Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (2 delen) (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten (2 delen)
Afbeelding van Gedichten (2 delen)Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten (2 delen)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.26 MB)

Scans (63.55 MB)

XML (4.98 MB)

tekstbestand






Editeur

A.E. Jacobs



Genre

poëzie

Subgenre

studie
verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten (2 delen)

(1991)–Joannes Six van Chandelier–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[217] Paardegraf (p. 368)

toelichting Ik kan het gedicht niet precies dateren. Misschien heeft Six het geografische gegeven van r. 12 gelezen in een reisgids voor Italië (hij heeft Sicilië, voorzover ik weet, niet zelf bereisd). Dat zou wijzen in de richting van een datering in of na 1651. Over de interpretatie van r. 12 ben ik echter niet tot volkomen zekerheid gekomen en Six had het detail uiteraard ook vóór 1650 ergens kunnen lezen of horen. Het gedicht staat op p. 278-280 van zijn Poësy.
 
annotatie  
 
1 Heeft, meester Klaas, de mord myn beest gestooken: Is, meester Klaas, mijn beest (dan nu) vermoord? Meester Klaas is kennelijk de slager en vilder aan wie Six zijn paard had overgedragen. De opvatting: ‘Heeft meester Klaas mijn beest gedood?’ is niet onmogelijk, maar gezien r. 61 minder aannemelijk; Six richt zich daar (en denkelijk dus ook hier) tot meester Klaas.
2 Na: Nadat
3 terwyl: toen
3-4 de klingh, Des scherpen doods: het zwaard van de stekende dood. Doelt Six hier op een besmettelijke veeziekte?
5 Zoo: Dan
  trappelaar van Emden: Emdens (Oostfries) paard (wnt xvii, i, 2115, deze plaats). In r. 48 blijkt dat Six' paard een zgn. Oldenburger was: een zwaargebouwd rijpaard.
6 Den graagen hondschen Heemel: De begerige ‘dierenhemel’ (de dood)
7 naa des villers sin: zoals de vilder wenste
8 waakt, en waart, in: ‘leeft voort en dwaalt door’ (Six omschrijft het voortleven in de honáschen Heemel)
  bemden: beemden, velden
9 den Ems: de Eems
10 van het blanke schuim: (waarschijnlijk:) van zijn moeders melk
11 een pekken pluim: een pikzwarte pluim (zijn staart). Van Es, 1953, p. 170 verklaart echter: manen.
12 als de Fenix der Pelooren: even pikzwart als die van de Phoenix onder de ‘Peloren’(?). Waarschijnlijk doelt Six hier op de Etna, die een Phoenix onder de omringende Monti Peloriani (of Peloritani) kan heten, omdat de vulkaan boven die bergen uitsteekt en omdat hij zich (als de vogel Phoenix) in het vuur steeds opnieuw openbaart. Als ik het juist zie, maakt Six een vergelijking tussen de opgeheven zwarte staart van zijn paard en de rookpluim van de Etna.
13 klaar: helder, duidelijk
  in rivieren: in zijn rivieren

[pagina 384]
[p. 384]

14 in myn rap: dwz. in het glanzende vel van mijn ravenzwarte paard (wnt xii, iii, 314, deze plaats, rap: ‘ravenzwart paard’)
15 kol: een witte plek op het voorhoofd (wnt vii, ii, 5106)
  tuite: een bundel gevlochten manen (vgl. wnt xvii, ii, 3960)
  langs de kap: bij de nekkap. Men gebruikte een speciale kap om de manen te bedekken (wnt vii, i, 1420 en ix, 190).
16 ontglomme vieren: gloeiende vuren
18 Spichthalsigh: Slank van hals
19 achter rond gegrooft: met ronde holtes aan de achterhand. Of: met dikke ronde hammen? (wnt iv, 791: gegroefd en Kiliaan, 1599, ‘groven. Crassescere, [...]’)
20 muiskels: spierverdikkingen (vgl. wnt ix, 1272, deze plaats)
  elk hreed van waapen: die elk fors en trots gevormd waren (vgl. ‘hoog of groots in zijn wapen zijn’, dwz. ‘trots zijn’)
21 streek een voegelyke vooren: liep een welgevormde rechte groef
22 de styve quispel: de stevige staart
23 Beschreef: Juist raakte, Zijn indruk achterliet in (vgl. ook ‘een boog beschrijven’)
  schenkels: enkels
24 Ompalmen: Omspannen
  tot: tot aan
  hooren: hoef (of: hoeven)
25 hy wist: dan wist hij hoe
  roggenbrokker: hem, die hem (altijd) roggebrokken gaf (dwz. mij)
26 Vervroolikt: Blij (door mijn komst)
27 heusch: vriendelijk
28 slokker: drommel, sul (en: schrokop)
29 Sloot: Trok ... aan, Hield ... in
  slinks myn vuist: mijn linkervuist (die bij het rijden de teugel houdt).
  Van Es, 1953, p. 170 wil slinks echter in verband brengen met achterbaksheid.
  neuspraam: de neusklem (een speciale klem om paarden in bedwang te houden, wnt xii, ii, 3788)
30 klaar: louter
31 Rees: Deed ... oprijzen, Zette ... op
  't veenigh ruim: de hele omgeving van het (Amsterdamse) veengebied
32 Dreunde: nl. van zijn gestamp (let wel: bij het stilstaan)
  trilden braaf, en deftigh: sidderden fier en statig ingehouden
33 Vierde ik wat bots: Als ik wat ‘botvierde’ (de teugel wat losliet, vgl. Michels, 1964, p. 196)
  by stapte lustigh oover: dan ging hij welgemoed stappen (vgl. voor de hippische term ‘overstappen’: wnt xi, 2054).
34 Syn draaven stoof: (En) als hij in draf ging, stoof hij ... vooruit
36 klonk: deed zijn hoefslag weerklinken
37 Gaf ik de spoor: nl. om hem ook in galop te laten overgaan
  breidelleeren: leren teugels
38 pas: nauwelijks
  een hoefgeblik: een flits van een hoef
39 Een straal in toom: Een ‘getoomde’ pijl uit een boog
  een saadelstik: een stukje van het zadel

[pagina 385]
[p. 385]

40 Op wind gegordt: Dat op louter wind was vastgemaakt
  den wind voor by braggeeren: de wind zelf trots voorbijstuiven (wnt iii, i, 991, deze plaats)
41 luchtbeens: licht en energiek in de benen (wnt viii, ii, 3156, deze plaats)
  wel afgerecht, op toomen: dwz. en had goed geleerd te luisteren naar de bevelen van de teugels
42 Van Kastor self: Van Castor (de befaamde ruiter, broer van Pollux) zelf slinks: links
43 sydelinks: dwz. in een rechte lijn opzij
  ruggelinks: achteruit
45 Cillarus: Cyllarus, het paard van Castor (zie bijvoorbeeld Martialis' epigram viii, xxi, 5)
46 Mavors waagens ingespan: het span paarden voor de oorlogswagen van Mars (vgl. bijvoorbeeld Horatius' Ode iii, iii, 15-16)
47 geleerder: beter gedresseerd (wnt iv, 1098)
48 worplingh: veulen (dwz. paard, geboren). Vgl. de annotatie bij r. 5.
49 in het lyden: in buien van neerslachtigheid(?). Doelt Six ook hier op zijn durende miltziekte, een ziekte die wel in verband werd gebracht met somberheid (vgl. ‘spleen’)?
50 Verpooser van: Die ontspanning geeft aan (wnt xx, i, 1945, deze plaats)
  loove: duffe, lome (wnt viii, ii, 2762)
51-52 Vergaarder ... ryden: dwz. En die mij alle vijf m'n zintuigen tegelijkertijd deed gebruiken, als ik bij mooi weer uit rijden wilde.
53 staaci: lijkplechtigheid
54 schat: vermogen
56 gelyk voor Bucefaal: Alexander de Grote stichtte de stad Bucephala (in het huidige Kasjmir) ter nagedachtenis van zijn paard Bucephalos (vgl. Plinius, Naturalis historia vi, xxiii, 77 en viii, lxiii, 154).
57 tydverdryf te maalen: de papiermolen te laten draaien om ‘tijdverdrijf’ (nl. een spel kaarten) te maken (Van Es, 1953, p. 170 verklaart hier: tekenen, schilderen)
58 Meffert: de Amsterdamse papierhandelaar en speelkaartenmaker Pieter Mefferdt (± 1595-1663). Op zijn destijds zeer bekende speelkaarten liet hij verschillende merktekens drukken, maar het merkteken met zijn paardje kwam het meest voor. Op alle beeldkaarten van een spel (vier heren, vier vrouwen, vier boeren) was als merktekentje een paard met lange manen en staart afgebeeld. Op de beeldenaar van klaverboer was bovendien de naam ‘Pieter Mefferdt’ vermeld. De enige nog bekende speelkaart van Mefferdt is een klaverboer, waarop inderdaad de naam voorkomt. Deze kaart draagt echter niet het merkteken van het paard (vgl. de afbeelding in Boiteau d'Ambly, 1854, p. 114, eveneens in Taylor, 1865, tegenover p. 158). Nadere bijzonderheden over Mefferdt zijn te vinden in de annotatie bij Six' gedichten no. [96], r. 254 en no. [113], r. 21.
  kostlik: fraaie
59 't aangesicht: de beeldzijde
60 Verschietster van ontfangen, en betaalen: (kaart,) die plots voor een omwisseling van ontvangen (winst) en betalen (verlies) kan zorgen (vgl. wnt xx, ii, 10. Onder Verschieter, -ster noemt wnt xx, ii, 26 deze betekenis echter niet)

[pagina 386]
[p. 386]

61 Hier: Hoor eens!
62 dat haairigh git: dat gitzwart behaarde vel
63 daar: waarop
64 Wanneer: Nu
  werd: wordt
65 beschryden: bestijgen
66 noch, naa myn dood: zelfs na mijn dood (nl. als mijn gedicht na mijn dood gelezen zal worden)
67 Swart: dwz. Dan in de vorm van zwarte letters
  witte schoot: witte vel paier (waarin het paard rust, vgl. ‘in iemands schoot liggen’)
68 Wie mach dit vel, en syn vel dat benyden?: Wie kan het dit vel (papier) en zijn vel misgunnen dat ze zo voort zullen leven? Waarschijnlijk schuilt er nog een pointe in benyden: er zullen immers maar weinigen zijn die jaloers zijn op het tot bekleding bestemde paardevel. En wie kan er jaloers zijn op de maker van een gedicht als dit, al zal het dan zogenaamd ‘voortleven’?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken