van Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaatToon afbeelding van titelpagina van Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.19 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/sociologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat

(1991)–C.J.M. Schuyt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

11 Sluit de hogeschool der misère

1 De flexibele samenleving als structurele oplossing

Ondanks het feit dat in de Miljoenennota 1985 wordt aangekondigd dat 250 miljoen gulden extra wordt uitgetrokken voor ontwikkelingssamenwerking, is het geenszins zeker of deze gelden primair zullen worden aangewend voor de bestrijding van de armoede op wereldschaal en het voorkomen van dreigende voedselrampen in de Derde Wereld. Door commercialisering van de ontwikkelingshulp, ingezet door minister Schoo, zullen stimulansen vooral moeten uitgaan naar het Nederlandse bedrijfsleven. Later zullen de armen er dan vanzelf van gaan profiteren.

Een soortgelijke aanpak blijkt dit kabinet voor ogen te staan bij het vraagstuk van het minimaal aanvaardbare bestaansniveau in eigen land. Als het economisch herstel zich zal blijven voortzetten, dan zullen de toenemende problemen van de laagstbetaalden en uitkeringsgerechtigden later vanzelf weer oplossen, zo luidt ongeveer de opvatting. Deze opvatting draagt de veronderstelling in zich dat de opstellers van de begroting voor 1985 een helder beeld hebben van de toekomstige ontwikkelingen in economie en samenleving. Maar wie op zoek is naar zo'n toekomstgerichte beleidslijn vangt slechts heimwee op naar het verleden en financiële zorgen om het heden. Het is de vraag of daarmee die belofte voor later wel kan worden volgehouden.

Al enkele jaren achtereen worden de armsten in de Nederlandse samenleving langs bureaucratische weg minder krachtig en weer iets meer afhankelijk gemaakt van de overheid. Ook dit jaar wordt weer van hetzelfde voorgesteld: zij een beetje minder, de werkenden een beetje meer. De politiek van de armoede zal een van de centrale thema's zijn bij de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer. Is er sprake van armoede in Nederland? Kan er in redelijkheid niet méér worden gedaan dan het kabinet nu doet? Waar ligt de vloer in de verzorgingsstaat, waar - volgens de uitgesproken mening van vele politici - niemand onder zou mogen zakken?

In de politiek van de armoede zoals die nu al enkele jaren wordt gevoerd uit zich de armoede van de politiek. Die is vooral gelegen in het verzuim om het probleem van het minimaal te garanderen bestaansniveau structureel aan te pakken of zelfs maar een begin te maken met fundamenteel denken over een oplossing. Eén die dan creatiever moet zijn dan elk jaar weer die vernederende verlegenheidsmaatregel, die slechts zal leiden tot verdergaande afhankelijkheid. Het probleem van het minimale

[pagina 136]
[p. 136]

bestaansniveau in onze welvarende samenleving kan terecht de toetssteen van de Miljoenennota worden genoemd, omdat hierin enkele permanente vragen en ontwikkelingslijnen samenkomen.

Ten eerste: de morele vraag hoe onze samenleving de humaniserende winst, die de opbouw van de verzorgingsstaat heeft opgeleverd, kan vasthouden. Grotere persoonlijke vrijheid, grotere mondigheid en vermindering van willekeurige afhankelijkheid hoeven niet prijsgegeven te worden als het economisch een tijd lang slechter gaat.

Ten tweede komt er in tot uitdrukking de sociaal-economische vraag op welke manier arbeid en inkomen zich tot elkaar (moeten) gaan verhouden in het licht van komende economische en technologische ontwikkelingen. Een samenleving waarin fysieke arbeid en zware industriële arbeid minder nodig worden, zal een antwoord moeten vinden op de vraag hoe een potentieel steeds grotere groep niet-werkenden een fatsoenlijk bestaan kan leiden. Het is duidelijk dat men niet kan blijven doorgaan met elk jaar een aanpassing naar beneden voor de laagste laag.

Ten derde komt er in naar voren de politiek-filosofische vraag hoe bij al deze nieuwe ontwikkelingen de verhouding zal moeten worden tussen individuele verantwoordelijkheid en overheidszorg. Dit komt aan de orde bij de consequenties van de vluggere ontbinding van huwelijksverbanden. Het is ook duidelijk dat de gemeenschap niet zal kunnen blijven opkomen voor de gevolgen van individuele keuzes van partners om uit elkaar te gaan. Het probleem van het bestaansniveau van de bijstandsmoeder en haar kinderen is fundamenteler van aard dan minister Ruding wil erkennen. Bij deze groep komen de twee ontkoppelingen, die van arbeid en inkomen en die van liefde en huwelijk, samen en het is dan ook niet verwonderlijk dat de eeuwenlang bestaande heimelijke jaloezie van de gegoede burgers jegens deze ontkoppelingen zich blijft uiten.

De zorg voor de echte minima is dus meer dan een rekensom. Er staat ook meer op het spel dan wie het twistgesprek van politici wint over het precieze percentage van de koopkrachtdaling (waarin zich de armoede van de politici nogmaals uit). Het vraagstuk van het politiek en moreel aanvaardbare minimale bestaansniveau in de periode 1985-1995 kan beter geplaatst worden in het kader van een analyse van toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen. Het vraagstuk moet worden opgelost door het perspectief op arbeid en werkgelegenheid centraal te stellen, daarbij rekening houdend met de onaangename lessen die de verdedigers van de verzorgingsstaat de laatste tien jaar hebben geleerd: de collectieve lasten moeten lager, de arbeidsmarkt moet flexibeler worden, inkomensverschillen kunnen aanvaardbaar zijn, overbodige afhankelijkheid van de overheid dient vermeden te worden.

 

Men helpt de talloze werkzoekenden het best door hen een reëel perspectief op arbeid te geven en door een grotere flexibiliteit in de samenleving te creëren op allerhande terrein, waardoor hun gedwongen passieve afhankelijkheid van uitkeringsinstanties wordt doorbroken. Ruimte voor initiatief, niet alleen voor de bovenlaag, maar ook voor de anderen; niet alleen voor het informele en grijze circuit, maar vooral weer in het formele verkeer.

[pagina 137]
[p. 137]

Dat het creëren van zo'n flexibele samenleving niet onmogelijk is, leid ik af uit drie maatschappelijke ontwikkelingen die reeds in gang zijn. Het cumulatieve resultaat van die ontwikkelingen geeft een samenleving te zien die weliswaar zeer onoverzichtelijk is en behoorlijk complex, maar die niettemin alle mogelijkheden tot humaan samenleven heeft behouden. Dit in tegenstelling tot de armoedepolitiek van de huidige regering.

Technologische vernieuwingen zullen aantal en aard van de arbeidsplaatsen fundamenteel veranderen. De rol van arbeid zal in het algemeen verminderen - een lastige opgave voor de politieke partij met die naam, die daarmee het gevaar loopt te worden tot alleen nog maar een ‘naam van de roos in de vuist’. Volledige werkgelegenheid zoals we die in de naoorlogse periode hebben gekend zal vermoedelijk niet meer haalbaar zijn. Daarbij dreigt een polarisatie in de samenleving door een polarisatie in de werkgelegenheid: goede en goedbetaalde banen voor een goed geschoolde minderheid, een verdwijnend middenkader van administratieve beroepen, een groep zwijgzame bedieners van machines en een nog grotere groep die buiten het arbeidsproces dreigt te blijven door gebrek aan voldoende of adequate scholing. De economische groei zal door de produktiviteitsstijgingen als gevolg van de invoering van micro-elektronika wel terugkeren, maar de hoop dat het dan allemaal weer goed zal komen met de banen kan ijdel blijken te zijn. In plaats van dergelijke polarisatie zal een pluralisatie in de samenleving moeten worden nagestreefd. Ook dat wordt mogelijk door de technologische vernieuwingen.

 

In principe kunnen de ophanden zijnde technologische vernieuwingen het leven veraangenamen en humaniseren - men denke aan verbeteringen in de gezondheidszorg, de gehandicapten- en bejaardenzorg, het onderwijs en het openbaar vervoer, de vervanging van vuile arbeid etc. Een ernstige schaduwkant van de ‘technological boom’ bestaat in het feit dat alle beschikbare vernuft éérst altijd in de defensie-industrie wordt gestoken: meer dan 50 procent van alle afgestudeerden in de wis- en natuurkundevakken in de usa vindt werk in de defensie-industrie. De creatie van werk ten behoeve van destructie. De inspanningen van de technologische vernieuwers zullen derhalve ook moeten worden verlegd naar de civiele banen en humane toepassingen.

 

De komst van dit post-industriële tijdperk roept de noodzaak op van een structurele oplossing voor het vraagstuk van het arbeidsloze inkomen en het inkomen dat men verwerft via de zogenaamde collectieve goederen: gratis onderwijs tot een bepaalde leeftijd, goedkope gezondheidszorg, betaalbare woningen. Het denken over basisinkomen in de een of andere vorm dient derhalve gestimuleerd te worden en niet geremd, zoals het huidige kabinet doet. De flexibilisering van het produktieproces, mogelijk gemaakt door de technologische vernieuwingen, zal ook bij de organisatie en de verdeling van de arbeid kunnen worden toegepast: arbeidstijdverkorting in vele vormen en variaties en juist niet in één uniform door de staat afgedwongen standaard uurtarief. Basisinkomen plus een grote variëteit aan banen in wisselende deeltijd zouden een oplossing kunnen bieden voor het verlies van volledige werkgelegenheid voor de komende tien jaar. Deze tendens naar flexibilisering en pluriformiteit vindt

[pagina 138]
[p. 138]

verdere ondersteuning in de flexibilisering van het onderwijs en van de samenlevingsverbanden.

Door het jaarlijkse morrelen aan de marges van de minima loopt men de niet geringe kans aan de verkeerde kant bezig te zijn. Juist gelet op de grote veranderingen in de werkgelegenheid zou men alle inzet vooral moeten concentreren op herscholingsprogramma's en in het algemeen op de verbetering van het onderwijs, van hoog tot laag. Door adequaat onderwijs wordt het recht op arbeid veilig gesteld en daarmee de problematiek van inkomen en minimaal bestaansniveau indirect aangepakt. De traagheid die de bureaucratische benadering van de armoede kenmerkt geldt nog sterker voor de onderwijspolitiek. De teruggekeerde voorstellen voor schoolheffing kunnen een voorbode zijn van eenzelfde richtingloosheid: elk jaar hetzelfde voorstel, net als bij de minima. Als men beseft dat het gehele onderwijsniveau van de Nederlandse bevolking vanwege de technologische vernieuwingen zal moeten worden verhoogd (de lts'er zal op het niveau van de mts'er gebracht moeten worden en de mavo-leerlingen zo mogelijk op het havo-niveau), dan zou een Noodplan voor het onderwijs geen overbodig idee zijn. De destructie van de universiteiten, die zich in enkele jaren tijd voltrekt als gevolg van een bureaucratische omknelling, geeft ook geen vertrouwen in de snelle en noodzakelijke aanpassing van dit onderwijssysteem aan de maatschappelijke vernieuwingen.

 

Slechts door een collectieve krachtsinspanning om via herscholing, bij- en nascholingsprogramma's de herstructurering van de industrie bij te houden, kan worden voorkomen dat meer dan een derde van de bevolking als ongeschoolde niet-arbeider naar de ‘hogeschool der misère’ (de uitdrukking is van Vincent van Gogh) wordt verwezen. De Partij van de Arbeid kan een proeve van privatisering te zien geven door haar ongeduld over de middenschool om te zetten in zelf gestichte scholen die weer een adequate beroepsvoorbereiding geven voor de zonen en dochters van hun stemmers.

Flexibilisering van het onderwijs, in plaats van de spreekwoordelijke bureaucratisering en verstarring die nu zowel het voortgezet als het hoger onderwijs in zijn greep houden, vormt de maatschappelijke aanvulling op de flexibilisering van de industrie.

 

Ook in leefvormen staat een verandering naar een flexibeler patroon voor de deur. Daardoor wordt het onmogelijk deze samenlevingspatronen precies in keurige hokjes en huisjes in te passen. Deze ontwikkeling lijkt me een vanzelfsprekend resultaat van de gegroeide autonomie van het individu in onze Europese cultuur. Dat deze autonomie nu meer dan voorheen wordt opgeëist door de gedomineerde meerderheid van vrouwen, is een logisch doortrekken van deze humaniserende tendens. Geklaag over verlies aan geluk, zoals minister Brinkman doet in zijn begrotingstoelichting voor wvc, getuigt van weinig oog hebben voor wat er in de samenleving zoal aan de gang is. Het berust vermoedelijk op een romantisering van het verleden, waarin meer werd berust in ongeluk en vernedering. Het beeld dat op dit gebied zal ontstaan, zal niet meer goed te vangen zijn in politieke plaatjes. Belastingplaatjes noch huisves-

[pagina 139]
[p. 139]

tingsplaatjes van grote categorieën gelijksoortige Nederlanders zullen mogelijk blijven. Zowel naar variëteit als naar tijdsvolgorde wordt pluriformiteit het dominerende kenmerk.

Door de geschiedenis heen is deze pluriformiteit meer de drager geweest van humaniteit en verdraagzaamheid dan de situatie van polariteit en eenvormigheid. Individualisering als beleidsoptie is daarmee naar mijn mening onontkoombaar, al was het alleen maar om het staatstoezicht - dat men ook afwijst bij de flexibele arbeidstijdverkorting - buiten de deur te houden. Individualisering als beleidsoptie kan bovendien heel goed samengaan met het voortbestaan van de traditionele leefverbanden van het gezin. In die komende, nog verdere gepluraliseerde samenleving zal niemand - behalve een paar moralistische juristen - willen verhinderen dat personen, tegen de moderne trend in, wel langdurig van elkaar blijven houden of onder een dak blijven wonen. Het publieke domein en het particuliere terrein worden in deze ontwikkeling opnieuw maatschappelijk gedefinieerd en ten opzichte van elkaar afgebakend.

De flexibele leefvormen kunnen de begeleidende aanvulling vormen op de flexibilisering van de werkgelegenheid en ze kunnen een oplossing vormen voor de te verwachten vergroting van de deelname van vrouwen aan het arbeidsproces.

Het cumulatieve resultaat van deze drie ontwikkelingen, die vermoedelijk het beeld van de komende tien jaar zullen bepalen, zal een niet onaantrekkelijke, niet inhumane, niet starre en niet kortzichtige samenleving kunnen opleveren. In deze samenleving is geen enkele garantie op geluk, maar kan wel een garantie bestaan tegen noodlot en diepe armoede. Positief meesturen met deze ontwikkelingen biedt naar mijn mening de meeste kansen voor de met armoede bedreigde afhankelijke groepen. In plaats van deze kansen te stimuleren, koerst het kabinet op een politiek van blijvende en structurele armoede aan.

2 Armoede in Nederland

Waarom zal armoede toch weer een probleem worden bij de voortzetting van de huidige politiek? Welke houding dient men in te nemen ten aanzien van oude en nieuwe vormen van armoede? Kun je eigenlijk wel van armoede spreken, gelet op hetgeen elders in de wereld mede door ons toedoen plaatsvindt? Is het waar dat hongerbuikjes in Nederland gesignaleerd zijn? Wat is eigenlijk een fatsoenlijk bestaansniveau? Gaan we naar Engelse toestanden?

Een recent onderzoek van professor Halsey bracht aan het licht, dat in Engeland van de 40 miljoen inwoners er 3 miljoen geen verwarming in huis hebben, dat 5 miljoen mensen in een vochtige kamer wonen zonder bad of douche of zonder zelfstandige ouderslaapkamer, dat eveneens 5 miljoen Britten slechts één keer per week vlees eten bij de warme maaltijd, dat 6 miljoen een warme jas, schoenen en waterdichte kleding moeten missen. Kortom, dat zo'n 7,5 miljoen, dat wil zeggen 1 op de 7, onder een armoedegrens is geraakt.

Volgens onderzoek van professor DeLeeck vormt ook in België rond 14 percent de

[pagina 140]
[p. 140]

harde kern van de armoede. Hoe gaat het in Nederland? Volgens gegevens van het ministerie van Sociale Zaken moeten er in Nederland 635000 personen rondkomen van één minimum-inkomen per huishouden. Het bestaansniveau van deze groep is recentelijk verschillende keren onder de aandacht van de politiek gebracht.

Ten eerste was er het protest van de directeuren van gemeentelijke sociale diensten tegen de maatregelen van de regering in juli j.l. Zij baseerden zich onder andere op het rapport Minima zonder marge. Wanneer uitvoerende ambtenaren, die veel dichter bij de werkelijkheid staan dan de landelijke beslissers, ernstig overwegen hun taak bij de uitvoering van democratisch genomen wettelijke maatregelen niet of niet volledig uit te voeren, dan is er wel wat aan de hand. Hoewel ik vind dat bestuurlijke ongehoorzaamheid in vredestijd niet geoorloofd kan zijn, moet het signaal uit die hoek niet worden verwaarloosd.

Ten tweede vermeldt het recente rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau het gegeven dat langdurig werklozen, vooral boven de vijftig jaar, steeds verder weg zakken naar een niet meer aanvaardbaar bestaansniveau. Hier wordt de dreigende polarisatie van de samenleving al aangekondigd.

Ten derde heeft het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting in een nauwkeurig onderzoek van de huishoudboekjes van de minima vastgesteld, dat de echte minima maandelijks zo'n driehonderd gulden tekort komen.

Ten vierde geeft de Atlas van de Minima duidelijk aan waar het geld van de bijstandsontvangers naar toe gegaan is, namelijk naar verhoogde energielasten, waardoor er steeds minder overblijft voor andere zaken. De atlas geeft ook een opsomming van de dingen waaraan zij steeds minder kunnen besteden: vakantie, weekenduitstapjes, vervoer naar familie, kleding en schoeisel, aanschaf en reparaties van huishoudelijke apparaten, meubilering en stoffering, boeken, cadeautjes, kranten, tijdschriften, rookwaren, drank en snoep.

Ik geef dit beeld zo concreet mogelijk, zodat ieder deze situatie zelf met meer of minder ethisch beladen termen kan beoordelen. De vraag of er anno 1984 armoede heerst in Nederland, ja of nee, is niet de belangrijkste te beantwoorden vraag. Met nog meer economische tegenspoed is het niet ondenkbaar dat het welvaartspeil nog weer verder omlaag zal zakken, en in dat licht wordt het al gauw demagogisch om nu reeds de absolute armoede af te kondigen. Maar waar het vooral om gaat is dat met voortzetting van de huidige politiek ten aanzien van het minimale bestaansniveau, de werkelijke armoede en omvangrijke armoedegetto's van de jaren negentig worden geschapen. Amsterdam zal dan in 1992 echt op Los Angeles lijken met de trieste en uitzichtloze aanblik van vele gekleurde daklozen, verslaafden in nog grotere aantallen, jeugdbenden in nog grotere aantallen, criminaliteit op het niveau van Los Angeles en Chicago en kinderen die dan werkelijk zonder voedsel naar school gaan.

Door de afhankelijk makende bureaucratisering van de ‘minima’ worden de drie structurele kenmerken van de armoede voor de komende decennia in Nederland opnieuw gecreërd (ze zijn in de literatuur alom bekend, maar kennelijk niet voldoende doorgedrongen tot het bewustzijn van politici):

selectiviteit - het betreft steeds bepáálde groepen uit de samenleving, met name de gekleurde groepen en de niet- of laaggeschoolden;

[pagina 141]
[p. 141]

cumulatieve werking - eenmaal in de situatie van armoede komt men er nauwelijks meer uit, de ongelijkheid tussen de groepen wordt steeds groter en dit werkt vooral door naar de kinderen, de tweede generatie, die vanaf het begin al niet meer tot een geregeld leven komt;

creatie van permanente angst en onzekerheid, waarin deze groep van armen ten opzichte van de buitenwereld geraakt (deze psychologische component van de armoede is treffend beschreven door George Orwell in zijn Down and Out in Paris and London, waarin hij verhaalt dat hij op den duur niet meer zijn kamer uit durfde, uit schaamte).

Deze structurele en daarom langdurende situatie van armoede, die nu door de politiek van de huidige regering gezaaid wordt, zal stormen oogsten op het moment dat na de zeven vette jaren, die in Nederland twintig jaar geduurd hebben (1956-1976), en na de zeven magere jaren, die wellicht ook twintig jaar zullen duren (1976-1996), opnieuw vette jaren kunnen doorbreken. Tegen die tijd zullen we met een erfenis van het kabinet-Lubbers zitten die moreel en maatschappelijk, en zelfs economisch, erger kan blijken te zijn dan de erfenis die dit kabinet wilde wegwerken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken