Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen (1685)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen
Afbeelding van Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningenToon afbeelding van titelpagina van Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gallerije ofte proef van syne dichtoeffeningen

(1685)–Ludolph Smids–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

33. Fannia, beleefd aan haaren vyand, den gevangenen Marius:
Door J. de Wolf.

poenis hominum vel sanguine pasci
Turpe, ferumque. &c. Claudian. 2. Stilic.
 
Sy spreekt:
 
GY sijt gevangen en aan FANNIA gegeven;
 
K' besit dien rechterGa naar eindnoot+, die soo streng en vinnig was:
 
Doch, o rampsalige, stond ik u nu na 't leven,
 
K' waar onme'e doogender als 't Minturneesch moerasGa naar eindnoot+!
 
 
 
Neen: kan mijn siel de smaat van't vonnis niet verswelgen,
 
K' wil MariusGa naar eindnoot+ niet als in't rechters ampt verdelgen.
[pagina 50]
[p. 50]

verheffingGa naar eindnoot+

eindnoot+
Siet het pleyt van Fannia tegen haar man, en het beleefd onthaal aan Marius geschied, na geweesene vonnis, by Plutarchus in Mario; Appianus 1. B. der Burg. Oorl. Val. Maximus. 8. B. 2 cap.
eindnoot+
Waar in hy sich hadde verborgen. Lucanus (behalven gemelde schryvers, Livius, Florus, &c.) 2. Pharsal.
 
post Teutonicos victor Lybicosquè triumphos
 
Exul limosâ Marius caput abdidit ulvâ.
en Ovidius, 3 Eleg. 4 L. de Ponto:
 
Ille lugurthino clarus Cimbroque triumpho,
 
Quo victrix toties consule Roma fuit;
 
In cœno Marius jacuit cannâque palustri. &c.
eindnoot+
Lucanus, sijn elenden en rampen optellende, vertoond hem ook geseeten op het puin, en overschot van het vernielde Carthago. Een grootsch voorwerp voor de schilders; alwaarom het oner de tafereelen in de Gallery der Doorluchtige Mannen gesteld is: doch, om een proef te geven van dit noch onvolwrocht werk, siet hier myn byschrift; waar in ik hem doe spreeken:
 
IS dit het overschot der dertele gebouwen,
 
Carthago? steenen, ruyg met gras en mosch begroeyd?
 
Porphier aan brokkenGa naar eindnoot+? stad! hoe kan ik u aanschouwen,
 
En niet optrekken 't vocht dat langs myn wangen vloeyd?
 
 
Hier hangt een staatzyboog op half gebrooken suilen!
 
Daar leund een swaare muur op een gescheurd portaal!
 
Ginds gaapt een ingestort gewelf! in deese kuilen
 
Blinkt een gesleepen vloer van een gesloopte zaal!
 
 
Ah! als ik dus hier sie dat stedenGa naar eindnoot+ konnen sterven,
 
Hoe durf ik suchten om myn smaat en bitter lot?
 
Kranksinnigh jammeren in myn elendigh swerven?
 
En aan u klagen dat ik ben eens yders spot?
 
 
 
Carthago! neen; ik sal myn hartseer tegenstrevenGa naar eindnoot+;
 
Ik, die sesmaal wel eer, Roomsch Burgemeester was,
 
Set dat ontnoomen amtGa naar eindnoot+, en boeyGa naar eindnoot+, en vlucht, beneven
 
Uw vest, vernield en door 'tRoomsch vuur verbrand tot as.
 
 
 
En schoon de dood den draad myns levens af wouw sny'en
 
Op deesen puinhoop; waar vond ik doch schooner graf
 
Als 't hol geraamte van die trotse galleryen;
 
Maar (ah!) sy weekGa naar eindnoot+ al meer als eenmaal van myn af:
 
 
 
Sy vreest voor Marius, en schrikt tot hem te komen
 
Voor syn herstelling en syn bitt're wraakGa naar eindnoot+ op Romen.
eindnoot+
Crepidines noemdse Manilus, 4. L. Astr. Et jacuit Libycis compar jactur a ruinis, Eque crepidinibus cepit Carthaginis arces.
eindnoot+
Even soo segt Rutilius Numant. in Itinerario, siende op de stad Populonia: Non indignemur mortalia corpora solvi; Cernimus exemplis oppida posse mori. Dese heeft ongetwyfeld, dit seggende, de schoone plaats beoogd, staande in een brief van Serv. Sulpicius aan Cicero; 4.L. Famil. Fp. 5. Post me erat aegina, ante Megara, dextra Piraeus, sinistra Corinthus: quae oppida quodam tempore florentissima fuerunt, nunc prostrata & diruta ante oculos iacent. Caepi egomet mecum sic cogitare: hem! nos homunculi indignamur, si quis nostrûm interiit, aut occisus est, quorum vita brevior esse debet; cum uno loco tot oppidûm cadaver a proiecta jaceant. Soo meede Ausonius, uitroepende, Carm. 35: Miremur periisse homines? monumenta fatiscunt; Mors etiam saxis nominibus que venit. Siet ruïnen, en wel besonderlijk, van Trojen, beschreven van Lucanus, 9. Phars. of Seneca, in Troad. of Ovidius, 15 B. Hersch. van de Veii, van Propertius 4. L. Eleg. 11.
eindnoot+
Het siet op het opschrift, behoorende boven dit ons gedicht, uit Lucanus: solatia fati Carthago.
eindnoot+
soo gewaagd, behalven Lucanus, de sierlyke Manilius van hem: Quod Consul toties, exulque, ex exule Consul. &c.
eindnoot+
Lucanus, behalveu Manilius, gedenkt meede syn boeyen, terstond na 't gewagh van't moeras, aldus: Stagna avidi texêre soli, laxaeque paludes Depositum, Furtuna, tuum! mox vincula ferri Exedêre senem, longusque in carcere paedor.
eindnoot+
weder Lucanus nagevolgd: mors ipsa refugit Saepè virum, frustràque hosti est concessa potestas Sanguinis in visi.&c.
eindnoot+
Bitter heeft Roomen sijn ballingschap opgebrooken; gelyk men, om kortheyds wille, by Florus alleen, genoegh kan gewaar worden, 3 Lib. Hist. Rom. 21. cap. Lucanus roept dus over die tyd uit: pro fata! quis ille, Quis fuit ille dies, Marius quo mania victor Corripuit? quantoque gradu mors saeva cuccurrit? Nobilitas cum plebe perit; latèque vagatur Enfis: & à nullo revocatum est pectore ferrum. &c. Een liefhebber kan de gantsche plaatse naslaan, en haar met dit byschrift vergelyken: daar enboven ook syn op en ondergang by Plutarchus opsoeken.
eindnoot+
Lucanus, behalven de Historischryvers, teekend die meede aan:
 
Libycas sibi colligit iras
 
Ut primum Fortunae redit. &c.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken