Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Margraten, Mheer en Noorbeek (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Margraten, Mheer en Noorbeek
Afbeelding van Margraten, Mheer en NoorbeekToon afbeelding van titelpagina van Margraten, Mheer en Noorbeek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (24.79 MB)

Scans (56.97 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Margraten, Mheer en Noorbeek

(1991)–A.G. Schulte–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Ten geleide

Deze aflevering in de serie ‘De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst’ is een nieuwe, kleine loot aan een oude stam. Weliswaar plantte de bij Koninklijk Besluit van 10 mei 1918 nr. 66 ingestelde afdeling A van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg de boom, maar in de provincie Limburg had men al decennia lang de bodem voorbereid en allerlei stekken en stekjes getrokken.

De Rijkscommissie beoogde in 1918 het uitgeven van - zoals dit officieel werd geformuleerd - een ‘handboek, waarin men over de aanwezigheid, de artistieke of historische waarde en den toestand der monumenten van geschiedenis en kunst uitvoerige inlichtingen kan vinden en tegelijkertijd een volledige en betrouwbare bron voor de Nederlandse kunstgeschiedenis’.

Het voorbereidende werk voor het Limburgse gedeelte is verricht in de periode 1918-1923 door de in Maastricht woonachtige leden van de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving, Dr. J.W.H. Goossens, Ir. L.A.J. Keuller en J.H.A. Mialaret, bijgestaan door derden. Het vond zijn eerste neerslag in de omvangrijke ‘Voorloopige Lijst van de provincie Limburg’, die overigens pas in 1926 bij de Landsdrukkerij van de pers rolde.

De heer Mialaret gaf ook persoonlijk uitvoering aan de publicatie van de beschrijving in de beoogde, meer definitieve, geïllustreerde vorm, met het deel over Noord-Limburg aan weerszijden van de Maas van Venlo tot en met Mook, dat verscheen in 1937.

Aan de gemeente Maastricht werd door Jhr. dr. E.O.M. van Nispen tot Sevenaer een afzonderlijk deel gewijd, dat in vijf afleveringen tot stand kwam in de jaren 1926-1938, voltooid met een afsluitend deel over de Maastrichtse woonhuizen in 1953.

Inmiddels was opdracht verleend aan ir. W. Marres om de officiële publicatie van Zuid-Limburg voor te bereiden. Hij kreeg daarbij assistentie van drs. J.J.F.W. van Agt en onder beider verantwoordelijkheid verscheen in 1962 de aflevering van de alfabetisch gerangschikte, toenmalige Zuidlimburgse gemeenten van Amby t.e.m. Klimmen.

De omvangrijke werkzaamheden in verband met de voordracht en aanwijzing van objecten voor bescherming op grond van de in 1961 van kracht geworden monumentenwet, heeft de voortgang van het project Geïllustreerde Beschrijving sterk vertraagd. Beide auteurs kwamen tot een verdeling van de nog te beschrijven gemeentes. Ir. Marres heeft tot 1968 regelmatig conceptbeschrijvingen vervaardigd van diverse gemeenten, nog steeds in alfabetische volgorde van L - V. De resultaten daarvan zijn gedeponeerd in de collectie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Drs. Van Agt nam de arbeidsintensieve gemeentes in de zuidoosthoek voor zijn rekening. Hij brak met de alfabetische ordening van de plaatsen en bood met zijn in 1982 verschenen aflevering over het gebied ‘Vaals, Wittem en Slenaken’ een aaneensluitend cultuurlandschap aan, dat zich overigens nog wel grotendeels liet omschrijven binnen de gemeentegrenzen van 1840.

In 1982 is ten gevolge van de ingrijpende gemeentelijke herindeling een patroon ontstaan, dat ‘nieuwe grenzen’ toevoegde aan het gebied, dat men zo graag karakteriseert als ‘land zonder grenzen’.

[pagina 10]
[p. 10]


illustratie
Gezicht op Mheer: kasteel, kerk en boerderijen, opname 1990.


[pagina 11]
[p. 11]

Vergelijking van de Geïllustreerde Beschrijving van 1962 en 1982 - ofschoon geschreven op basis van een gelijkluidende leidraad - tonen duidelijk een ontwikkeling in het beschrijvings-métier zowel qua aanpak als inhoud. Hieraan ligt een drietal factoren ten grondslag:

1.Verbreding van het monumenten-spectrum als gevolg van de vrij intensieve inventarisatie ten behoeve van bescherming op grond van de monumentenwet van 1961.
2.Vergroting en verdieping van de kennis van de monumenten door doelgericht bouwhistorisch onderzoek.
3.Verandering in de appreciatie van het begrip monument, niet in het minst als gevolg van de grote, soms drastische veranderingen in het vertrouwde beeld van de dagelijkse leefomgeving. Een vaak verbeten en krampachtige strijd voor ‘survival’ van een historisch gewortelde, of door anciënniteit ‘sacro-sanct’ verklaarde structuur, object of detail.

 

In de in 1983 verschenen nieuwe leidraad voor de beschrijving van monumenten van geschiedenis en kunst werd door de Rijkscommissie meer waarde toegekend aan het aangeven van de grote ontwikkelingslijnen dan aan minutieuze object-beschrijving. Dat houdt een grensverlegging in, maar vergt ook een werkterrein met voldoende ruimte om de materie in de breedte te kunnen behandelen.

Ten aanzien van het nog te beschrijven deel van Zuid-Limburg stuit dat op een aantal bezwaren die een rechtstreeks gevolg zijn van de in de uitgaven van 1962 en 1982 behandelde stof. Een nieuwe moeilijkheid heeft zich aangediend door de gemeentelijke herindeling die in 1982 haar beslag kreeg. Het nog open liggende werkterrein vormt op zichzelf een lappendeken. Dit beeld wordt nog eens vetroebeld doordat de nog niet beschreven gemeenten thans voor een deel zijn samengevoegd met reeds beschreven stukken. Het is vrijwel onmogelijk om, ook in de historische ontwikkeling van het toch al uit grote versnippering samengestelde landschap enige logica te brengen.

Het oostelijk gedeelte van de in 1982 ‘nieuw’ geformeerde gemeente Margraten omvat naast de in 1962 beschreven ‘oude’ gemeenten Bemelen, Cadier en Keer, St. Geertruid en Gronsveld de in de Geïllustreerde Beschrijving nog niet behandelde drie voormalige of ‘oude’ gemeenten Margraten, Mheer en Noorbeek. Dit nog te bewerken gebied vormt een appendix die ligt tussen de beschrijvingen van 1962 en 1982. Aan dit gebied is bovendien toegevoegd de smalle landengte van de in 1982 opgeheven gemeente Wylre, waarin het dorp Scheulder en het gehucht Wofshuis zijn gelegen.

Het uiteengezette scala aan beperkingen heeft zijn weerslag op de onderhavige beschrijving.

Het probleem is, dat de nieuwe gemeente Margraten in deze op twee niveaus aan bod komt: een beknopt overzicht voor het gehele gebied en een meer diepgaande behandeling van de dorpsgebieden van het oostelijke territoir: Margraten, inclusief delen van Wylre; Mheer met het dorp Banholt; Noorbeek.

Ofschoon de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving zich heeft uitgesproken voor een meer typologische behandeling van de stof in plaats van een nauwgezette objectbeschrijving, levert dit uitgangspunt moeilijkheden voor een beschrijving van het onderhavige gebied, dat zich min of meer als een restgebied tussen de reeds verschenen studies presenteert. De beperkte omvang van het gebied, het subjectieve karakter van de kerkelijke monumenten en de zorg om een gaaf en bruikbaar display te maken van de ontwikkeling op het gebied van de landelijke bouwkunst, hebben ertoe genoopt om, naast een breed inleidend verhaal, toch aan het afzonderlijk object nog vrij diepgaand aandacht te besteden.

De behandelde stof beperkt zich tot de gebouwde objecten en de daarbij behorende inventarissen. De onder de verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek vallende Pre- en Protohistorische monumenten in de vorm van vondsten en terreinen vallen buiten

[pagina 12]
[p. 12]

het kader van de beschrijving. De ‘terminus post quem’ ligt voor de monumenten-beschrijving bij het jaar 1000.

Bij het schrijven van de tekst ondervond de auteur de steun van verschillende specialisten. Allereerst op historisch-geografisch terrein van drs. L. Prins, als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Hij nam in de algemene inleiding de capita over de bodem-, landschaps- en bewoningsgeschiedenis voor zijn rekening.

Bij de beschrijving van het kerkelijk kunstbezit werd de zeer gewaardeerde steun ontvangen van drs. P.J. te Poel, wetenschappelijk medewerker bij de ‘Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland’ in Utrecht, tevens als inventarisator verbonden aan het Bisschoppelijk Bouwbureau in Roermond.

De kerkinventarissen werden aan contrôle onderworpen en nieuwe gegevens, verkregen uit archivalisch onderzoek en nauwkeuriger bestudering, toegevoegd.

Voorts werd medewerking verleend door drs. H. Tromp, specialist op het gebied van historische tuinen en buitenplaatsen i.v.m. de oude aanleg rond Kasteel Mheer.

Tot de inhoudelijke kwaliteit van de beschrijving van de bouwkundige objecten heeft de heer A.A.M. Warffemius naast het leeuwenaandeel in het afgebeelde opmetingsmateriaal een schat aan gegevens bijgedragen. Hij was voor de auteur een niet genoeg te waarderen ‘trait d'union’ bij het veldwerk. Als bouwhistoricus, verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, heeft hij zeer veel waardevolle gegevens aangedragen die in nauw overleg met de auteur zijn verwerkt.

De Geïllustreerde Beschrijving ontleent veel van haar betekenis aan het kaartmateriaal, de opmetingstekeningen en fotografische afbeeldingen. Hiervoor stonden de aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg verbonden bouwhistorici en fotografen garant.

Het kaartmateriaal is getekend door de heer T. Brouwer, bouwhistorisch medewerker bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een gedreven en geïnspireerde collega, die ons tijdens het werk helaas te vroeg ontviel. Alle kadastrale bladen werden door hem verzameld en bewerkt. Naast de kadastrale minuutplans zijn voor het eerst ook categorisch recente plattegronden afgedrukt, zodat er d.m.v. vergelijking meer partij getrokken wordt uit de aangeboden situaties.

Hoe belangrijk dat is, blijkt wel uit een aantal kaartdetails, waarop de veranderingsprocessen zijn gevisualiseerd. De overzichtskaarten zijn afgedrukt op schaal 1:7500. De heer Brouwer verbeeldde ook de kerkhofplattegronden en enige kleine objecten.

De opmetingstekeningen van de kerken, boerderijen en woonhuizen, schuurcomplexen en van het Kasteel Mheer zijn van de hand van de heer A.A.M. Warffemius. Uiterst nauwgezet bracht hij het grootste gedeelte van de getekende objecten voor het eerst in beeld. Een gedeelte is bewerkt op basis van bestaande opmetingstekeningen van zeer verschillend gehalte. Naast enige erfstukken van de tot 1979 aan de Rijksdienst verbonden bouwkundige, de heer H. van de Wal, geldt het hier voornamelijk architectentekeningen bestemd voor restauratieplannen. Bij een aantal objecten kreeg hij daarbij assistentie van de heren J.J. Jehee, en B.H.J.N. Kooij, eveneens als bouwhistorici verbonden aan de Rijksdienst. Van eerstgenoemde is ook nog enig vroeger vervaardigd materiaal toegevoegd.

Een waardevolle aanvulling leveren de in opdracht van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek gemaakte tekeningen, waarvan de documentaire waarde door het verdwijnen van de objecten inmiddels alleen maar is toegenomen. Foto's van vroeger zijn al even onmisbaar. De collectie van de Rijksdienst blijkt telkens weer kostelijk materiaal te bevatten.

Het belang van het documentair vastleggen behoeft dan ook geen betoog. De zorg voor de foto-opnamen voor deze aflevering van de Geïllustreerde Beschrijving lag in handen van de heren L. Tangel en P. van Galen. De start werd gemaakt door de heer Tangel, die tot 1988 het project verzorgde.

De heer Van Galen, die aanvankelijk tussentijds af en toe even bijsprong, nam

[pagina 13]
[p. 13]

in de cruciale eindfase in 1989 de voltooiing van het werk op zich. Hun kundige en enthousiaste inbreng laat zich bij het doorbladeren direkt aflezen. Voorts kon gebruik worden gemaakt van foto's uit de collecties van de Restauratiestichting Limburg, waarvan afdrukken zich bevinden in de fotocollectie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, en van de Stichting Historisch Boerderij Onderzoek.

Zonder de medewerking van velen op wie soms langdurig, soms maar voor even een beroep moest worden gedaan, was het werk niet in deze aard en omvang gerealiseerd. Bijzondere erkentelijkheid gaat dan ook uit naar eigenaars c.q. bewoners en gebruikers van het bouwkundig erfgoed voor de medewerking en het gestelde vertrouwen, natuurlijk ook naar overheidsfunctionarissen, kerkbesturen, geestelijken en medewerkers van bibliotheken en archieven.

Van degenen die direct of indirect bouwstenen aandroegen dienen met name te worden genoemd: D. baron de Loë te Mheer, ir. J. Beijer te Mheer, C. Eggen te Sittard, J. Simonis te Heer-Maastricht, ir. H.M.J. Palmen te Sittard.

Daadwerkelijke steun bij het kritisch beoordelen en corrigeren van de teksten werd verleend door mevrouw drs. C.J.M. Schulte- van Wersch te Arnhem. Aan al degenen die het beschrijvingsteam op enigerlei wijze hebben gesteund, past een woord van oprechte dank.

 

A.G. Schulte


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken