Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Toekomst voor de Middeleeuwen (2000)

Informatie terzijde

Titelpagina van Toekomst voor de Middeleeuwen
Afbeelding van Toekomst voor de MiddeleeuwenToon afbeelding van titelpagina van Toekomst voor de Middeleeuwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.43 MB)

Scans (3.87 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Toekomst voor de Middeleeuwen

(2000)–Hubert Slings–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs


Vorige Volgende
[pagina 154]
[p. 154]

3. Beginsituatie

Eerder in dit boek heb ik een beeld geschetst van de beginsituatie van het Middelnederlandse literatuuronderwijs in de laatste decennia van de twintigste eeuw (§ III-3). Deze bleek vooral bepaald te worden door de heterogeniteit als gevolg van het massaonderwijs. Culturele bagage en voorkennis op het gebied van christendom en klassieke mythologie zijn geen zaken meer waarop de docent bij zijn leerlingen staat kan maken. Het schoolvak geschiedenis is niet erg populair en driekwart van de leerlingen leest naar eigen zeggen minder dan vier uur per week.

Toch is het niet alleen, zelfs niet voornamelijk, kommer en kwel: ruim tweederde van de ondervraagde leerlingen toonde zich geïnteresseerd in het lezen van een Middelnederlands verhaal. Als motivatie werd daarbij vaak vermeld dat men het leuk, interessant of zelfs belangrijk achtte om iets van de cultuur van ‘onze voorouders’ te weten. Een op de vijf geïnterviewde leerlingen had de jeugdroman Kruistocht in spijkerbroek van Thea Beckman gelezen en dacht daar met veel plezier aan terug. Deze kiem van historische belangstelling biedt interessante mogelijkheden om het onderwijs in de historische letterkunde op te baseren.

Ceteris paribus

Uiteraard is het niet mogelijk om en detail te voorspellen in hoeverre verschillende aspecten van de beginsituatie waarmee we nu te rekenen hebben in de toekomst aan veranderingen onderhevig zullen zijn. Er lijkt weinig aanleiding om te veronderstellen dat er binnen afzienbare tijd grote verschuivingen zullen plaatsvinden. De verworvenheid van onderwijs voor iedereen ongeacht afkomst en sociale klasse zal - zelfs in tijden van flinke bezuinigingen - in onze samenleving tot het uiterste verdedigd worden. Dat betekent wel dat ook de minder aangename aspecten van het massaonderwijs gehandhaafd zullen blijven, zeker omdat de regelmatig bepleite klassenverkleining en taakverlichting voor de docent gezien de daaraan verbonden kosten respectievelijk het nijpende lerarentekort de eerstkomende jaren wel een utopie zullen blijven. Ook is er geen grond om aan te nemen dat de teruglopende kennis ten aanzien van historie en christelijke religie in de komende jaren een spectaculaire wending zal nemen. Aan de andere kant zie ik echter ook weinig reden om te vrezen dat de geconstateerde initiële belangstelling voor de leef- en belevingswereld van onze voorouders zal afnemen.

Ik verwacht dus niet dat eventuele veranderingen ten goede of ten kwade erg groot zullen zijn. Daarom zal dit hoofdstuk wat betreft de uitgangspositie van de historische letterkunde in hoofdzaak een ceteris paribus-karakter dragen, door de veronderstelling dat de globale beginsi-

[pagina 155]
[p. 155]

tuatie zoals die in § III-3 getaxeerd is, in grote trekken ook de nabije toekomst zal bepalen. We hebben rekening te houden met een generatie leerlingen die interesse toont voor de middeleeuwse culturele periode, maar die deze belangstelling paart aan een gebrekkige voorkennis op het gebied van de christelijke godsdienst en de historische ontwikkelingen; veel leerlingen zijn affectief voldoende, maar cognitief onvoldoende voorbereid. Dat is dus het fundament waarop het onderwijs in de historische letterkunde in de Tweede Fase vormgegeven zal moeten gaan worden.

Het onderwijs is in de afgelopen jaren geconfronteerd met het feit dat Nederland een multiculturele samenleving geworden is. Naar verwachting zal die ontwikkeling zich de komende tijd voortzetten. Hoewel deze situatie de docent in sommige opzichten voor reële problemen kan stellen, hoeft dat niet te betekenden dat er in een cultureel pluriforme klas voor het Middelnederlandse-literatuuronderwijs geen plaats meer is. Het is niet ondenkbaar dat allochtonen uit niet-westerse samenlevingen met de vaak mythische, en dikwijls ‘idealistische’ dimensie van de middeleeuwse literatuur minder moeite hebben dan met (post)moderne hedendaagse Nederlandse literatuur. In die optiek is er geen reden om hun teksten als Karel ende Elegast, Van den vos Reynaerde en Ferguut te onthouden.

Vaststellen van de individuele beginsituatie

Met de Tweede Fase zal het er wat betreft het vaststellen van de individuele beginsituatie niet eenvoudiger op worden. Voorheen bepaalde het schoolleerplan, de sectie Nederlands of de docent het moment waarop een leerling met de Middelnederlandse letterkunde geconfronteerd zou worden (doorgaans aan het begin van havo 4 of vwo 4, zie § III-3). In de lesmethodes kon met dat instapniveau rekening gehouden worden. Naar het zich laat aanzien biedt de Tweede Fase met haar studiehuis en haar module-onderwijs echter zoveel potentiële leerwegen, dat de ene leerling een tekst als Beatrijs klassikaal zal doornemen aan het begin van havo 4, terwijl een ander halverwege vwo 6 geacht wordt het verhaal grotendeels zelfstandig te bestuderen.

Bij het vaststellen van het instapniveau van een groep of een leerling, staat de docent een aantal middelen ter beschikking. Op scholen waar met het uitgebreide leesdossier wordt gewerkt, heeft de docent met de leesautobiografie een belangrijk hulpmiddel in handen om de leesontwikkeling en interessegebieden van de leerling vast te stellen. In zijn begeleiding en leesadviezen kan hij daarmee rekening houden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld als aanvullende leesdossier-opdracht, de leerling een klein vragenlijstje als het volgende voor te leggen.

[pagina 156]
[p. 156]
1.Schrijf met behulp van enkele trefwoorden op, waaraan je denkt bij het woord ‘Middeleeuwen’.
2.Lijkt het je leuk om een middeleeuws verhaal te lezen? Waarom wel/niet?
3.Heb je al eens eerder een boek of verhaal over of uit de Middeleeuwen gelezen? Zo ja, hoe heette dat? Wat vond je ervan?

 

Hiermee is op een eenvoudige manier globaal vast te stellen met welke cognitieve en affectieve middeleeuwse bagage een leerling aan de Middelnederlandse literatuur begint. Als achteraf vraag 1 en 2 nog eens worden voorgelegd, zal blijken in hoeverre de behandeling heeft bijgedragen aan het verhogen van het enthousiasme en aan het bijstellen van eventuele vooroordelen.

Bijsturing

In zeker opzicht is de beginsituatie van het literatuuronderwijs te beschouwen als een uit de jeugd neergestorte en tussen de resten van opvoeding en basisvorming ontdekte ‘zwarte doos’ die slechts uitgelezen kan worden en waaraan als zodanig niets meer te veranderen valt. Toch worden er wel pogingen gedaan om de beginsituatie nog te beïnvloeden, bijvoorbeeld door middel van stoomcursussen. Er zijn docenten die, vóór ze aan de historische letterkunde beginnen, een les of wat uittrekken om de klas in het kort de verhalende bijbelgedeelten bij te brengen. Op die manier scheppen ze zelf een fundament om de literatuurlessen op te grondvesten. In de Tweede Fase is het denkbaar om dit soort basale kennis in een aparte cursus te gieten, een soort ‘aanbevolen keuzevak’, waarop door leerlingen uit verschillende klassen kan worden ingetekend. Daar zou de verhalende bijbelstof doorgenomen kunnen worden en enkele voorbeelden gegeven kunnen worden van de manier waarop de bijbel in de literatuur functioneert. Vergelijkbare aanvullende lessenreeksen zijn denkbaar voor de klassieke mythologie en de vaderlandse geschiedenis.

Het is echter de vraag voor een docent Nederlands die bij zijn leerlingen lacunes in de voorkennis waarneemt of dit soort cognitieve informatieoverdracht, los van de uiteindelijke context, wel de meest voor de hand liggende oplossing is. In een concrete lessituatie waarin docent en leerling te kampen krijgen met ernstig tijdgebrek is het waarschijnlijk beter om de benodigde historische en religieuze voorkennis in hapklare brokken - in de les in uitstapjes, in lesmateriaal in terzijdes - aan de leerling aan te bieden. Dat heeft als voordeel dat de informatie direct aan een concrete literaire situatie gekoppeld wordt. In § 6 ga ik hierop nader in.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken