Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Natuursteen in monumenten (1982)

Informatie terzijde

Titelpagina van Natuursteen in monumenten
Afbeelding van Natuursteen in monumentenToon afbeelding van titelpagina van Natuursteen in monumenten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.05 MB)

Scans (32.09 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/aardrijkskunde-topografie


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Natuursteen in monumenten

(1982)–G. Berends, Herman Janse, A. Slinger–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

1. Geografische en geologische aspecten

1.1. Herkomst en aanvoer

De Nederlandse bodem levert, met uitzondering van Zuid-Limburg, vrijwel geen bruikbare natuurlijke bouwsteen. Bijna alle natuursteen aan onze monumenten is van elders aangevoerd, vooral uit Duitsland en België. De grote rivieren, de Rijn en de Maas, en de Zeeuwse en Hollandse wateren waren de aanvoerwegen bij uitstek. Het eenvoudigste transportmiddel, het vlot, heeft zijn diensten bewezen en zolang het stroomafwaarts ging, was het een veilige, vlugge en voordelige wijze van vervoer. Politieke strubbelingen konden de aanvoer echter ophouden, zodat men dan naar alternatieven moest omzien.

De Rijn was de aangewezen transportweg voor de trachiet van de Drachenfels, de tufsteen uit de Eifel, de leien van de Eifel en Kaub en de rode zandsteen uit het Maingebied. In Andernach, waar de Römer tufsteen werd overgeladen, staat nog steeds een bijna duizend jaar oude kraan (zie blz. 27, 35).

De Maas was de aanvoerweg van de Namense steen en de hardsteen uit oostelijk België. Deze steensoorten worden dan ook gezamenlijk als Maassteen aangeduid. Ook de mergel uit Zuid-Limburg werd over de Maas vervoerd.

Via de Schelde bereikten ons de Doornikse steen, de hardsteen uit Henegouwen en de witte kalksteen uit Oost-Vlaanderen en Brabant (Ledesteen en Gobertange).

Om een eerste stagnatie in de levering te kunnen opvangen werden stapelplaatsen aangelegd; Deventer en Utrecht waren als zodanig bekend en zouden kunnen worden vergeleken met de opslagplaatsen van de tegenwoordige importeurs. Ook in Dordrecht werd veel steen verhandeld. Vooral in Zwolle werd sedert ca. 1450 de zandsteen verhandeld, die langs de Overijsselse Vecht werd aangevoerd uit de omgeving van Bentheim.

Er bestaat vaak een duidelijke samenhang tussen toegepaste natuursteensoorten en architectuurvormen. Zo zijn in het grootste deel van ons land de Romaanse bouwwerken hoofdzakelijk in Römer tufsteen uitgevoerd; de invoer van deze steen stagneerde al voor de intrede van de gotiek. Andere steensoorten werden niet in brute, maar in bewerkte vorm aangevoerd, zodat niet alleen de steen, maar ook een bepaalde vorm werd geïmporteerd. Zo is de 13de-eeuwse Scheldegotiek onverbrekelijk verbonden met de Doornikse steen. De daaropvolgende periode van de Brabantse gotiek is in eerste instantie verbonden met de Belgische steensoorten, die in de steenhouwersateliers in het hart van het oude hertogdom Brabant werden verwerkt, voornamelijk de Gobertange, de Ledesteen en de hardsteen uit Henegouwen. Later kwam daar ook de Bentheimer zandsteen bij. In de Maaslandse gotiek werden Namense steen en mergel verwerkt. Ziet men aan een gebouw van die stijlgroep een lichte kalksteen, zoals de speklagen in de toren van Weert, dan kan men er vrijwel zeker van zijn met mergel te doen te hebben en niet met Gobertange of Ledesteen.

1.2. Indeling naar ontstaanswijze

1.2.0. Inleiding

De in de natuur voorkomende gesteenten onderscheidt men naar de wijze van ontstaan in drie hoofdgroepen, nl. de stollingsgesteenten, de afzettingsgesteenten en de metamorfe gesteenten. Binnen deze hoofdgroepen bestaan veel onderverdelingen, die hieronder beknopt volgen.

1.2.1. De stollingsgesteenten

De stollingsgesteenten zijn ontstaan door afkoeling van de gloeiende vloeibare massa uit het binnenste

[pagina 12]
[p. 12]

van de aarde, het magma. Zij kunnen op verschillende niveaus ontstaan zijn, terwijl door bodembewegingen de op dieper niveau ontstane soorten naar boven gekomen kunnen zijn. Men onderscheidt:

a.dieptegesteenten, die ontstaan zijn op grote diepte in de aarde, waarbij door langzame afkoeling grote kristallen gevormd zijn. Hiertoe behoren de granieten, de syenieten, de diorieten en de gabbro's;
b.ganggesteenten, die op geringere diepte in gangen en spleten zijn geperst. De afkoeling geschiedde hier zo snel, dat kleine kristallen gevormd werden. Tot deze groep behoren de porfieren en de diabazen;
c.uitvloeiingsgesteenten, ontstaan door snelle afkoeling van door vulkanen aan de oppervlakte gebracht magma. Hierbij zijn zeer kleine kristallen gevormd of is een amorfe (glasachtige) structuur ontstaan. Deze gesteenten zijn soms poreus ten gevolge van het ontwijken van gassen. Tot deze groep behoren o.a. de trachieten, de andesieten en de basalten.

1.2.2. De afzettingsgesteenten

De afzettingsgesteenten, sedimentgesteenten of sedimenten vormen een grote hoofdgroep, waarbinnen de verschijningsvormen zeer verschillend kunnen zijn. Zij kunnen zijn ontstaan uit afvalprodukten van oudere gesteenten, door water aangevoerd en daarin bezonken of uit de lucht neergeslagen na vulkanische uitbarstingen. Men onderscheidt dan ook:

a.klastische sedimenten, bestaande uit vergruisde oudere gesteenten, in afzettingen (zoals grind, zand en klei) of in aaneengekitte vorm. Bij samengekitte hoekige brokken spreekt men van breccies, bij samengekitte rolstenen van conglomeraten. Indien zand aaneengekit is door leem of kiezel, dan is zandsteen ontstaan. Ook de tuffen kan men in deze groep onderbrengen;
b.chemische sedimenten, ontstaan door de neerslag van bepaalde stoffen in water, zoals o.a. gips, steenzout, kalksteen en dolomiet;
c.organogene sedimenten, waartoe de stenen behoren die opgebouwd zijn uit de samengegroeide en versteende resten van dierlijke en plantaardige organismen (schelpen, pantsers, koralen, koolstof e.d.). Soms zijn deze gesteenten gedeeltelijk kristallijn. Voorbeelden zijn hardsteen en het in talloze kleuren en typen voorkomende travertin. Ook steenkool en turf behoren tot deze categorie.

1.2.3. De metamorfe gesteenten

De metamorfe gesteenten zijn ontstaan uit oudere gesteenten door veranderingen ten gevolge van temperatuur, druk of een combinatie van deze twee, waarbij kristallisatie kan zijn opgetreden. Door hoge temperatuur en druk kan organogene kalksteen overgaan in kristallijn marmer. Op dezelfde wijze kan uit zandsteen kwartsiet ontstaan. Een combinatie van druk en warmte doet graniet overgaan in gneis. Druk is de voornaamste factor bij de overgang van klei in leisteen.

1.3. Chemische samenstelling

De aardkorst is voor het overgrote deel (98½%) opgebouwd uit slechts acht elementen, nl. zuurstof, silicium, aluminium, ijzer, calcium, natrium, kalium en magnesium. Op verschillende wijze zijn uit deze en andere elementen (zoals koolstof en zwavel) talloze mineralen samengesteld met zeer uiteenlopende eigenschappen. Voor 60% zijn dit veldspaten, voor 17% glimmers, voor 12% kwarts (SiO2) en voor 11% andere mineralen (vnl. oxyden, silicaten, carbonaten en sulfiden). Gesteenten zijn op hun beurt opgebouwd uit mineralen.

 

De veldspaten bestaan uit een metaaloxyde verbonden met aluminiumoxyde (Al2O3) en siliciumoxyde (SiO2). Naar de chemische samenstelling duidt men ze aan als -veldspaten, naar de kristalvorm en splijtbaarheid als -klazen en verder nog met andere namen. Men onderscheidt o.m. kaliveldspaat KAlSi3O8, natronveldspaat NaAlSi3O8 en kalkveldspaat CaAl2Si2O8. Tot de kaliveldspaten behoren o.a. orthoklaas en sanidien, tot de natronveldspaten anorthoklaas en albiet en tot de kalkveldspaten anorthiet. Plagioklaas is de verzamelnaam voor verschillende mengvormen van natron- en kalkveldspaat, zoals oligoklaas, andesien en labrador. Verwant aan de veldspaten zijn de mineralen leuciet KAlSi2O6 en nefien NaAlSiO4.

 

De glimmers hebben dezelfde bestanddelen als de veldspaten, echter met water (H2O) erbij. Men kent o.a. kaliglimmer (muscoviet) en magnesiumglimmer (biotiet). Ze zijn alle in uiterst dunne plaatjes te splijten.

Tot de overige mineralen behoren de amfibolen (o.a. hoornblende), de pyroxenen (o.a. augiet) en olivien, die alle (evenals biotiet) magnesium en ijzer bevatten.

[pagina 13]
[p. 13]

Naar de chemische samenstelling onderscheidt men natuursteen graag in soorten met een hoog kiezelgehalte (SiO2) en soorten met een hoog kalkgehalte (CaCO3). Tot de eerste groep behoren o.a. de granieten, de zandstenen en de kwartsieten en tot de tweede groep alle chemische en organogene sedimenten (kalksteen) evenals de marmers. Diverse overgangsvormen zijn moeilijk in deze indeling in te passen.

[pagina 14]
[p. 14]

1.4. Geologische tijdschaal

N.B. Op de scheidslijnen tussen de perioden is de ouderdom aangegeven in miljoenen jaren.

era periode tijdvak gesteenten
_____
  Kwartair Holoceen tuf, bims, basalt
  Pleistoceen sommige zwerfstenen, löss
Kaenozoïcum of Neozoïcum -----1½-2----- _____ _____
  Plioceen zandsteen
  Mioceen zandsteen
  Tertiair Oligoceen mergel, zandsteen
  Eoceen Lede, Gobertange
  Palaeoceen krijt, zandsteen
_____ -----64----- _____ _____
  Senoon mergel, vuursteen
  Turoon  
  Krijt Cenomaan kalksteen
  Gault  
  Neocoom Bentheimer zandsteen
Mesozoïcum of Secondair -----136----- _____ _____
  Malm Franse kalksteen, dolomiet, Portlandstone
  Jura  
  Dogger  
  Lias  
  -----190----- _____ _____
  Keuper  
  Trias Muschelkalk kalksteen
  Bontzandsteen rode zandsteen
_____ -----220----- _____ _____
  Perm Zechstein  
  Rotliegendes rode zandsteen
  -----275----- _____ _____
  Carboon Bovencarboon kolenzandsteen
  Ondercarboon kolenkalksteen
Palaeozoïcum of Primair -----340----- _____ _____
  Devoon   leisteen, kalksteen, dolomiet, Grauwacke
  -----390----- _____ _____
  Siluur   leisteen, zandsteen
  -----430----- _____ _____
  Ordovicium   Ölandsteen
  -----460----- _____ _____
  Cambrium  
_____ -----570----- _____ _____
Proterozoïcum, Eozoïcum, of Algonkium   sommige zwerfstenen
_____ -----1100----- _____ _____
Archaeozoïcum of Archaeïcum   oergesteenten (zoals graniet), sommige zwerfstenen
_____ -----3500----- _____ _____


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken