Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het wazige land (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het wazige land
Afbeelding van Het wazige landToon afbeelding van titelpagina van Het wazige land

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

Scans (1.79 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het wazige land

(1925)–Alie Smeding–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

IV.

Het licht viel helder door de naakte vensters van het hooge huis, en blank zakte het af op de stoere vormen van de zware meubels.

Onachtzaam terzijde geschoven in een clubfauteuil, vlak voor de blikkerende glasdeur-spiegeling van een overvolle boekenkast, sliep de Schotsche herdershond, en gezellig rood en geel, gloeide op een ebbenhouten tafeltje, het koperen rookstel. Voor een breed vak, tusschen twee ramen, kruifde een statige plantengroep.

Nonchalant zat Beehuis in zijn makkelijke armstoel naast Jud Eerden. Hij dicteerde haar een bladzij uit: ‘Examenzinnen.’

Haar wangen waren heet van inspanning, en haar hals en rug stijf en pijnlijk van het gebogen zitten. Toch genoot ze door alles heen, Bee's strak-geconcentreerde aandacht op zich en een vreugde laaide soms tot aan haar lichte oogen toe.

Heimelijk wenschte ze dat de les maar voortduren zou, tot diep in de avond.

Door de populier voor het raam glipte een droog geritsel, de hond zuchtte in zijn slaap, en in belendende vertrekken ging, gedempt van tapijt en loopers, de bedaarde tred van de oude huishoudster.

[pagina 40]
[p. 40]

Bij de somber-zingende slag van de klok, sloeg Beehuis het boek toe. Hij wachtte tot Jud met de laatste zin gereed was en nam dan het cahier van haar over. Een frons van aandacht in zijn breed blank voorhoofd, las hij.

Zij zag niet naar hem op.

Vermoeid en droomerig staarde ze naar de vergeelde etsen aan de wand, en naar een pot met donkerroode rozen op de tafel. De snelle doffe tik van de klok joeg indachtig-makend door de stilte, en de popel voor het raam trilde in de wind, fluisterend vielen zijn bladeren af.

Jud luisterde er naar en ze dacht aan die avond midden in de zomer, toen ze voor het eerst Bee's studeerkamer binnenkwam en de boom frisch, groen en prevelend aan het open venster stond. ‘Gut, dat kalmeerende sterke van 'n man als hij, en dan alles hier, àlles, als je 't maar 's 'n lange dag achtereen genieten kon en niet zoo bij stukjes en beetjes.’ Ze bloosde van haar hunkeren en keek plotseling snel en gespannen naar Bee om.

Bijna op hetzelfde oogenblik boog hij zich tot haar, lei het schrift tusschen hen in, op de tafel, en streepte zorgvuldig haar fouten aan, die meteen geduldig besprekend.

Ze had een kleine bange stem en keek verstoord en verschrikt naar wat ze verkeerd opgeschreven had. ‘Ik dacht nog wel dat 't zoo goed was,’ zei ze zacht. Ze vreesde de verstugging in zijn stem en de frons in

[pagina 41]
[p. 41]

zijn voorhoofd. Onderzoekend ging haar blik naar hem op.

Maar zijn gezicht had enkel een uitdrukking van goedheid, en toen hij een keer, bij een vraag, haar aankeek, zag ze in zijn donkere oogen, een glimlach.

Haar antwoord hakkelde.

‘'t Schort niet aan je ijver,’ zei hij hoofdschuddend, ‘maar soms is 't of je zonder aandacht werkt.’ Hij boog zijn kloek mannenhoofd dichter tot haar en in zijn vermanend kijken leefde een vroolijkheid.

‘Zoo'n hoop fouten?,’ vroeg ze verontrust.

Zijn mond verbreedde. ‘Tamelijk,’ verwittigde hij en streepte de oefeningen aan, die ze overmaken moest, reikte haar boek en schrift, en stond op.

De les was ten einde.

Jud verkropte moeilijk een gevoel van spijt, ze trachtte ook het heengaan nog uit te stellen. ‘Die kamer hier,’ prees ze schuchter, en keek naar de meubels rondom, ‘die is toch zóó gezellig.’

‘Ja, veel licht,’ stemde hij toe, ‘de ramen zijn prettig breed en hoog, zonder die lastige gordijnen.’

Ze knikte en toen het stil bleef, schoof ze snel en verlegen haar boeken in de tasch, groette hem vluchtig en ging.

Zijn stem hield haar staande op de drempel. ‘Wacht 's even! Ja, zal ik je kleeren niet hier halen? 't Is kil in de hal?’

Tegen haar verlangen in, schudde ze het hoofd,

[pagina 42]
[p. 42]

rood onder zijn peinzende blik. ‘Och nee, dank U, ik ben... ik ben wel gewend aan kou.’

Zijn gezicht verzachtte. ‘Er lag vanmorgen al rijp in 't venster,’ vertelde hij naderkomend, ‘en je hebt nog 'n dunne bloese aan, pas maar op, es hat gefroren.’ Hij raakte schertsend haar schouder aan. ‘Je kijkt zoo neerslachtig? Is dat misschien omdat we niet vlot genoeg vorderen?’

Haar mond trok pijnlijk, ze knikte en wendde de oogen af.

Hij gaf haar zacht een duwtje. ‘Kom! Wat is dat nu? Dadelijk in zak en asch? Ik heb wel 's leerlingen gehad die heel wat minder waren, hoor, we moeten geduld hebben.’

Jud gaf een weifelend antwoord, en ging baloorig de trap af. ‘Ze deed zóó haar best,’ sufte ze, ‘om hem, enkel om hem, maar zij kon niet meer leeren, 't wou niet, 't was ineens uit.’

Verwonderd merkte ze plotseling dat Bee met haar naar beneden ging. ‘'t Is verschrikkelijk moeilijk,’ zuchtte ze.

Voor de spiegel in de porte-manteau, trok ze de zwartzijden baret bijna tot op de oogen, plooide langzaam een sjaal over haar schouders.

Bee stond geduldig te wachten met haar cape. ‘De uitspraak is heel goed,’ troostte hij, ‘maar je kon 't wel wat practischer inrichten, meer tijd besteden aan de grammatica. Och, en zoo als ik reeds zei: aan je ijver hapert 't niet.’

[pagina 43]
[p. 43]

‘'k Blaak gewoon van ijver,’ spotte ze. Een ontroering drong op in haar glimlach.

‘Ik weet 't,’ gaf hij toe, ‘ja, já, ik begrijp 't.’ Zorgzaam hielp hij haar in de cape, zette de kraag op. ‘'t Wordt hoog tijd voor de bont,’ bedacht hij, ‘je kuchte ook al verscheiden maal, en was je stem niet wat heesch?’

‘Ik weet niet,’ aarzelde ze en boog het hoofd, sjorde onhandig aan de knoopjes van de handschoenen.

Hij bezag haar. ‘Eigenaardig,’ overpeinsde hij, ‘zoo en-profiel die scherpe neus en die spitse kin, leelijk haast.’

Ze was nog aan het tobben met haar handschoenen, kreeg de drukkertjes niet dicht. ‘Lastig die nieuwe...,’ pruttelde ze, ‘enfin, dan zoo maar...!’

Bee stond dat niet toe. ‘Laat ik je helpen! 's Probeeren of ik dat kan!’ Hij greep haar hand beet. ‘Dames,’ lachte hij naar haar op, ‘die koopen altijd dingen die te nauw of te klein zijn, is 't niet?’ Een jongensachtige vroolijkheid gleed over zijn gezicht, en in zijn oogen, vlakbij nu tot haar opstarend, was iets dat ze er nooit eerder in zag.

Ze schudde het hoofd. ‘Hoe zou u dat weten?,’ waagde ze in een lach en onthutste van haar brutaalheid.

De knoopjes knipten vast, met een drukje liet hij haar hand los. ‘Hoe ik dat weten zou? Oh maar, dat is mijn geheim!’ Hij liep vroolijk naast haar voort

[pagina 44]
[p. 44]

in de hal, draaide het blinkende deurslot open, en reikte haar zijn hand.

Zij wist zijn blik haar volgen, toen ze haastig de straat inliep.

‘Hij was nog nooit zoo aardig,’ dacht ze ‘hij tutoyeerde haar of 't vanzelf sprak.’ De blijheid in haar leek te groot voor de duffe sfeer van haar sjofel pension. Ze sloeg een zijpad in en liep lange tijd tusschen frisch-groene weilanden door.

Onder haar vluchtige gedachten bewaarde ze gaaf haar groote vreugd en achter een haag van rillend eikenblad op een ruw-houten bank, ging ze eindelijk zitten.

Voor haar verzonken blik stond plotseling helder Beehuis' imposante kop met de groote dringende oogen en de wat droeve mond, de lijnen van zijn krachtig lichaam.

Haar adem hokte. ‘Wat hou ik van hem,’ dacht ze in een schrik, ‘wat hou ik van hem.’ Telkens herhaalde ze het in zich zelf, maar de ontsteltenis ontgleed haar dan toch weer en een tintelend geluksgevoel bleef.

In een teedere schoone vergankelijkheid omving haar de herfst. Verkleurende bloemen stonden in een verzadigd wijs geluk aan een vaartje met gekromde wilgen. Een gloed van heiligheid was om het ritselend eikenloof en om de slanke rijzing van de broze popels achter haar. Brekende lichtflarden schoven door de roode avondlucht, en over het wijde land blokten vredig, geel en wit, kleine lamp-doorglansde vensters op.

[pagina 45]
[p. 45]

Jud voelde zich vergevensgezind en zachtmoedig worden, verteederende gedachten beslopen haar. ‘Toch 's probeeren of ze de kinderen nog terugwinnen kon en niet meer zoo hekelend en wrang bij Ans en Arie en thuis, och, ze waren toch ook allemaal, op hun manier, wel goed.’

Vroom in haar eenzaamheid luisterde ze naar het geklep van een klok en naar de verre beverige roep van de veerman.

Een gedachte aan God welde in haar, en ze vouwde haar handen of ze danken wou voor een geluk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken