Buiten- eensaem huis- somer- en winter-leven
(1687)–Willem SluiterStem: Wie sleet heugelijcker dagen. Of: Van te strijden wil ick zingen. Of: Op mijn ziel, om Godt te looven. Aldus.Al gy volcken klapt in d'handen,
Met eenpaerig bly-geklanck:
Iuighet Godt in allen landen
Met een stem van vreughd-gezangh.
Psalme-zinget onsen Koningh,+
Die nu op-vaert met gejuich,
Na zijn hoogh-verheven wooningh
| |
[p. 124] | |
![]()
+Dat hy zijn triumph betuigh.
+2. Ia Heer-Iesu, ja Heer Christe,
+Wasser sulck een lof-geluit
+Over Godts gewijdde kiste,
+Daer gy selfs wierdt door beduidt,
Doe men die op Zion voerde.+
+En in d'aerdtsche tempel bracht,
+Soo 'k mijn tongh oock nu niet roerde,
Waer ick gantsch niet wel bedacht.
+3. Gy Godts Arck', en ons' versoeningh,
+Die, gantsch rein en on-bevleckt,
Onse sonden, tot voldoeningh.
Voor uws Vaders aenschijn deckt;
+Gy vaert op, niet met een wagen,
+Noch door draegh-boom of levijt
+Als u 's Hemels wolcken dragen,
+Heer, geweldigh in den strijdt.
4. Komt, Heer Iesu, doedt uw leden
+Eeuwigh blincken als de Son,
Komtse met een licht bekleden,
+Droncken uit uw' wellust-bron.
+Komt haer uit gena beloonen
't Geen gy haer hebt toegeseidt,
+Met uw heerlickheidt haer kroonen,
+Kussen met uw lieflickheidt.
5. Iesu, die mijn hert en sinnen
+Dus getrocken hebt tot u,
+Al die uw verschijningh minnen,
Roepen met my, komt doch nu.
Komt, Heer Iesu, sonder toeven,
+Mits de hoop langh uitgestelt
+Steedts weer aen met nieuw bedroeven
't Herte krenkt, ontstelt en quelt.
|
|